Peter Handke, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Sophie von La Roche, Baldassare Castiglione

De Oostenrijkse schrijver Peter Handke werd op 6 december 1942 in Griffen in Karinthië geboren als zoon van een kokkin. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.

Uit: Kindergeschichte

 

Ein Zukunftsgedanke des Heranwachsenden war es, später mit einem Kind zu leben. Dazu gehörte die Vorstellung von einer wortlosen Gemeinschaftlichkeit, von kurzen Blickwechseln, einem Sich-dazu-Hocken, einem unregelmäßigen Scheitel im Haar, von Nähe und Weite in glücklicher Einheit. Das Licht dieses wiederkehrenden Bildes war die Düsternis kurz bevor es zu regnen anfängt, in einem grobsandigen leeren Hof, der von einem Grasnarbenkranz eingefaßt wird, vor einem nie deutlichen, nur im Rücken gefühlten Haus, unter dem dichtgefügten Laubdach hoher, breiter, hier und dort rauschender Bäume. Der Gedanke an ein Kind war so selbstverständlich wie die beiden anderen großen Zukunftserwartungen, welche von der nach seiner Überzeugung ihm bestimmten und sich seit je in geheimen Kreisen auf ihn zubewegenden Frau handelten, und von der Existenz in dem Beruf, wo allein ihm eine menschenwürdige Freiheit winkte; ohne daß freilich diese drei Sehnsüchte auch nur einmal in einem Bild zusammen erschienen.

Am Tag der Geburt des gewünschten Kindes stand der Erwachsene dann an einem Sportplatz in der Nähe der Klinik. Es war ein hellsonniger Sonntagvormittag im Frühjahr, in den graslosen Torräumen Pfützen, im Lauf des Spiels zu Schlamm gestampft, aus dem die Dunstschwaden aufstiegen. In der Klinik erfuhr er, daß er zu spät kam; das Kind sei schon da. (Er hatte wohl auch eine Scheu empfunden, bei dem Geburtsvorgang Augenzeuge zu sein.) Seine Frau wurde an ihm vorbei durch den Flur gefahren, den Mund weiß ausgetrocknet. Die Nacht davor hatte sie allein in einem sonst fast leeren Bereitschaftsraum auf dem sehr hohen Räderbett gewartet; als er ihr etwas zu Hause Vergessenes dorthin nachbrachte, hatte sich zwischen den beiden, dem mit einem Plastiksack in der Tür stehenden Mann und der auf dem hohen metallischen Gestell mitten im kahlen Zimmer liegenden Frau, ein Augenblick tiefer Sanftheit ergeben. Der Raum ist ziemlich groß. Sie befinden sich in einem ungewohnten Abstand voneinander. Auf der Strecke von der Tür zum Bett glänzt der nackte Linoleumboden im weißlichen, sirrenden Neonlicht. Das Gesicht der Frau hatte sich schon im Anschaltgeflacker ohne Überraschung oder Erschrecken dem Eintretenden zugewendet. Hinter diesem dehnen sich die weitläufigen, halbschattigen Korridore und Stiegenhäuser des Gebäudes, lang nach Mitternacht, in einer einmaligen, durch nichts zu störenden, in den leeren Stadtstraßen dann weiterschwingenden Aura des Friedens.”

 

Handke

Peter Handke (Griffen, 6 december 1942)

 

Schilder en schrijver Henk van Woerden werd op 6 december 1947 geboren te Leiden. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.

Uit: Notities van een luchtfietser

“Het laat me niet onberoerd. Op het strandje waar ik vlak na de dood van mijn moeder zoveel middagen heb doorgebracht, ligt een zeeolifant. Wat doet het dier hier? Hij is meestal thuis in de wateren rond de pool, vierduizend kilometer zuidwaarts. Iets heeft hem naar de Kaap gedreven – of gelokt. Drieankerbaai is niet de mooiste baai langs deze kust. Een dicht woud van zeewier schermt haar schoot van de oceaan af. Onlangs zijn hoeveelheden kelp door een zomerstorm losgerukt en op de vloedlijn geworpen. Op dit bed van wier nu, strekt de zeeolifant zich uit alsof hij even met vakantie is.
Het is vroeg in de ochtend, maar de zon schijnt al ongenadig op ons neer.
Ik herinner me de zee van toen. Ik weet nog precies hoe het is om hier na een zwemtocht naar het strand te ploeteren. Het water is ijskoud, zelfs midden in de Afrikaanse zomer. Eerst baan ik me een weg door het wier, langs zeeplanten die onverschillig het blote lichaam betasten. Dan voel ik rotsen voorbijkomen: basaltrichels begroeid met alg en poliep, glasscherpe kliffen. Wanneer het ondiepe wordt bereikt, is er de geruststelling van de bodem en het zand. Het strand ligt bezaaid met kelp, wat de aanblik biedt van afgerukte tentakels. Tussen deze tentakels trek ik mezelf aan land. Buiten adem, bevend van inspanning, met bonzende borst en kippenvel. Verder dan de vloedlijn kom ik aanvankelijk niet. Ik blijf uitgeput liggen totdat de warmte van de zon het beven tot bedaren heeft gebracht. Het water kabbelt aan
doorweekte voeten. Zandvlooien en muggen kruipen door de neerslag van het schuim dat de branding achterlaat. De ingewanden van de oceaan braken een zware lucht: stank van rottend wier en halfvergaan kelp. Om me heen krijsen de meeuwen. Ze dobberen op de golfslag. Ze tonen geen belangstelling voor wat de zee heeft opgebracht. Ze laten me ongemoeid.

Zo verging het me als twaalfjarige op die zonovergoten middagen in de verlaten zomer van 1960. Zo zal het de zeeolifant nu, veertig jaar later, wel ongeveer zijn vergaan, toen hij hier aan wal kroop. De verschillen tussen mens en dier zijn kleiner dan de overeenkomsten.
De zeeolifant ligt ontspannen op zijn rug, met zijn neus en ogen in kelp gedrukt. In zijn vel staat het verhaal van een zwervend bestaan geschreven: een vacht vol littekens en beschadigingen. Hij is met gemak de grootste van de vinpotigen, de zeehondenfamilie. Een immens log wezen met een torpedovormig lijf. En toch is het niet zijn formaat of zijn gewicht – zo’n vierduizend kilo – dat de meeste eerbied afdwingt, maar zijn fabelachtige vermogen om te duiken. De Tafelberg achter ons is één kilometer hoog. dat het hem aan iets ontbreekt. Dat hij dierbaren heeft achtergelaten, of dat hij door iets dierbaars verlaten is. Hij zal het vermoeden hebben dat er een vrouwelijke soortgenoot op hem wacht. Hij hunkert naar een metgezel, het kan bijna niet anders. En zijn hunkeren komt met het mijne overeen. Niet helemaal, maar in belangrijke mate. In dezelfde mate waarin onze lichamen met elkaar te vergelijken zijn (hij zal ongeveer de oren, de ogen en de longen van mijn verlangen bezitten).
Of er daadwerkelijk een lief is dat uitkijkt naar zijn terugkeer – ergens op een eiland onder arctische luchten – is van minder belang. Ik ben nieuwsgierig naar zijn vermogen zich haar voor te stellen. Naar de contouren van zijn verbeelding. En zelfs al wacht zij daar wél, dan is de zeeolifant waarschijnlijk niet bij machte zich voor te stellen dat haar wachten vergeefs zal zijn.”

WoerdenHenkvan

Henk van Woerden (6 december 1947 – 16 november 2005)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 6 december 2006.

De Amerikaanse journalist en dichter Alfred Joyce Kilmer werd geboren op 6 december 1886 in New Brunswick, New Jersey.

De Duitse schrijfster Sophie von La Roche werd geboren op 6 december 1730 in Kaufbeuren als Marie Sophie Gutermann von Gutershofen.

De Italiaanse schrijver Baldassare Castiglione, graaf van Novellata werd geboren op 6 december 1478 te Casatico, bij Mantua.

Henk van Woerden, Peter Handke, Alfred Joyce Kilmer, Sophie von La Roche, Baldassare Castiglione

Schilder en schrijver Henk van Woerden werd op 6 december 1947 geboren te Leiden. Hij verhuisde op negenjarige leeftijd met zijn ouders naar Kaapstad. Na een Afrikaanstalige lagere school volgde hij middelbaar onderwijs in het Engels. Hij studeerde in 1967 af aan de Michaelis School of Fine Art, onderdeel van de Universiteit van Kaapstad, en remigreerde naar Europa in mei 1968. Henk van Woerden woonde en werkte in de jaren zeventig en tachtig in Griekenland en Nederland. Werk van Van Woerden bevindt zich inmiddels in vele particuliere collecties in binnen- en buitenland, en in musea als het Stedelijk Museum Amsterdam, het Gemeente Museum Arnhem en het Frans Hals Museum in Haarlem. In 1980 werd hem de Koninklijke Subsidie voor de Schilderkunst toegekend. Hij doceerde vanaf 1987 beeldende kunst aan de AKI Academie, Enschede.  In 1998 voltooide hij zijn drieluik over Zuid-Afrika (Moenie kyk nie, Tikoes en Een mond vol glas). In 2001 beleefde hij zijn internationale doorbraak. In dat jaar kreeg hij o.a. voor zijn boek Een mond vol glas de prestigieuze Sunday Times Fiction/Alan Paton Award uitgereikt, de prijs voor het beste boek van Zuid-Afrika op het gebied van fictie of non-fictie. Nog niet eerder is deze prijs aan een schrijver buiten Zuid-Afrika toegekend. De Frans Kellendonk-prijs mocht Van Woerden in 2003 in ontvangst nemen. Henk van Woerden is op 16 november 2005 onverwachts tijdens zijn slaap overleden. Hij verbleef in zijn appartement in Ann Arbor, waar hij als Writer in Residence doceerde aan de Universiteit van Michigan. In 2006 kreeg hij postuum De Gouden Uil, de belangrijkste Belgische literatuurprijs voor zijn boek Ultramarijn.

Uit: Een mond vol glas

“De zorgzaam klinkende welzijnswerkster is niet de enige die zich moeilijk een voorstelling kan maken van wat iemand als Demitrios bezielde, van het dilemma van een ’baster’. Hoe zijn zelfbeeld van meet af aan werd verminkt, en de wanhoop die dat veroorzaakte. Niet-blanken waren smerig, dierlijk, onrein en onbetrouwbaar en de halfbloed was het ergste, want hij zat het dichtst op de blanke huid.
’You smaaks chocolate?’ werd er zeven jaar geleden naar mijn hoofd geslingerd door een joelende menigte kleurlingen, toen ik op een Kaaps station in het voetspoor van een donkere vrouw liep en niet durfde om te kijken. De woede, de megeling van hoon en afgunst, de verbazing en de spot: het was zonneklaar waarom ik ter verantwoording werd geroepen.
Welcome to the real world.
Nu het rassenvooroordeel in de rest van de wereld bijna antiek aandoet, uitsterft of tenminste luidkeels wordt ontkend, wordt ook de geschiedenis van de kleurling weggedrukt en onbegrijpelijk gemaakt. We zijn ineens de lelijke contouren van onze waan vergeten, de verpletterende lelijkheid van de blanke, voornamelijk Noord-Europese, vrees voor het bastaardschap. Simpele feiten. De kleurling werd gedefinieerd aan de hand van wat hij niet was. Niet blank en niet zwart. Zelfs de ’natuurvolken’ waren nog te prefereren boven de halfbloed, dié waren ten minste zuiver. Het verbod op seksuele omgang tussen blank en zwart (in Zuid-Afrika ingevoerd met de Immorality Act van 1927) kwam voort uit een fundamentele afkeur, niet slechts van ’zwarten’ in het algemeen, maar heel in het bijzonder van wat als het product van bestialiteit werd beschouwd. Dat was de werkelijke, beladen betekenis van ’baster’. De overschreden grens tussen de soorten waaruit -kon het erger? -nageslacht was voortgekomen. Iedere kleurling was het vleesgeworden bewijs van blanke verdorvenheid, een wandelend schaamteobject.”

 

HENK_VAN_WOERDEN

Henk van Woerden (6 december 1947 – 16 november 2005)

 

Peter Handke werd op 6 december 1942 in Griffen in Karinthië geboren als zoon van een kokkin. Zijn biologische vader was een bankbediende die tijdens de Tweede Wereldoorlog soldaat was; zijn moeder huwde een tramchauffeur uit Berlijn, en tussen zijn tweede en zesde levensjaar woonde Handke aldaar. Hij ging echter naar de plaatselijke school in Griffen, en oorspronkelijk op internaat te Tanzenberg, met de bedoeling priester te worden. Hij veranderde echter van school en ging naar Klagenfurt. Tussen 1961 en 1965 studeerde hij recht te Graz, waar hij lid van het Forum Stadtpark werd, waartoe ook Thomas Bernhard behoorde. Toen zijn eerste roman, Hornissen, gepubliceerd werd, brak hij zijn studie af en leefde sinds 1966 als vertaler en vrij auteur. In 1966 liet hij zich opmerken op een vergadering van de Gruppe 47 in Princeton, waar hij fulmineerde tegen de beschrijvingsdrang in de literatuur, waarmee hij bedoelde dat de taal een wereldopvatting is die de mens wordt opgelegd, een idee dat geïnspireerd is door de taalfilosofie van Wittgenstein. Zijn notoire toneelstuk Publikumsbeschimpfung keert de rollen van het theater om: de acteurs beschimpen het publiek, zonder dat er een handeling op de scène plaatsgrijpt. Veel van Handkes toneelstukken zijn als luisterspelen opgevat. Vooral zijn vroege periode toonde een verregaande neiging tot experimenteren met de mogelijkheden van de taal; Die Angst des Tormanns beim Elfmeter bevat symbolen en schrifttekens die geen inhoud hebben. Handke joeg velen tegen zich in het harnas met zijn uitgesproken estheticistische denkbeelden en afkeer van taalconventies: Kaspar, een op Kaspar Hauser gebaseerd toneelstuk, toont hoe iemand steeds geïndoctrineerd wordt, zoals de anderen te zijn, door voortdurend dezelfde zinnen te herhalen (Kaspar is tevens een woordspeling op ‘Kasperle’, marionet). Handke woonde langere tijd in Salzburg en in Chaville, maar reisde de wereld rond en verbleef langdurig in Alaska en Japan. In 1973 won hij de Georg Büchner-Preis.

 

Uit: Wunschloses Unglück

„Bald nach Kriegsende fiel meiner Mutter der Ehemann ein, und obwohl niemand nach ihr verlangt hatte, fuhr sie wieder nach Berlin. Auch der Mann hatte vergessen, dass er einmal […] auf sie aus gewesen war und lebte mit einer Freundin zusammen; damals war ja Krieg gewesen.
Aber sie hatte das Kind mitgebracht, und lustlos befolgten beide das Pflichtprinzip.
Zur Untermiete in einem großen Zimmer in Berlin-Pankow, der Mann, Straßenbahn-Fahrer, trank, Straßenbahn-Schaffner, trank, Bäcker, trank, die Frau ging immer wieder mit dem inzwischen zweiten Kind zum Brotgeber und bat, es noch einmal zu versuchen, die Allterweltsgeschichte.
In diesem Elend verlor meine Mutter die ländlichen Pausbacken und wurde eine recht elegante Frau. Sie trug den Kopf hoch und bekam einen Gang. Sie war nun so weit, dass sie sich alles anziehen konnte, und es kleidete sie. Sie brauchte keinen Fuchs um die Schultern. Wenn der Mann, nach dem Rausch wieder nüchtern, sich an sie hängte und ihr bedeutete, dass er sie liebe, lächelte sie ihn erbarmungslos mitleidig an. Nichts mehr konnte ihr etwas anhaben.
Sie gingen viel aus und waren ein schönes Paar. Wenn er betrunken war, wurde er FRECH, und sie musste STRENG zu ihm werden. Dann schlug er sie, weil sie ihm nichts zu sagen hatte und er es doch war, der das Geld heimbrachte.
Ohne sein Wissen trieb sie sich mit einer Nadel ein Kind ab.“

PETER_HANDKE

Peter Handke (Griffen, 6 december 1942)

 

De Amerikaanse journalist en dichter Alfred Joyce Kilmer werd geboren op 6 december 1886 in New Brunswick, New Jersey. Zijn bekendste werk is een gedicht, “Trees”, dat voor het eerst gepubliceerd werd in de bundel Trees and Other Poems in 1914. Opvallend in het gedicht is de antropomorfe beeldspraak: de boom drukt zijn mond tegen de borst van de aarde, kijkt naar God en heft zijn armen om te bidden. Het gedicht werd op muziek gezet en was heel populair gedurende de jaren veertig en vijftig. In 1917 meldde Joyce Kilmer zich vrijwillig aan bij het leger. Tijdens de Tweede Slag bij de Marne in 1918 sneuvelde hij in de buurt van Seringes in Frankrijk.

 

Trees

 

I think that I shall never see

A poem lovely as a tree.

 

A tree whose hungry mouth is prest

Against the sweet earth’s flowing breast;

 

A tree that looks at God all day,

And lifts her leafy arms to pray;

 

A tree that may in summer wear

A nest of robins in her hair;

 

Upon whose bosom snow has lain;

Who intimately lives with rain.

 

Poems are made by fools like me,

But only God can make a tree.

 

 

Kilmer

Alfred Joyce Kilmer (6 december 1886 – 30 juli 1918)

 

De Duitse schrijfster Sophie von La Roche werd geboren op 6 december 1730 in Kaufbeuren als Marie Sophie Gutermann von Gutershofen. Ze was een jeugdvriendin van Christoph Martin Wieland. In 1753 trouwde ze met Georg Michael Frank La Roche, met wie ze acht kinderen kreeg. Ze is de grootmoeder van Bettina von Arnim en Clemens Brentano. Sophie von La Roche had enige tijd een literaire salon in Trier, waar ze onder andere Johann Wolfgang von Goethe ontmoette. Ze debuteerde in 1771 met het boek Geschichte des Fräuleins von Sternheim.

Uit:Geschichte des Fräuleins von Sternheim

 

„Erschrecken Sie nicht, meine Freundin, anstatt der Handschrift von Ihrer Sternheim eine gedruckte Copey zu erhalten, welche Ihnen auf einmal die ganze Verräterei entdeckt, die ich an Ihnen begangen habe. Die Tat scheint beim ersten Anblick unverantwortlich. Sie vertrauen mir unter den Rosen der Freundschaft ein Werk Ihrer Einbildungskraft und Ihres Herzens an, welches bloß zu Ihrer eigenen Unterhaltung aufgesetzt worden war. »Ich sende es Ihnen (schreiben Sie mir) damit Sie mir von meiner Art zu empfinden, von dem Gesichtspunkt, woraus ich mir angewöhnt habe, die Gegenstände des menschlichen Lebens zu beurteilen, von den Betrachtungen, welche sich in meiner Seele, wenn sie lebhaft gerührt ist, zu entwickeln pflegen, Ihre Meinung sagen, und mich tadeln, wo Sie finden, daß ich unrecht habe. Sie wissen, was mich veranlaßt hat, einige Nebenstunden, die mir von der Erfüllung wesentlicher Pflichten übrig blieben, dieser Gemüts-Erholung zu widmen. Sie wissen, daß die Ideen, die ich in dem Charakter und in den Handlungen des Fräuleins von Sternheim und ihrer Eltern auszuführen gesucht habe, immer meine Lieblings-Ideen gewesen sind; und womit beschäftigt man seinen Geist lieber als mit dem, was man liebt?“

 

Roche

Sophie von La Roche (6 december 1730 – 18 februari 1807)

 

De Italiaanse schrijver Baldassare Castiglione, graaf van Novellata werd geboren op 6 december 1478 te Casatico, bij Mantua  Hij schreef in 1528 in Venetië zijn boek “Il libro del Cortegiano” (Het boek van de Hoveling). Dit boek wordt, samen met “Il Principe” (De Vorst) van Machiavelli uit 1513, door verschillende bronnen als belangrijk boeken van de Renaissance gerekend. Het boek is, na zijn uitgave in Italië, verspreid geweest over heel Europa, en heeft effect gehad op vele hovelingen, die hun levensstijl aanpasten aan de neergeschreven levensstijl in het boek zelf.

Uit: The Book of the Courtier (Het boek van de Hoveling)

“I HAVE a longe time doubted with my self (most loving M. Alphonsus) which of the two were harder for me, either to denye you the thinge that you have with suche instance manye tymes required of me, or to take it in hande: bicause on the one side me thoughte it a verye harde matter to denye anye thynge, especially the request beinge honest, to the personne whom I love deerlye, and of whom I perceyve my selfe deerlye beloved. Againe on the other syde, to undertake an enterpryse whiche I do not knowe my selfe able to brynge to an end, I judged it uncomely for him that wayeth due reproofes so much as they oughte to be wayed. At length after muche debatynge, I have determined to prove in this behalfe what ayde that affection and great desyre to please, can bring unto my dilygence, whyche in other thynges is wont to encreace the laboure of menne. You then require me to wryte, what is (to my thynkynge) the trade and maner of Courtyers, whyche is most fyttynge for a Gentilman that lyveth in the Court of Princes, by the whiche he maye have the knoweleage howe to serve them perfectlye in everye reasonable matter, and obtaine thereby favour of them and prayse of other men. Fynallye, of what sort he ought to be that deserveth to be called so perfect a Courtyer, that there be no wante in him: wherefore I, considering this kinde of request, say, that in case it should not appeare to my selfe a greater blame to have you esteame me to be of smal frendeshippe, then all other men of litle wysdome, I woulde have ryd my handes of this laboure, for feare leaste I shoulde bee counted rashe of all such as knowe, what a harde matter it is, emonge suche diversitye of maners, that are used in the Courtes of Christendome, to picke out the perfectest trade and way, and (as it were) the floure of this Courtiership.”

baldassare

Baldassare Castiglione (6 december 1478 – 2 februari 1529)