Hans Faverey, Theodor Storm, Ivan Klima, Corly Verlooghen, Eric van der Steen, Mario Benedetti, Uli Becker

De Nederlandse dichter Hans Faverey werd op 14 september 1933 geboren in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 14 september 2006 en ook mijn blog van 14 september 2007.

 

Ik sla een hoek om.

Ik sla een hoek om.
Zo bijt een beitel.

Ik tref een hand aan.
Zo verschrompelt een roos.

Ik leer jagen op liefde.
Zo hijgt een zaag

en ik zie de zee.
Zo word ik oud.

Houd ik mijn hart vast?
Denk ik aan wierook?

Zo huivert een hamer,
kantelt een stad.

 

[Mataron una paloma]

 

Mataron una paloma:

zij slachten een duif.

Niet loslaten, ga

kijken wie het is.

 

Misschien is het iemand.

Misschien is het het.

Niet loslaten. Ga

 

kijken of het de duif is.

Doe niet alsof het daarom is.

Nu je het zelf zou kunnen zijn,

kan het je opeens niets meer

schelen en keer je halsoverkop

jankend in ons terug.

 

 

 

[Stilte is niet iets]

 

Stilte is niet iets

dat ik omgord als een riem,

of waardoor ik omgord word

als door gordelroos.

 

Iemand droomt eeuwen terug, hurkt

in wolken van pijlen, bontgevederde:

 

fout. Landmijn waarop getrapt:

betrapt. O. kon wel die boog spannen,

maar zijn leven rekken tot hij Sindbad

was geworden, en Sindbad weer de Frei-

herr v. Münchhausen, dat kon hij niet.

 

Faverey

Hans Faverey (14 september 1933 – 8 juli 1990)

 

De Duitse dichter en schrijver Theodor Storm werd geboren in Husum op 14 september 1817. Zie ook mijn blog van 14 september 2007.

 

Uit: Immensee

 

An einem Spätherbstnachmittage ging ein alter, wohlgekleideter Mann langsam die Straße hinab. Er schien von einem Spaziergang nach Hause zurückzukehren; denn seine Schnallenschuhe, die einer vorübergegangenen Mode angehörten, waren bestäubt. Den langen Rohrstock mit goldenem Knopf trug er unter dem Arm; mit seinen dunkeln Augen, in welche sich die ganze verlorene Jugend gerettet zu haben schien und welche eigentümlich von den schneeweißen Haaren abstachen, sah er ruhig umher oder in die Stadt hinab, welche im Abendsonnendufte vor ihm lag. – Er schien fast ein Fremder; denn von den Vorübergehenden grüßten ihn nur wenige, obgleich mancher unwillkürlich in diese ernsten Augen zu sehen gezwungen wurde. Endlich stand er vor einem hohen Giebelhause still, sah noch einmal in die Stadt hinaus und trat dann in die Hausdiele. Bei dem Schall der Türglocke wurde drinnen in der Stube von einem Guckfenster, welches nach der Diele hinausging, der grüne Vorhang weggeschoben und das Gesicht einer alten Frau dahinter sichtbar. Der Mann winkte ihr mit seinem Rohrstock. “Noch kein Licht!” sagte er in einem etwas südlichem Akzent; und die Haushälterin ließ den Vorhang wieder fallen. Der Alte ging nun über die weite Hausdiele, dann durch einen Pesel, wo große Eichschränke mit Porzelanvasen an den Wänden standen; durch die gegenüberstehende Tür trat er in einen kleinen Flur, von wo aus eine enge Treppe zu den oberen Zimmern des Hinterhauses führte. Er stieg sie langsam hinauf, schloß oben eine Tür auf und trat dann in ein mäßig großes Zimmer. Hier war es heimlich und still; die eine Wand war fast mit Repositorien und Bücherschränken bedeckt; an der anderen hingen Bilder von Menschen und Gegenden; vor einem Tische mit grüner Decke; auf dem einzelne aufgeschlagene Bücher umherlagen, stand ein schwerfälliger Lehnstuhl mit rotem Sammetkissen. – Nachdem der Alte Hut und Stock in die Ecke gestellt hatte, setzte er sich in den Lehnstuhl und schien mit gefalteten Händen von seinem Spaziergange auszuruhen. – Wie er so saß, wurde es allmählich dunkler; endlich fiel ein Mondstrahl durch die Fensterscheiben auf die Gemälde an der Wand, und wie der helle Streif langsam weiter rückte, folgten die Augen des Mannes unwillkürlich. Nun trat er über ein kleines Bild in schlichtem, schwarzen Rahmen. “Elisabeth!” sagte der Alte leise; und wie er das Wort gesprochen, war die Zeit verwandelt – er war in seiner Jugend.”

 

Theodor_Storm

Theodor Storm (14 september 1817 –  4 juli 1888)

 

De Tsjechische schrijver Ivan Klíma werd op 14 september 1931 geboren in Praag. Zie ook mijn blog van 14 september 2006.

 

Uit: No Saints or Angels (Vertaald door Gerald Turner)

 

“ I killed my husband last night. I used a dental drill to bore a hole in his skull. I waited to see if a dove would fly out but out came a big black crow instead.

    I woke up tired, or more exactly without any appetite for life. My will to live diminishes as I get older. Did I ever have a great lust for life? I’m not sure, but I certainly used to have more energy. And expectations too. And you live so long as you have something to expect.

    It’s Saturday. I have time to dream and grieve.

    I crawl off my lonely divan. Jana and I carried its twin down to the cellar ages ago. The cellar is still full of junk belonging to my ex-husband, Karel: bright red skis, a bag of worn-out tennis balls, and a bundle of old school textbooks. I should have thrown it all out long ago, but I couldn’t bring myself to. I stood a rubber plant where the other divan used to be. You can’t hug a rubber plant and it won’t caress you, but it won’t two-time you either.

    It’s half past seven. I ought to spend a bit of time with my teenage daughter. She needs me. Then I must dash off to my Mum’s. I promised to help her sort out Dad’s things. The things don’t matter, but she’s all on her own and spends her time fretting. She needs to talk about Dad but has no one to talk about him with. You’d think he was a saint, the way she talks about him, but from what I remember, he only ordered her around or ignored her.

    As my friend Lucie says, you even miss tyranny once you’re used to it. And that doesn’t only apply to private life.

    I don’t miss tyranny. I killed my ex-husband with a dental drill last night even though I feel no hatred towards him. I’m sorry for him more than anything else. He’s lonelier than I am and his body is riddled with a fatal disease. But then, aren’t we all being gnawed at inside? Life is sad apart from the odd moments when love turns up.

    I always used to ask why I was alive. Mum and Dad would never give me a straight answer. I expect they didn’t know themselves. But who does?

    You have to live once you’ve been born. No, that’s not true. You can take your life any time, like my grandfather Antonín, or my Aunt Venda, or Virginia Woolf or Marilyn Monroe. Marilyn didn’t kill herself, though; they only said she did in order to cover the tracks of her killer. She apparently took fifty pills of some barbiturate or other even though a quarter of that amount would have been enough. Her murderers were thorough. I myself carry a tube of painkillers; not to kill myself with though, but in case I get a migraine. I’d be capable of taking my life, except that I hate corpses. It was always an awful strain for me in the autopsy room, and I preferred not to eat the day before.

    Why should I make the people I love deal with my corpse?

    They’ll have to one day anyway. Who will it be? Janinka, most likely, poor thing.

    I oughtn’t to call her Janinka, she doesn’t like it. It sounds too childish to her ears. I called my ex-husband Kajnek when I visited him recently on the oncology ward. I thought it might be a comfort to him in his pain to hear the name I used to call him years ago. But he objected, saying it was the name of a hired killer who recently got a life sentence.

 

klima

Ivan Klíma (Praag, 14 september 1931)

 

 De Surinaamse dichter, schrijver, journalist en muziekpedagoog Corly Verlooghen werd geboren op 14 september 1932 in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 14 september 2006.

Kans op Onweer

De durf te schrijven bliksemt

het slapend volk op de been

het krijst ziet onweers

oproerkraaier is geboren

noemt onze best geklede

kinderen bij de naam

armoe de oudste chaos

de jongste het stiefkind

hoop ons petekind verdriet

 

dan zal ik moedig op het forum

het witboek offer opendoen

en woord voor woord

zijn nieuwe spelling geven.

 

 

 

Het Dichterskoninkrijk I

Eens zullen de dichters regeren

de atoomgeleerden onttroond

zwalken als spoetnikvogels

in het radioaktief heelal

de mist van aftandse formules

maakt hun elk spoor bijster

er is geen hoop meer

in melkwitte retorten

paarsgele giftvlammen

bakteriezwangere laboratoria

worden heilige burchten

van een triomfantelijk gedicht

 

dan zullen de kinderen

de tinnen soldaten vergeten

poppen van schaaldieren

in hun schooltassen

door het vlechtwerk

van hun kledij

waait de wind

van de nieuwe toekomst

een man komt voorbij

en lacht tegen de kinderen

en aait zijn schouderpapegaai

wij betalen met gedichten

de zorgen van de winter

gedichten zijn warme maaltijden

voor schizofrene intellektuelen

 

eens zullen de dichters regeren

wij worden vogelmensen

op de nachtzee

paspoortloze vogelmensen in

parijs lissabon stockholm

maar genève hoort er niet bij

 

verloogen

Corly Verlooghen (Paramaribo, 14 september 1932)

 

 

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Eric van der Steen (pseudoniem van Dick Zijlstra) werd op 14 september 1907 in Alkmaar geboren, als zoon van een tandarts. Hij groeide op in Alkmaar, en studeerde rechten in Leiden. Na zijn afstuderen werd Van der Steen secretaris van de Noord-Hollandse Voetbalbond. In 1946, trad hij in dienst van Het Parool, waar hij tot zijn pensioen als journalist aan verbonden bleef. De grootste periode van zijn tijd bij Het Parool bracht hij door als redacteur onderwijs.
Naast Het Parool schreef van der Steen o.a. ook voor het reclamevakblad Ariadne. In 1932 verscheen de eerste dichtbundel Gemengde Berichten, onder het pseudoniem Eric van der Steen. Vlot daarop volgden Nederlandsche Liedjes, en Droesem. In 1938 verschenen Voorwaardelijke Wijs, Kortom, en Controversen, kort daarop gevolgd door Paaltjens Sr. en Cadans. Na de oorlog kwam Vice Versa uit (samen met Max Schuchart), en Grote Vacantie .In 1955 verscheen een uitgebreide bloemlezing uit zes van deze bundels onder de titel Gemengde Berichten. Behalve poëzie heeft Eric van der Steen ook proza geschreven. In 1946 verscheen Loosdrecht, gevolgd door Zeepbellen en Handgranaten (1947),  Finishing Touch (1947), en Vuurwater (1956). De roman Finishing Touch werd later opnieuw uitgegeven als De Beesten de Baas (1957). Genoemd moet ook worden Alfabetises, ook wel genaamd maraginalia dat in 1955 verscheen, en diverse keren werd herdrukt. Eric van der Steen wordt wel gerekend tot de groep van de zogenaamde veertigers, waar ook Adriaan van der Veen, Ed Hoornik, Vasalis, Han G. Hoekstra, Cola Debrot, Pierre H. Dubois, H.A. Gomperts, Adriaan Morriën en A. Marja deel van uit maken

 

Soms zou men zich in Nice …

soms zou men zich in nice
te parijs kunnen wanen
ik doe het wel wanneer
ik langs de kade loop
want in de schaduw van
de bloeiende platanen
zijn oude boeken en
kostbaar antiek te koop
zo zoek ik onder ’t groen
tussen de bruine boeken
de enkele oude verzen
die ik nimmer vind
en denk zal na een eeuw
een vrouw zo naar mij zoeken
vergeefs omdat men niet
verkoopt wat men bemint

 

De Journalist

 

Zijn stijl is staal of allerteerst:
van beursbericht tot kinderrover.

 

Hij weet het laatste nieuws het eerst
en schreef daar gisteren reeds over.

 

VanDerSteen

Eric van der Steen (14 september 19073 november 1985)

 

De Uruguayaanse dichter, schrijver, criticus en journalist Mario Benedetti Farugia werd geboren op 14 september 1920 in Paso de los Toros in het department Tacuarembó. Toen hij vier jaar oud was verhuisde het gezin om economische redenen van Paso de los Toros naar Montevideo. In 1928 begon Benedetti zijn schoolloopbaan aan het Colegio Alemán de Montevideo (Duitse school). Vervolgens zat hij een jaar op het Liceo Miranda. In 1934 begon hij aan Escuela Raumsólica de Logosofía. Om economische redenen verliet Benedetti in 1935 het voortgezet onderwijs voortijdig. Op veertienjarige leeftijd ging hij werken bij de firma Will L. Smith, S.A., die in auto-onderdelen deed. In 1945 sloot hij zich aan bij de redactie van het weekblad Marcha, en zou daar tot 1974 aan verbonden blijven. In dat jaar werd het weekblad verboden door de regering van de Juan María Bordaberry. In 1954 werd Benedetti benoemd tot literair directeur van Marcha. In 1949 was Benedetti lid van de redactieraad van Número, een van de meest vooraanstaande literaire tijdschriften van die tijd. Hij doet actief mee met de beweging tegen het militaire verdrag met de Verenigde Staten. Dit is was eerste militante daad. In datzelfde jaar kreeg hij een prijs van het Ministerie van Onderwijs voor zijn eerste verhalenbundel, Esta mañana. Bij verschillende gelegenheden zou hij deze prijs nog een aantal malen ontvangen. Vanaf 1958 zou hij hem systematisch weigeren vanwege onenigheid over het reglement.  Samen met leden van de Beweging voor Nationale Bevrijding (Movimiento de Liberación Nacional – Tupamaros), startte hij in 1971 de “Beweging van de 26e Mei (Movimiento de Independientes 26 de Marzo), een groepering die vanaf het begin deel zou uitmaken van de linkse coalitie (Frente Amplio). Benedetti was de leider van deze beweging. In 1973, door de militaire staatsgreep en in het licht van zijn actieve steun aan het marxistisch verzet, moest Benedetti Uruguay verlaten. Hij gaf zijn post aan de universiteit op en ging in ballingschap in Buenos Aires. In maart 1983 keerde Benedetti terug naar Uruquay. In 1986 ontving hij de Bulgaarse Jristo Botev prijs voor zijn poëzie en essays. In 1997 verleende de universiteit van Alicante hem een eredoctoraat. In 1999 verwierf de Spaanse VIII Premio Reina Sofía de Poesía Iberoamericanaen in het jaar 2000 de Premio Iberoamericano José Martí.  In 2005 ontving Benedetti de XIX Premio Internacional Menéndez Pelayo, bestaande uit 48.000 € en de Medalla de Honor de la Universidad Internacional Menéndez Pelayo.

Little Stones at My Window

Once in a while

joy throws little stones at my window

it wants to let me know that it’s waiting for me

but today I’m calm

I’d almost say even-tempered

I’m going to keep anxiety locked up

and then lie flat on my back

which is an elegant and comfortable position

for receiving and believing news

 

who knows where I’ll be next

or when my story will be taken into account

who knows what advice I still might come up with

and what easy way out I’ll take not to follow it

 

don’t worry I won’t gamble with an eviction

I won’t tattoo remembering with forgetting

there are many things left to say and suppress

and many grapes left to fill our mouths

 

don’t worry I’m convinced

joy doesn’t need to throw any more little stones

I’ll open the window

I’ll open the window.

 

Vertaald door Charles Dean Hatfield

 

Mario_Benedetti

Mario Benedetti  (Paso de los Toros, 14 september 1920)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Uli Becker werd geboren op 14 september 1953 in Hagen. Na zijn gymnasiumopleiding studeerde hij germanistiek en amerikanistiek. Sinds 1979 woont en werkt hij als zelfstandig schrijver in Berlijn. Beckers eerste teksten verschenen in kleine tijdschriften die behoorden tot de zogeheten Alternativpresse. Hij zette met zijn gedichten, overwegend in zeer korte vormen, de ondogmatische en libetaire traditie voort van de popliteratuur. Zijn toch al beknopte dichtwijze liep uit op het schrijven van haiku’s, door hem zelf Siebzehnsilber genoemd.

Uit: Dr. Dolittles Dolcefarniente. In achtzig Haiku aus der Welt Siebzehnsilber

 

Oha, ein Täubchen,

das träg auf dem Ölzweig hockt:

Der Frieden ist faul.

 

 

Als Asphaltpflanze

macht man sich keinen Begriff,

was da kreucht und fleucht!

 

 

Sperr ein letztes Mal

Augen, Mund und Nase auf –

mitnehmen geht nicht!

 

uli becker_boekomslag

Uli Becker (Hagen, 14 september 1953)
Geen foto beschikbaar

Theodor Storm, Hans Faverey, Ivan Klima, Corly Verlooghen

De Duitse dichter en schrijver Theodor Storm werd geboren in Husum op 14 september 1817. Hij studeerde recht te Kiel en vervolgens Berlijn, en in 1843 was hij zelf advocaat. In dat jaar keerde hij naar huis terug en publiceerde met Theodor Mommsen een gedichtenbundel. Hij begon verhalen te schrijven; in 1846 huwde hij. Daar hij echter gekant was tegen de Deense bezetting van Holstein ging hij in 1843 in vrijwillige ballingschap naar Pruisen. In Potsdam ontmoette hij Eichendorff, Heyse en Fontane, en ook Mörike en later vooral Keller behoorden tot zijn vriendenkring. Hij bleef eenentwintig jaar in ballingschap; zijn reputatie als novellist en dichter was aanzienlijk. Storm behoort als schrijver tot de post-Romantiek: Zijn eerste en laatste novelle, Immensee en Der Schimmelreiter, zijn het bekendst. Hauke, de dijkgraaf, koopt een oud ros, waarmee hij bij nachte over zijn dijk gaat rijden. Uiteindelijk stort de dijk in, verdrinkt zijn nakroost en stort Hauke zich met zijn schimmel in de zee; waarom hij überhaupt ’s nachts uit rijden gaat, blijft een mysterie.

Uit: Der Schimmelreiter

 

“Es war im dritten Jahrzehnt unseres Jahrhunderts, an einem Oktobernachmittag – so begann der damalige Erzähler -, als ich bei starkem Unwetter auf einem nordfriesischen Deich entlangritt. Zur Linken hatte ich jetzt schon seit über einer Stunde die öde, bereits von allem Vieh geleerte Marsch, zur Rechten, und zwar in unbehaglichster Nähe, das Wattenmeer der Nordsee; zwar sollte man vom Deiche aus auf Halligen und Inseln sehen können; aber ich sah nichts als die gelbgrauen Wellen, die unaufhörlich wie mit Wutgebrüll an den Deich hinaufschlugen und mitunter mich und das Pferd mit schmutzigem Schaum bespritzten; dahinter wüste Dämmerung, die Himmel und Erde nicht unterscheiden ließ; denn auch der halbe Mond, der jetzt in der Höhe stand, war meist von treibendem Wolkendunkel überzogen. Es war eiskalt; meine verklommenen Hände konnten kaum den Zügel halten, und ich verdachte es nicht den Krähen und Möwen, die sich fortwährend krächzend und gackernd vom Sturm ins Land hineintreiben ließen. Die Nachtdämmerung hatte begonnen, und schon konnte ich nicht mehr mit Sicherheit die Hufen meines Pferdes erkennen; keine Menschenseele war mir begegnet, ich hörte nichts als das Geschrei der Vögel, wenn sie mich oder meine treue Stute fast mit den langen Flügeln streiften, und das Toben von Wind und Wasser. Ich leugne nicht, ich wünschte mich mitunter in sicheres Quartier.”

 

Das Wetter dauerte jetzt in den dritten Tag, und ich hatte mich schon über Gebühr von einem mir besonders lieben Verwandten auf seinem Hofe halten lassen, den er in einer der nördlicheren Harden besaß. Heute aber ging es nicht länger; ich hatte Geschäfte in der Stadt, die auch jetzt wohl noch ein paar Stunden weit nach Süden vor mir lag, und trotz aller Überredungskünste des Vetters und seiner lieben Frau, trotz der schönen selbstgezogenen Perinette- und Grand-Richard-Äpfel, die noch zu probieren waren, am Nachmittag war ich davongeritten. »Wart nur, bis du ans Meer kommst«, hatte er noch an seiner Haustür mir nachgerufen; »du kehrst noch wieder um; dein Zimmer wird dir vorbehalten!«

 

storm

Theodor Storm (14 september 1817 – 4 juli 1888)

 

De Nederlandse dichter Hans Faverey werd op 14 september 1933 geboren in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 14 september 2006.

 

 

[De tijd die even]

 

De tijd die even

een oorlel aanraakt,

heeft die terug van de tijd

die de wijzers aanstaart?

 

Geen schaduw is duidelijker;

 

en goedschiks bloeden doet het

nooit. Alleen verschwarzte zwanen

zijn echter. Soms lijkt het wel

een eiland waar erg mooi witblond

snachts ook mooi kan zijn, moest

 

elk moment zich voor immer op

zulke lippen bestorven zijn

 

 

 

[Wie niet wacht op het onverhoopte]

 

Wie niet wacht op het onverhoopte,

die houdt het nooit zo lang vol

tot hij uitroept: genoeg.

 

Elk eiland bewaart

 

het beste boek: zichzelf.

Het paard trapte niet:

 

een hoefsmid stierf.

 

Van Sapfo ben ik gaan houden

sinds de vernietiging

haar teksten heeft ingekort.

 

 

 

[Zodra het leed is geleden]

 

Zodra het leed is geleden,

mag kalfje de put delven

en kunnen de kippen op stok.

 

Niemand verdrinkt tweemaal,

 

bij dezelfde rode steen,

in dezelfde rode rivier.

 

Zelfs iemand die over meerdere

paraplu’s beschikt, wacht zelden

met ongeduld op de herfstregens.

Met het andere touw moest ik iets

 

zien vast te binden waar rook uit

komt, en dat nooit meer los mag.

 

Faverey

Hans Faverey (14 september 1933 – 8 juli 1990)

 

 

Voor onderstaande schrijvers zie ook mijn blog van 14 september 2006.

 

De Tsjechische schrijver Ivan Klíma werd op 14 september 1931 geboren in Praag.

 

De Surinaamse dichter, schrijver, journalist en muziekpedagoog Corly Verlooghen werd geboren op 14 september 1932 in Paramaribo.

 

Hans Faverey, Ivan Klima en Corly Verlooghen

De dichter Hans Faverey werd op 14 september 1933 geboren in Paramaribo.Hans Faverey was verbonden aan de faculteit psychologie van de Universiteit van Leiden als wetenschappelijk medewerker. Vaak wordt gevonden dat het dichtwerk van Hans Faverey zich kenmerkt door een vrij hoge moeilijkheidsgraad, maar hijzelf was daar laconiek over: “zo moeilijk is het allemaal niet”. Zijn eerste twee bundels kenden een weinig positief onthaal en werden door weinig critici welwillend ontvangen. Desalniettemin ontving Faverey voor zijn debuutbundel de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam. Na het verschijnen van de bundel Chrysanten, Roeiers in 1977 volgt vrij snelle acceptatie en canonisatie van de dichter Faverey

 

Zodra ik mijn ogen opsla

Zodra ik mijn ogen opsla
is het onzichtbare mij ontglipt
en begin ik te zien wat ik zie:
herinneringen aan wat ik zag
en ooit al zal zien. Door te zien
blijf ik mij herinneren;
en hoop ik dat ik besta.
Vooral als ik naar haar kijk
wanneer zij zo haar hand door
haar haar haalt, haar elleboog
steunend op haar knie, en zij
iets tegen mij zegt.

                    

Zeker is, dat ik er misschien

Zeker is, dat ik er misschien

niet was. Toen de weg, dezelfde

die ons zou verslijten, klaar
was, hoorde ik op. Toen ik
ophoorde, veerde ik terug.
Toen het was teruggeveerd,

bloeiden er allerhand glas-

soorten. Zij bewaken de weg
aan beide zijden en heten:
avondvullende glassoorten.

 

Het onbestaanbare

Het onbestaanbare: hoe ik het
najaag en aankleef. De nacht is jong;

de bijl slaapt en brengt de vijver
verkoeling. Waarheen ik mij ook wend
of keer: zij is niet hier, niet daar.

Verdriet loopt zo lang te hoop tot het

wordt erkend, zich intrekt, of zich
dood loopt. Nog is de nacht jong: al
wie nu zijn adem heeft bewaard. Dood,
hij wordt op zijn schouders genomen;
laat zich met zich sollen; wordt naar

huis gebracht, uitgekleed, gepijpt,
toegedekt; en wordt wakker.

 

Hans Faverey (14 september 1933 – 8 juli 1990)

 

De Tsjechische schrijver Ivan Klíma werd op 14 september 1931 geboren in Praag. Drie jaar van zijn kindertijd bracht hij door in het concentratiekamp Theresienstadt. Na zijn studie werkte hij als journalist en lector, bijvoorbeeld bij het later verboden literaire tijdschrift Literárni listy. Na het neerslaan van de Praagse lente in 1968 kreeg Klima een publicatieverbod. Al een jaar eerder was hij vanwege zijn kritische houding uit de communistische partij gezet. In 1969 ging Klima voor een semester als docent naar de Michigan University in Ann Arbor in de VS. In 1970 keerde hij weer teug naar Praag en hier schreef hij sindsdien theaterstukken en romans die wegens het publicatieverbod tot 1989 alleen in het buitenland mochten verschijnen. In 1977 werd in zijn woning de „Charta 77“ opgesteld. In 2002 kreeg Ivan Klima de Kafka Literatuurprijs.

Uit: Liebesgespräche (1994, vertaling Anja Tippner)

“Hier ist Wellington. Neuseeland. Ist dort Prag? Sie haben ein Gespräch.”
“Hallo. Hallo, ist da Prag?”
“Hier ist Prag.”
“Bist du das, Tereza? Hörst du mich?”
“Ja, ich höre dich.”
“Ich bin’s Bill.”
“Ich weiß. Ich habe deine Stimme er
kannt. Außerdem, wer sollte mich sonst aus Neuseeland anrufen.”
“Wie geht es dir, Tereza?”
“Jetzt, wenn ich dich höre, geht es mir gut. Hörst du mich? Wie geht es dir?”
“Ich bin froh, daß ich dich höre, aber du bist so schrecklich weit weg.”
“Ich weiß. Ich bin am anderen Ende der Welt.”
“Ich habe Sehnsucht nach dir, Tereza!”
“Ich auch.”
“Ich möchte dich gern umarmen.”
“Ich dich auch.”
“Was gibt es Neues bei Euch?”
“Ich weiß nicht. Eigentlich nichts. Der ältere Junge geht in die Schule und der kleine ruiniert die Wohnung und meine Nerven. Ich habe viel Arbeit. Ich habe mir ein neues Kostüm nähen lassen. Ich habe dabei an dich gedacht, daran, daß ich dir darin gefallen würde. Und was gibt es bei dir Neues?”
“Tereza, ich habe meiner Frau alles erzählt.”
“Was alles?”
“Daß ich dich liebe.”
“Du hast ihr von mir erzählt?”
“Ich habe ihr gesagt, daß ich dich liebe. Daß ich mit dir zusammen leben will. Du hast es deinem Mann nicht gesagt?”
“Nein … Noch nicht. Glaubst du, das war klug? Und sie … was hat sie dazu gesagt?”
“Sie wollte mir nicht glauben. Und dann – hat sie geweint.”
“Das ist schrecklich. Vielleicht hättest du noch ein bißchen warten sollen. Hallo, hallo … Bist du noch da? Ich höre dich nicht. Bill, irgendwer spricht da japanisch oder was. Bist du noch da?”
“Tereza, hörst du mich?”
“Jetzt höre ich dich. Diese Entfernung ist schrecklich.”
“Unerträglich. Das war nicht japanisch, das war Maori. Ich weiß nicht, worauf ich noch hätte warten sollen, wenn ich doch weiß, daß ich dich liebe.”
“Jetzt höre ich dich, als ob du nebenan im Zimmer bist. Aber ihr hat es bestimmt sehr weh getan.”
“Ich tue ihr nicht damit weh, daß ich es ihr sage, sondern mit dem, was geschehen ist. Dem, was geschehen wird.”
“Das ist alles schrecklich. Und was willst du unternehmen? Zu welchem Entschluß seid ihr gekommen?”
“Es war nicht einfach. Sie hat gesagt, daß sie es nicht überlebt. Genau darüber wollte ich ja mit dir sprechen.”
“Und das am Telefon, wo uns jemand auf Maori dazwischen kommt? Wir können doch nicht über solche Dinge, die Leben und Tod betreffen, am Telefon sprechen.”
“Du hast recht. Ich wollte dir sagen, Tereza, daß ich mich entschlossen habe, zu dir zu fliegen.”
“Das geht nicht.”
“Warum? Ich komme einfach geflogen. Wie vor einem Monat.”
“Aber das kostet doch schrecklich viel Geld.”
“Das Geld ist mir egal. Bei dir zu sein, das ist mir wichtig.”
“Wie willst du denn bei mir sein? Ich habe doch meinen Mann hier.”
“Vor einem Monat hattest du auch einen Mann.”
“Ja, aber da war er nicht hier. Er war verreist.”
“Vielleicht würdest du ein bißchen Zeit für mich finden.”
“Ein bißchen vielleicht. Und dafür würdest du herkommen?”
“Lieber ein bißchen Zeit zusammen mit dir als ein Leben ohne dich. Und außerdem muß ich mit dir sprechen. Du hast selbst gesagt, daß man über solche Dinge nicht am Telefon sprechen kann.”
“Aber du warst doch vor einem Monat hier. Da hätten wir etwas abmachen können und haben es nicht getan.”
“Wir haben nichts verabredet, dafür hat die Zeit nicht gereicht. Außerdem habe ich nicht geahnt, daß es so schrecklich sein würde ohne dich.”
“Dabei haben wir doch darüber gesprochen, daß wir Sehnsucht haben werden. Und doch hast du gesagt, daß du keinen Druck auf mich ausüben wirst, daß du mir Zeit gibst, damit ich mich frei entscheiden kann.”
“Aber das ist doch selbstverständlich, daß du dich allein und frei entscheiden kannst.”
“Siehst du.”
“Ich würde nie Druck auf dich ausüben.”
“Das ist gut. Aber du hast vorgeschlagen, daß ich zu dir kommen und bei dir bleiben soll. Das kann ich nicht, das will ich nicht. Ich bin die ganze blöde kommunistische Zeit hier geblieben und jetzt soll ich weggehen? Ich liebe dieses Land. Und hier sind meine Leute.”
“Aber ich hab dich doch gar nicht gedrängt.”

Ivan Klíma (Praag, 14 september 1931)

 

Corly Verlooghen is het pseudoniem van Rudi Ronald Bedacht (hijzelf schrijft veelal: Rudy), een Surinaams dichter, schrijver, journalist en muziekpedagoog, geborenop 14 september 1932 in Paramaribo. Corly Verlooghen debuteerde met de bundel Kans op onweer (1959). ln zijn poëzie betoont hij zich afwisselend een sterk geëngageerd dichter, anti-kolonialistisch, en een uitermate sensitief lyricus, soms zelfs een pure taalvirtuoos als in het bundeltje Oe (1962). ln zijn zoeken naar verwoording van een zelfbewust Surinamerschap hoorde hij tot de talentvolsten: Jachtgebied (1961), Dans op de vuurgrens (1961), later in Nederland De held van Guyana (1965), De glinsterende revolutie (1970), Luister meneer de president (1975). De bundel Juich maar niet te vroeg (1979)

Dit wankel huis is een gedicht van  Corly Verlooghen. Het verwierf faam, omdat het op een indringende wijze de twijfel weergaf over de groei van de verschillende Surinaamse bevolkingsgroepen naar een eenheid, in het proces van natievorming vóór de Surinaamse onafhankelijkheid (die uiteindelijk in 1975 bereikt zou worden).

 

Dit wankel huis

 

Hindoestanen en Creolen hebben het gezegd

De laatsten het bevolen:

Er is een avontuur te vondeling gelegd.

 

En wij staan onbehulpzaam toe te zien

hoe
het bederf invreet

in de huid van het jonge kind

 

God, had ik maar de macht

een lied te zingen waarnaar men

luistert in dit wankel huis

dat zo gebarsten is en dreigt omver

te vallen in een onverhoedse nacht.

 

Corly Verlooghen (Paramaribo, 14 september 1932)