Tõnu Õnnepalu, William Carlos Williams

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Zie ook alle tags voor Tõnu Õnnepalu op dit blog.

UIt: Acre (Vertaald door Adam Cullen)

“I realized I was very far from home on the very first morning there, in a suburb of Toronto, when I woke up (which had happened several times already because my internal clock read midday) and heard the birds singing outside. Why they should sing in August, I didn’t know, but they were. The birdsong was familiar and yet, it was entirely foreign. As if familiar birds weren’t singing right. As if they’d suffered some kind of a stroke and had forgotten how to sing. Or had studied under the wrong masters. Or had studied under some kind of bizarre masters—the type who want to do everything differently, to pursue something new. Modernists of some sort. For the birds were singing backwards—that was the first word that came to mind when I heard them. I’ve grown a little used to it by now. It no longer shocks me, and neither do they really sing much anymore. Now, it’s mainly the chittering of red squirrels coming from the forest. At first, I couldn’t even figure out whether it was a bird or a beast making the noise. These American red squirrels are chipper little animals. The first time I saw them scurrying after one another, I thought they were babies. Mini-squirrels. Then, there are the darling tiny chipmunks that are like stuffed animals forgotten in the woods and come to life. Riina mentioned that she’s spotted a flying squirrel a few times here, too (which the expatriate Estonians curiously call lendavad oravad instead of simply lendoravad), and even fed it from the palm of her hand. Riina spent her childhood summers here by the lakes but now lives far away in Tallinn. Tallinn lies at an immeasurable distance from this place, at any rate. In another world.
The one bird in Canada’s forests (leaving waterbirds aside) that is the same from here to Iceland—and even to England, Hiiumaa, Moscow, and Irkutsk—is the raven. A pan-boreal species. Its cries echo across the belt of northern forests and tundra circling the entire globe. To the Indians, at least to a few (those in the forest, of course), it was a mythical bird, creator of the world.
Yet on the whole, America is wrong. You feel it here with every step and all the time. I’m amazed that visitors to America never mention it. They talk as if what’s here is almost something ordinary, even something European. But it’s not. Not in the very least. Of course, you do encounter European-style people who speak nearly the same language, and the British Queen is the country’s formal ruler. The Bible is read in churches and Shakespeare is played in theaters. But it’s all false. Just as false and misplaced as expatriate Estonian folk dance and the way they recite the poems of Juhan Liiv. Sincere, absolutely sincere, sincere and cute, but inevitably false. Out of place. America as a whole is set in the wrong place.”

 

Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

 

De Amerikaanse dichter William Carlos Williams werd geboren in Rutherford (New Jersey) op 17 september 1883. Zie ook alle tags voor William Carlos Williams op dit blog.

 

De laatste woorden van mijn engelse grootmoeder
1920

Naast haar op een tafeltje
vlak bij het gore, slonzige bed
stonden wat vuile borden
en een glas melk –

Rimpelig en bijna blind
lag ze te snurken
wakkerschrikkend om op
boze toon eten te eisen,

Geeme iets te eten –
Ze laten me verhongeren –
Ik voel me best ik ga niet
naar het ziekenhuis. Nee, nee, nee

Geef me iets te eten
Laat mij je naar het ziekenhuis
brengen, zei ik,
en wanneer je weer goed bent

kun je doen wat je wilt.
Ze glimlachte, Ja
eerst doe jij wat jij wilt en
dan kan ik doen wat ik wil –

Oh, oh, oh! riep ze
toen de broeders haar
op de draagbaar tilden –
Noemen jullie dit

‘t iemand naar de zin maken?
Haar geest was helder nu –
O jullie denken slim te zijn
jullie jongelui,

zei ze, maar ik zeg jullie
jullie weten niets.
Toen vertrokken we.
Onderweg

passeerden we een lange rij
iepen. Ze keek er een tijdje naar
door het raam van de
ziekenwagen en zei,

Wat zijn al die
wazige dingen daarginds?
Bomen? Nou, ik hoef ze
niet meer en draaide haar hoofd opzij.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

William Carlos Williams (17 september 1883 – 4 maart 1963

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e september ook mijn blog van 13 september 2020 en eveneens  mijn blog van 13 september 2018 en ook mijn blog van 13 september 2015 deel 1 en ook deel 2.

Tõnu Õnnepalu, Werner Dürrson

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Zie ook alle tags voor Tõnu Õnnepalu op dit blog.

 

Es gibt keine Freiheit

Es gibt keine Freiheit die Frühlingsluft
glüht und wogt um uns hin
an diesem Festtag da der letzte Schnee schmilzt
wenn die Erlenkätzchen
vom gelben Blütenstaub schwer sind
und das Land vom Wasser schwer ist
und die Augen die Menge des Lichts schwer ertragen können
wenn die Freude
kommt und mit ausgebreiteten Armen
den Berg herunterstürmt
die Lerche durch die Luft fällt
wenn der Himmel
uns in seine vollkommene Leere aufnimmt
deren Farben keinen Namen haben
blau blau blau
tausendmal alles
mit verschiedenen Bedeutungen aber
das Vorjahrsgras und die Erde
duften wie das erste Mal im Leben
und die Kiefern
beginnen zu rauschen
wenn plötzlich
vom Meer ein eiskalter feuchter Windstoß kommt
und die Wipfel der Kiefern im Himmel wiegen
gleichsam wie inmitten einer großen Traurigkeit
denn es gibt keine Freiheit

 

*** [An einem klaren Märzmorgen nach dem Regen]

An einem klaren Märzmorgen nach dem Regen
kann es manchmal so aussehen als wäre Oktober

und davon wird man traurig
denn der Himmel ist so schmerzlich rein
und die Pappeln kahl
und plötzlich
weiß ich nichts
vom Saft, der ihre Knospen anschwellen lässt
denn in mir selbst schwillt diese Traurigkeit an
und mich begräbt diese Welle kühlen Lichts
Sehnsucht und Furcht
und noch etwas
wie ein leerer Strand im Herbst mit Sonne im Oktober

auch wenn gerade März ist

 

Vertaald door Cornelius Hasselblatt

 

Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

 

De Duitse dichter en schrijver Werner Dürrson werd geboren op 12 september 1932 in Schwenningen am Neckar. Zie ook alle tags voor Werner Dürrson op dit blog.

 

Les Fleurs du mal

U heeft zojuist –
schreef Victor Hugo aan
Baudelaire, die door de

zesde strafkamer van Parijs
onder inbeslagname van zijn
poëziebundel
was veroordeeld

U heeft zojuist een
van die zeldzame onderscheidingen
gekregen die

dit regime
verlenen kan.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Werner Dürrson (12 september 1932 – 17 april 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e september ook mijn blog van 13 september 2020 en eveneens  mijn blog van 13 september 2018 en ook mijn blog van 13 september 2015 deel 1 en ook deel 2.

Tõnu Õnnepalu, Werner Dürrson

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Zie ook alle tags voor Tõnu Õnnepalu op dit blog.

 

A very windy day, delicate young leaves soaring in the air

A very windy day, delicate young leaves soaring in the air.
Then rain. Then evening. Then wine,
then I wonder: what else could there be?
Even love, that grossly overrated real estate.
When you go to look, only a railroad car
that stops for a moment, and the sun does shine
upon the platform, the roses, those waiting;
it’s just that you have nothing to do with it.

The wind stirs up more clouds from the sea;
they are dramatic in sunset,
the light as if made of a metal.

 

Vertaald door Adam Cullen

 

4. Dezember, Donnerstag.

Tod, du Guter, du bist es,
der uns mit dem Leben
am sichersten verknüpft.
Heute hat es wieder geschneit.
Die Flocken waren groß und stoben,
als wäre wieder Frühling.
Als wäre wieder Frühling:
in meinem heimlichen Körper
wirbeln schwarze Wasser.
Ich bin glücklich,
dass ich sterblich bin.
Wenigstens darin
bin ich so
wie Du.

 

Vertaald door Cornelius Hasselblatt

 

18 mai, dimanche

La pluie. La pluie enfin, qui arrose
ce printemps froid et sec.
Pour arroser une âme froide et sèche,
il faudrait des larmes. Mais il n’y en a pas.
La tristesse est comme du tartre
qui se dépose peu à peu dans l’âme.
Et un beau jour cette couche devient si épaisse
que l’on comprend : il n’est plus possible de s’en débarrasser.
Mieux vaut jeter le récipient.

 

Vertaald door Antoine Chalvin

 

Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

 

De Duitse dichter en schrijver Werner Dürrson werd geboren op 12 september 1932 in Schwenningen am Neckar. Zie ook alle tags voor Werner Dürrson op dit blog.

 

Tot slot

bleven de appels aan
bladerloze bomen hangen of ze
lagen allemaal in het gras.

Voorlopig blijft sneeuw de
akkers bewerken. Over vervaagde voren
misschien een hertenspoor of strepen
van kraaienvleugels.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Werner Dürrson (12 september 1932 – 17 april 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e september ook mijn blog van 13 september 2020 en eveneens  mijn blog van 13 september 2018 en ook mijn blog van 13 september 2015 deel 1 en ook deel 2.

Tõnu Õnnepalu, Werner Dürrson

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Zie ook alle tags voor Tõnu Õnnepalu op dit blog.

Uit: Border State (Vertaald door Madli Puhvel)

“Where did I come from, my crime and I, Franz and I (“France?” you said, because I pronounced it badly. No not France, but Franz. By the way, he was half French, half Ger-man, from Strasbourg, where we met), my grandmother and I? I saw her in a dream yesterday … Yes, I saw my grandmother and a cat called Milvi. Actually, they are both dead, although I’m not sure about Milvi. She disappeared. Maybe she’s still prowling the neighbourhood, and who can ever be sure about my grandmother!
As you see, I have a hard time finding a beginning. And yet I don’t have much to do here except think about this letter. I walk through empty, blank days, briefcase in hand, carrying photocopies of the poems my old men have written (that’s my “work”; I’ll tell you about it later) and a pocket edition of Madame de Sevigne’s letters. I walk through Montsouris Park, where late-flowering double jasmines are still blooming. I stop under the cedar of Lebanon, smell the resin, and dive into the underground world of the Metro. I meet ghosts there as well as people .
Actually, I’m constantly thinking about my testimony, because I will have to testify. I weigh the trifling words I have to say about myself as a human being, about my trivial crime in a world . . . If only I knew where to begin, then there would be no problem! Should I start with what I saw a long time ago, in that other century, through the first-floor window of that prefabricated apartment house, the window that Grandmother never allowed to be opened? Or with Amsterdam, that sweet, crime-ridden city? Or with the garbage bin that I threw the newspaper into, the one with Franz’s name printed in big fat letters? Should I start with what was, or what is, if what is still is, this vertigo, this blindness, this blinding sunshine! Yes, sunshine. If I am to start at random, then I’ll start with sunshine. I yearned for sunshine. I had a passion for sun, and it was following this passion that brought me to this town where so much of the world’s beauty and wealth is gathered, so many gifts of the sun, as well as ugliness, pain, and want, which even gold and jewels cannot hide. Ultimately, to the town where you appeared before me, from out of nowhere, so that I could tell you my story. My story! Just like the fairy tale told in bygone days beside a cozy fire. A story that also had neither a beginning nor an end but was unhurried and grisly, where one would encounter wolves that killed, snakes that talked, and fairies. But you did not emerge from the blizzard into a flickering light. Nor are you a gray-bearded old man. On the contrary, you are young and desirable. You are my mirror, my double and opposite. You emerged from the cool Sunday sunshine that engulfed the strollers who had stopped to window-shop, or who stood as though entranced on the terrace of the cafe; unreal figments of light, summoned by the senseless pealing of the bells of Saint Eustache or Notre Dame or Saint Merri.”

 

Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

 

De Duitse dichter en schrijver Werner Dürrson werd geboren op 12 september 1932 in Schwenningen am Neckar. Zie ook alle tags voor Werner Dürrson op dit blog.

 

In de open lucht

Gevangen in het systeem
van het verkochte landschap rest mij

nog het meer, ga ik op voor-
geschreven weg door

borden bespied de helling af
langs muren hekken

voorbij het kasteel
bij het gevangenispoortbrede stuk kust
van de bezitlozen:

ruimte die
zich opent, vreemde uitgestrektheid

schaduwloos licht frisse
met wind om mijn heupen kan ik

door verdikt slib door modder
in sociaal rioolwater waden

met verre stranden voor ogen weg-
zwemmen tot  de uitputting volgt

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Werner Dürrson (12 september 1932 – 17 april 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e september ook mijn blog van 13 september 2018 en ook mijn blog van 13 september 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

Tõnu Õnnepalu en Vriendschappelijke brieven (Frans Roumen)

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Zie ook alle tags voor Tõnu Õnnepalu op dit blog.

Uit: Flanders Diary (Vertaald door Miriam McIlfatrick)

“The first to push this anticipation further into the future was perhaps the Church itself, when it started to build heavy stone churches, crypts, beneath which the chosen dead had to await the Resurrection. The very thickness of the walls shows that this event is not likely to to come about any time soon.
I have not lived in other cultures so I do not know if anticipation occupies such an important place in them. Some claim that it does not, but I do not place much trust in such external observation of foreign cultures. You see what you are looking for there. And if you live it as your own, you do not see anything other than life.
This civilisation that I see here in the heart of Europe, in old Flanders, on my salutary bicycle trips through these endlessly branching and snaking little concrete roads, this is our civilisation and yet it is not. I am as much inside it as outside it. It is a question of a small shift of time and space. I am still not used to everything being ready, concreted, smoothed, fully constructed, in order and reliable. But I have seen the speed and enthusiasm with which Estonia has in recent years aspired to this state, and with some success, though “a great deal still has to be done”. I have never really believed that we will ever achieve this state in our country. We made it to the party-table at the very last minute, we did make it but a wee bit too late. Just in time for dessert. Soon the waiters will start clearing the table, the party is over, the guests are tired and a little drunk, everyone is going home. We probably will not achieve such a level of concreting, mechanisation and welfare, because before getting there the spiritual and material preconditions will have been lost. Boredom and fear will destroy the spiritual preconditions, mother nature will take care of the material preconditions.
Because what will happen, I am thinking on the spiritual plane, when everything is ready? What is left for people then? Boredom, because there is nothing else to do except everyday aimless (yes, aimless, because it changes practically nothing) pottering about, though of course like Sisyphus people always try to get ahead, bring home a new computer, install a faster internet browser, fly away to some even further part of the globe. And come back no wiser because how far away was it really? And fear, when they occasionally stop to think about things (and this moment comes every day), just like when we walk past the mirror and see ourselves, before it occurs to us to make that face that we usually make when we look in the mirror. We are afraid because we have so much. Or it seems to us that we have so much, i.e., we have so much to lose. Or just as much to escape from?
Creating well-being has for some time been purely fictitious. As there is actually nothing more to add, appearances are added. What is human well-being? To eat your fill (and not just anything, but what tastes good), to be protected from the elements, to sleep in a warm enough room between cool clean sheets, to “have” a husband or wife, preferably children too, who appreciate and love you, not to spend every minute in fear for your life. In short, peace, a fear-free existence, just enough excitement … Voilà. Of course, the trouble with this is that well-being is very hard to define. Because it does not exist. It is where we are not. If your stomach is full of delicacies, it starts to hurt, your health.”

 

Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)
Cover

 

*************************

In de tweede helft van de jaren negentig werkte Frans Roumen aan een roman die de titel “Vriendschappelijke brieven” had moeten krijgen. Het manuscript gold na een verhuizing jarenlang als zoekgeraakt. Onlangs werden er echter toch flinke delen van bij een grote opruimactie ontdekt in een oude doos in de kelder. Romenu heeft de toestemming gekregen om er regelmatig fragmenten uit te publiceren. Vandaag volgt het eerste van een nog nader te bepalen aantal.

Uit: Vriendschappelijke brieven

“Arnhem, 1 juni 1996, 14.12 uur

Lieve Stefan,

Ik heb je net aan de telefoon gehad, dus studeer maar ijverig verder met al je moeheid. Gefeliciteerd met je uitzicht op promotie, hoe dan ook. Dat je je bij al die drukte niet lekker voelt kan ik me voorstellen. Ik denk dat je op dit moment meer geleefd wordt dan zelf leeft. Dat is heel vermoeiend.

(Voorhoeve kletst nog altijd uit zijn nek en ik vergeet ook steeds weer dat die klojo minister van defensie is. En dat wou ik nou even kwijt.)

14.43 uur. De wasmachine weer eens aangezet. Raar. Ik heb daar maar twee minuten werk aan en toch moet ik mij er iedere keer toe dwingen. 0 Mama Mia.

Naar de Aldi, Kenan.

Ik moet zeggen : je undercover uitvoering met de twee flessen goedkope Martini is perfect. Die goeie ouwe tijd toch in het Kronenburgerpark. Ik heb maar flink wat Primus Inter Pares ingeslagen. ( 15.43 uur ).

Sorgdrager en Dijkstal hebben ook iets opgepikt over een hoeveelheid andere mentaliteit, gezien hun opdracht aan mr. C. Ficq.

Albrecht Nederland zit in Culemborg. Weten wij dat ook weer. Zou Albrecht veel lezen ?

V en D, Kenan, en daarna de COOP.

Ik sta iets zeer eenvoudigs te koken, nu om 18.28 uur, later dan normaal. De computer staat aan. Ik luister naar mijn nieuwe cd van Sinatra. De t.v. staat aan en af en toe lees ik in een boek en ik geniet eigenlijk van deze vrijheid c.q. chaos. En net als ik denk dat ik eenzaam ben – niet dus – belt Deny.

 

Ontwerp voor een cover

Tõnu Õnnepalu, Roald Dahl, Janusz Glowacki, Jac. van Looy, Nicolaas Beets, Marie von Ebner-Eschenbach, Otokar Březina, Julian Tuwim, Muus Jacobse

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Zie ook alle tags voor Tõnu Õnnepalu op dit blog.

Uit: Flanders Diary (Vertaald door Miriam McIlfatrick)

“More Chinese vases in windows, gnomes in gardens, appliances in kitchens? Well, all right, but if you already have Chinese vases, gnomes and a whole range of appliances, then perhaps you no longer notice the difference. Home appliances can of course be replaced by new ones and in recent times you have to do so frequently, because they tend to break down increasingly quickly and no one repairs them any more. And then the new machine has some extra programme, which means that it will break even more quickly, but of course it does the same thing as before, it boils, it cooks or it washes.
Formerly, the humanists thought that if a person is freed from hard and degrading physical labour, he will devote himself to poetry, art, philosophy, philanthropy and self-improvement.
This proved to be a miscalculation, because it departed from a false premise. Considering physical work hard and degrading was simply a biblical, ecclesiastical and aristocratic prejudice. The humanists could just have looked around to see whether or not those who already had been, and had been from one generation to the next, freed from that hard and degrading curse (to earn the bread they ate by the sweat of their brow), had devoted themselves to poetry and philosophy or predominantly to something else instead. Education certainly makes people better. But only a little. And even that is not really certain. A comfortable life makes people better because it is more comfortable not to bother with other people if you have everything you need. There is just no knowing to what extent this advantage will remain if the assumption, i.e. comfort, is removed. We have not seen that yet, but we probably will, those of us who are spared long enough.
I do not know when the idea originated in mankind that life should keep getting better. Some people blame the creation of this precondition for a belief in progress, like everything else by the way, on Christianity, because it replaced the old cyclical perception of time (that everything repeats and returns like the seasons, the moon and the sun in their circuits) with finiteness, with the conception of the end of time, towards which we are moving. In fact, this notion that we are m o v i n g in that direction may only have developed in the course of many centuries; initially, the return of Christ was imminently expected, even within the same generation. It did not matter that it was already several tens of generations since it was first anticipated. It is common knowledge that wherever you are, in a field or in bed, alone or in a crowd, right there and then that hour will strike you.”

 

 
Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

 

De Britse schrijver Roald Dahl werd geboren op 13 september 1916 in Llandalf, Zuid-Wales. Zie ook alle tags voor Roald Dahl op dit blog.

Uit: Matilda

“Matilda’s brother Michael was a perfectly normal boy, but the sister, as I said, was something to make your eyes pop. By the age of one and a half her speech was perfect and she knew as many words as most grown-ups. The parents, instead of applauding her, called her a noisy chatterbox and told her sharply that small girls should be seen and not heard.
By the time she was three, Matilda had taught herself to read by studying newspapers and magazines that lay around the house. At the age of four, she could read fast and well and she naturally began hankering after books. The only book in the whole of this enlightened household was something called Easy Cooking belonging to her mother, and when she had read this from cover to cover and had learnt all the recipes by heart, she decided she wanted something more interesting.
“Daddy,” she said, “do you think you could buy me a book?”
“A book?” he said. “What d’you want a flaming book for?”
“To read, Daddy.”
“What’s wrong with the telly, for heaven’s sake? We’ve got a lovely telly with a twelve-inch screen and now you come asking for a book! You’re getting spoiled, my girl!”
Nearly every weekday afternoon Matilda was left alone in the house. Her brother (five years older than her) went to school. Her father went to work and her mother went out playing bingo in a town eight miles away. Mrs Wormwood was hooked on bingo and played it five afternoons a week. On the afternoon of the day when her father had refused to buy her a book, Matilda set out all by herself to walk to the public library in the village. When she arrived, she introduced herself to the librarian, Mrs Phelps. She asked if she might sit awhile and read a book. Mrs Phelps, slightly taken aback at the arrival of such a tiny girl unaccompanied by a parent, nevertheless told her she was very welcome.
“Where are the children’s books please?” Matilda asked.
“They’re over there on those lower shelves,” Mrs Phelps told her. “Would you like me to help you find a nice one with lots of pictures in it?”
“No, thank you,” Matilda said. “I’m sure I can manage.”

 

 
Roald Dahl (13 september 1916 – 23 november 1990)

 

De Poolse schrijver Janusz Glowacki werd geboren op 13 september 1938 in Poznań. Zie ook alle tags voor Janusz Glowacki op dit blog.

Uit: Antigone in New York (Vertaald door Joan Torres)

« ANITA: “Can I ask you just one thing? Are you sure he’s dead? Because so many things could happen around here. I mean, he could have just passed out or something or fallen asleep under something where no one could see him. He could have gotten drunk. Are you absolutely sure? Because sometimes people get confused and think they see one thing but really it’s something else. You have to be one hundred percent sure…,The Indian told me the ambulance took him too but I don’t trust him. He’s always lying. You know what I mean?…. (weeping into her hands) I knew it. It was that cashmere sweater. I let it get to me. I knew it was bad luck but I took it anyway. They were giving it away and I just couldn’t leave it there. This sweater belonged to some unhappy person. Happy people don’t wear cashmere sweaters but unhappy people, they are either too cold or too hot and instead of going to the doctor they buy a cashmere sweater and when they put it on they start sweating right away and then their sweat goes into the cashmere and their bad luck sticks to it. You can wash it. You can even dry clean it but it won’t do any good. The bad luck stays in the sweater no matter what you do. (she drinks the cold coffee and throws the empty cup into the trash basket) If you have to wear a cashmere sweater it’s best to get one with shoulder pads in it because that’s where the bad luck collects. Then you can just pull out the pads and throw them away. That helps. I did that right away but it just wasn’t enough. I felt it when I got it. But now it’s too late. (weeps more, and opens her coat to show him). See? This is acryllic. And Acryllic is no problem. You just take it off and shake it off and shake it a couple of times (she demonstrates) and the bad luck disappears. (praying again). What am I going to do?”

 

 
Janusz Glowacki (Poznań, 13 september 1938)
Scene uit een opvoering in Warschau,1993

 

De Nederlandse dichter, schrijver en schilder Jacobus (Jac) van Looy werd geboren in Haarlem op 13 september 1855. Zie ook alle tags voor Jac. van Looy op dit blog.

Uit: Jaapje

“Hij was nog maar zes en een verreljaar en Koos was al ouwer dan elf. Hij hoorde Koos haar neus ophalen; ze kneep zijn hand zoo hard, en hij wou wel die doek wat weg doen.
‘Je hoeft beslist zoo hard niet te loopen,’ zei Koos, ‘we zij-ne er gauw.’
Ze had het nauwelijks gezegd of de steeg stond wijd naast hen open en daar was een heel groot licht. Jaapje dacht heelemaal niet meer aan Bies, dat was nu net zoo licht als het raam van de school, toen ze achter elkaâr over de plaats naar de kerstboom waren gegaan. Plotseling liepen de kinderen in het licht der ramen van Bies en stonden op de spiegeling er van in de straat.
‘Wat een beesten van hartekoeken,’ riep Koos uit de kap van haar mantel.
Jaapjes mond gaapte open van de heerlijkheid. Hij zag allemaal, allemaal, vlaggen allemaal. Het raam was niet het raam van de winkel, het was een ander raam. Jaapje kon over de kozijn-drempel net naar binnen kijken en daar stond het allemaal. Koos had hem losgelaten, maar hij greep haar bij haar tabbert, want Jaapje was niets op zijn gemak. Hij wist van kleuren niet veel, maar als hij van de zomer een glaasie had kunnen vinden, plakte hij met spuug dat vol blaadjes van bloemen, die bij de moeder uit het hekje vielen, dan vouwde je daar een pampiertje om en maakte een deurtje in het pampiertje en dan liet je het zien voor een griffie of voor een speld. Jaapje wist dus heel goed wat mooi was.
‘Nou mot je goed kijken,’ maande Koos, ‘dan kan je straks zeggen wat je hebben wil.’
‘Wat een kéurige tafel,’ riep ze hartgrondig.
‘Dan gaan we er maar in,’ zei ze, omdat Jaapje geen woord liet hooren.
‘En nou ga je me niet huilen, hoop ik.’
Jaapje hield zich goed aan Koos’ mantel vast en beiden gingen ze door de winkeldeur, die of er geen deur was, stond open. En nu was de kamer weg en herkende hij de toonbank; het rookte; allemaal koek met blink en sokkelaë letters; hij zag een A, hij zag een B, hij zag een J, Jaapje ging al op school. Bies stond bij de weegschaal, kraak in ’t wit, in zijn boterbanketlucht en vanielje-geuren; een platte witte muts was op zijn hoofd en hij lachte met zijn zwarte tanden. Jaapje kende hem toch wel, al had hij hem nooit gezien zoo. Hij kreeg poppetjes voor zijn oogen, want Koos had omgedraaid en daar was weêr de kamer met vlaggen.
Koos had zich dadelijk los van hem gemaakt, schoof tusschen de menschen door, van de eene naar de andere, terwijl het ventje in een leêge plek, midden voor de tafel was gaan staan en de toppen van zijn kleume handen, of wou hij zich op gaan tillen, klemde om den rand van het schoone Iaken dat eigenlijk papier was.”

 

 
Jac. van Looy (13 september 1855 – 24 februari 1930)
Fotoportret door Willem Witsen, 1891

 

De Nederlandse dichter, predikant en hoogleraar Nicolaas Beets (pseudoniem: Hildebrand) werd geboren op 13 september 1814 in Haarlem. Zie ook alle tags voor Nicolaas Beets op dit blog.

Uit: Camera Obscura

“En zijn gezin en buren, om den haard vergaderd, hooren met belangstelling en welgevallen nog eens naar de oude jachtfeiten, van de drie hoenders met de twee loopen, en de twee eenden in één schot! – Komen ook de boeren niet betalen, en daarbij hunne huislijke zaken openleggen? En komt de dominé niet om een partij te schaken? En schrijft gij zelf, daar binnen de muren, geen boeken genoeg voor hem? En krijgt hij niet tweemaal in de week een heel pak couranten, waarin hij tot zijn groote stichting leest van de bezoeken van koningen en prinsessen in de hoofdstad; van tabliers van diamanten en toiletten van goud, van acteurs die uitmunten in hun nieuwe rol; van groote, grootere, grootste, allergrootste, en extra allergrootste virtuozen; van stikvolle zalen, schitterende kapsels, en onvermengd kunstgenot; van plumbeering van holle tanden die hij niet noodig heeft, en “Source de vie, Levensbron,” à f 1.25 de doos, die hij nog beterkoop heeft op het land, met en benevens de harrewarrerijen over boeken-schrijven, waar hij zich niet aan bezondigt, vioolspelen, dat hij alleen tot zijn eigen genoegen doet, en de betuigingen van de redacteurs, dat het hunne gewoonte niet is datgene te doen, wat hij opmerkt dat zij juist in den geheelen stapel, dien hij voor zich heeft, onophoudelijk gedaan hebben.
Hij heeft ook zijn feestdagen. Het zal bij voorbeeld koppermaandag zijn: koppermaandag, een dag, waarop de boekdrukkersgezellen bij u in de stad de deuren afloopen met eene fatsoenlijke bedelarij; laatste beroep op eene mildheid die reeds achtervolgens in de begeerigheid van diender, koster, stovenzetter, lantarenopsteker, brandblusscher, brandbezorger, torenwachter, knecht van ’t Nut, en van wie niet al? heeft moeten voorzien. Wij kennen hier niemand in dat vak dan den boschwachter, die ons zijn groen almanakje komt aanbieden; en wien wij bij die gelegenheid de houtbrekers nog eens aanbevelen, want, om de waarheid te zeggen, deze, en de menigvuldige kraaien, zijn onze eenige winterrampen. – Maar ik wilde van koppermaandag spreken. Dan hebben wij bij voorbeeld hier de groote houtveiling, een publieke feestelijkheid, oneindig meer vermakelijk dan eene groote parade, indien gij mij gelooven wilt.”

 

 
Nicolaas Beets (13 september 1814 – 13 maart 1903) 
Het Hildebrand monument in Haarlem

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Marie Freifrau von Ebner-Eschenbach werd geboren op slot Zdislavice bij Kroměří¸ in Moravië op 13 september 1830. Zie ook alle tags voor Marie von Ebner-Eschenbach op dit blog.

 

Die Sekunde

Ich meß nach der Dauer das Leben,
Berechnet nach Jahren die Zeit,
Ich zähle nicht Tag und nicht Stunde,
Ich hab’ in einer Sekunde
Durchlebt die Ewigkeit.

Viel Jahre zogen vorüber
Und ließen die Seele mir leer,
Es blieb von keinem mir Kunde.
Die eine, die eine Sekunde,
Vergess’ ich nimmermehr.

 

Ein kleines Lied

Ein kleines Lied! Wie geht’s nur an,
Daß man so lieb es haben kann,
Was liegt darin? erzähle!

Es liegt darin ein wenig Klang,
Ein wenig Wohllaut und Gesang
Und eine ganze Seele.

 

Lebenszweck

Hilflos in die Welt gebannt,
Selbst ein Rätsel mir,
In dem schalen Unbestand,
Ach, was soll ich hier?

– Leiden, armes Menschenkind,
Jede Erdennot,
Ringen, armes Menschenkind,
Ringen um den Tod.

 

 
Marie von Ebner-Eschenbach (13 september 1830 – 12 maart 1916)

 

De Tsjechische dichter Otokar Březina werd geboren op 13 september 1868 in Počátky, Bohemen. Zie ook alle tags voor Otokar Březina  op dit blog.

 

Schmerz des Menschen

Mit suggerierter Ohnmacht hat uns verwundet ein feindlicher Dämon,
In den Augen der Sonne funkelte auf sein harter, böser Blick;
Den zitternden Händen entfiel das Werkzeug deines Werkes
Auf den Steinblock in deinen Brüchen sanken wir bange zurück.

Den Schweiß trockneten wir von den Stirnen, besprachen uns mit dem Tode,
Unter dem Himmel, der regungslos glühte, in der Erze ironischem Funkeln,
Und wie Kinder in den Schoß der Mutter ihr Haupt, legten wir
Unseren müden Gedanken in der Schöpfung ewige Trauer.

Und damals dank unserer eigenen magischen Macht, dem Geheimnis unseres Geschlechtes,
Dem Privilegium unseres verborgenen Adels, litten wir,
Gefangene Fürsten in den Goldwäschen des siegreichen Eroberers,
Bewacht von unsichtbaren Aufsehern,

Wenn sie gedenken ihrer Städte, aufgeblüht über den Seen,
Des Heimathimmels Sterne in mystischen Dämmerungen
Und in der Stille ihrer Hast der Glocken Chöre tausendstimmig,
Und des Jauchzens treuer Scharen bei Krönungsfesten …

 

Vertaald door Emil Saudek

 

 
Otokar Březina (13 september 1868 – 25 maart 1929)

 

De Poolse dichter Julian Tuwim werd geboren in Łódź op 13 september 1894. Zie ook alle tags voor Julian Tuwim op dit blog.

 

Switch

In the wall there sticks a little switch,
A little switch – electric, which –
Just give that little switch a click –
Brings you light double quick.

It’s easy all right:
Click and there’s light!
Flick once more – then
We’re in darkness again.
And if you give it another go,
You get the glow you had before.

It has such a secret might,
There in the wall, that tiny trick!
Night – light –
Light – night.

But tell me what’s that little switch?
A spark? A candle in a stick?
How’d it get there? From where can it be?

It’s no sparkle. It’s a cable.
Just a wire and – it’s electricity!!
Just flick the switch and – electricity!
Electrically slick electriciteeeee!

So where’s the light from?
Now you see!

 

Vertaald door David Malcolm

 

The ABCs

The ABCs fell off the mantelpiece,
Slammed against the ground,
They scattered into all four corners,
And shattered all around:
I—misplaced its dot,
H—is strangely squat,
B—bruised its belly,
A—‘s legs turned to jelly,
O—popped like a balloon,
causing P to swoon,
T—lost its hat,
L—jumped into U, just like that,
S—straightened out,
R—broken right leg no doubt,
W—is head-over-heels,
discovering exactly how M feels.

 

Vertaald door Pacze Moj

 

 
Julian Tuwim (13 september 1894 – 27 december 1953)
Hier met de Russische schrijver Ilya Erenburg (links)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en taalkundige Muus Jacobse werd op 13 september 1909 als Klaas Hanzen Heeroma geboren op het waddeneiland Terschelling. Zie ook alle tags voor Muus Jacobse op dit blog.

 

1914

Toen de oorlog uitbrak, was ik nog klein.
Mijn vader zocht zijn oud soldatenpak
Van zolder uit een doos vlak onder ’t dak,
En wij brachten hem samen naar de trein.

En ik wist niet, waarvoor dat was. En toen
Vroeg ik het aan mijn moeder. En ik hoorde,
Dat nu de soldaten elkaar vermoordden.
Mijn vader ook? Die zou dat toch niet doen –

Nu ben ik groot en wijs en veel vergeten,
Van wat de dwazen en de kindren weten
En waar ik, als ik er aan denk, om lach.

Maar als wij, grote mensen, ’t niet verhindren,
Dat er weer oorlog komt, God, geef ons kindren,
Die nog begrijpen, dat het toch niet mag.

 

Het boek

Het Woord van het begin
Sluit alle woorden samen.
Zij zeggen ja en amen
En krijgen slot en zin.

God heeft zegen en vloek
Van de dood en het leven
Eens voor al opgeschreven.
God is een open boek.

En ik begrijp vaak niet,
Als ik zijn held’re geheimen
Moet navertellen in rijmen,
Wat Hij daar nog in ziet.

 

 
Muus Jacobse (13 september 1909 – 21 november 1972)
In 1966

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e september ook mijn twee blogs van 13 september 2015.

Tõnu Õnnepalu, Roald Dahl, Janusz Glowacki, Jac. van Looy, Nicolaas Beets, Marie von Ebner-Eschenbach, Otokar Březina, Julian Tuwim, Muus Jacobse

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Zie ook mijn blog van 13 september 2010 en eveneens alle tags voor Tõnu Õnnepalu op dit blog.

Uit: Flanders Diary (Vertaald door Miriam McIlfatrick)

“This perfect world is strange, and a little awful. I went out on the bike yesterday, planning to stay out longer, to go further, I felt that I could not stand being here in this room or outside any longer. Curious, at home I hardly ever get that feeling. I can move between room and garden for a whole week, going no further and it never enters my head that I should. If I have to go somewhere, it is simply a bore. It would be nteresting to know how many of those writers whose pictures are hanging on the corridor wall have agonized here? Most of them, I suspect. This bed where I toss and turn must have been a similar nightly battleground for a fair few. A struggle with your chimera, a writhing consciousness which wants to become itself in the mirror, but does not dare. Dreams. I am already a little afraid of this room with its cold, damp smell, the constant whine of a gnat in some corner, the broad white bed. Only at midday when the sun shines in through the withered vine tendrils and scatters patches of light over everything, is it good to stretch out, not on the bed but on the hard wooden sofa.
A perfect world … It would be if we did not have such imperfect dreams. Yesterday I decided to do the 39-kilometre cycle route and it was good. It goes along backroads, in between fields. There is more land round there, less real estate development. There is not much development anywhere, the real estate is for the most part ready, completed earlier. The same goes for the roads. The smaller roads here are made of reinforced concrete, they seem to consist of slabs with little interstices, just like the Narva, or rather, the Leningrad road once was. It was built by German prisoners of war. In one place near Tollenbeek I saw this concreting, they were doing repair work. Apart from that there is no major road construction anywhere to be seen. Everything is ready. When this was all done, all this concrete laid down between the cornfields and grazing land, is impossible to guess. Earlier. And all these houses. If anything else is built on, it is garages. Not that there aren’t any garages, where would you find a house without a garage! You can always add another one, two or three, if the site is big enough of course. Cars seem to be multiplying here, as with us. Life is good. Could it be better? I do not think so, not significantly. Everyone could have slightly larger houses, but would anyone want that, especially when they are away from home all day. There is enough to do as it is.
The roads could be a little smoother, but what difference would it really make whether the road under you is very smooth or slightly less smooth if, on the way to work in the morning and back home in the evening, you have to sit in a traffic jam anyway?”

 
Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

Lees verder “Tõnu Õnnepalu, Roald Dahl, Janusz Glowacki, Jac. van Looy, Nicolaas Beets, Marie von Ebner-Eschenbach, Otokar Březina, Julian Tuwim, Muus Jacobse”

Dolce far niente, Novalis, Tõnu Õnnepalu, Roald Dahl, Janusz Glowacki, Jac. van Looy, Nicolaas Beets, Marie von Ebner-Eschenbach

Dolce far niente

 


Baigneurs sur les rives de la Cure door Maximilien Luce, z.j.

 

Badelied

Auf Freunde, herunter das heiße Gewand
Und tauchet in kühlende Flut
Die Glieder, die matt von der Sonne gebrannt,
Und holet von neuem euch Mut.

Die Hitze erschlaffet, macht träge uns nur,
Nicht munter und tätig und frisch,
Doch Leben gibt uns und der ganzen Natur
Die Quelle im kühlen Gebüsch.

Vielleicht daß sich hier auch ein Mädchen gekühlt
Mit rosichten Wangen und Mund,
Am niedlichen Leibe dies Wellchen gespielt,
Am Busen so weiß und so rund.

Und welches Entzücken! dies Wellchen bespült
Auch meine entkleidete Brust.
O! wahrlich, wer diesen Gedanken nur fühlt,
Hat süße entzückende Lust.

 

 
Novalis (2 mei 1772 – 25 maart 1801)
Schloss Oberwiederstedt, geboortehuis van Novalis

Bewaren

Lees verder “Dolce far niente, Novalis, Tõnu Õnnepalu, Roald Dahl, Janusz Glowacki, Jac. van Looy, Nicolaas Beets, Marie von Ebner-Eschenbach”

Tõnu Õnnepalu, Janusz Glowacki, Julian Tuwim, Nicolaas Beets, Roald Dahl, James Shirley

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Zie ook mijn blog van 13 september 2010 en eveneens alle tags voor Tõnu Õnnepalu op dit blog.

Uit: Border State (Vertaald door Madli Puhvel)

WHAT WAS IT YOU SAID AGAIN? “YOU HAVE A STRANGE LOOK IN your eyes-like a bystander observing the world. You’re not French, are you?”
Yes, I think that those were your first words, Angelo, as you emerged from that vacuously bright sunshine, like an image appearing on white photographic paper when it’s immersed in developing solution. I have waited in the hellish glow of a darkroom and watched over a shoulder as a special pair of hands performed witchcraft above the murky liquid. The point at which the picture first emerged, that brink of development, fascinated me even more than the shoulder and the hands … That, by the way, was so long ago, in another century, in a forgotten country. But they must have been familiar with Daguerre’s discovery. I remember the developing tank quite clearly. I’ll tell you about that century and country eventually, and about the hands that lost their seductiveness with time. Everything in sequence! There is so much to tell you. That is, to write you, because I promised to write you. I promised to put everything down gradually, from beginning to end, if I can find a beginning and an end.
You are a stranger I may never again meet. You have come from the other side of the world and know nothing of what I am about to tell you. I could lie, could fabricate whatever my heart desired!
It was at random you talked to me in that town. No, not quite at random: you chose me because you were sent to question me, and now you have no choice. I never tried telling anyone all this before because people always think they know everything. They prejudge. You won’t prejudge, Angelo.
I don’t know whether you even exist. Pardon my poor French, by the way. I only dare to write you because I know you too are not French. You’re nobody special, no one in particular. That’s the only reason I dare turn to you. You in turn must think it is I who appeared from nowhere, from the bottom of the ocean, or the other side of the moon, from Bosnia-Herzegovina, or from an apartment filled with the suffocating stench of an indoor privy, in a small town beside a river in Eastern Europe, from behind a stack of firewood.”

 
Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

Lees verder “Tõnu Õnnepalu, Janusz Glowacki, Julian Tuwim, Nicolaas Beets, Roald Dahl, James Shirley”

Tõnu Õnnepalu, Janusz Glowacki, Julian Tuwim, Nicolaas Beets, Roald Dahl, James Shirley

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Zie ook mijn blog van 13 september 2010 en eveneens alle tags voor Tõnu Õnnepalu op dit blog.

Quelque part à un tournant du destin

Quelque part à un tournant du destin
les mains de Dieu sont pleines
de tulipes et de narcisses
cireux charnus rebelles
qui se balancent dans le vent du Nord-Ouest.

Mon âme deviendra-t-elle la fumure
sur laquelle poussera quelque chose de neuf
de moins incertain
de moins instable
qui serait comme un arbre à sept branches ?
Ou bien se noiera-t-elle un jour
semblable à aujourd’hui
dans ce lac
où dérive la Terre
dans ce regard là-haut
dans cet œil bleu et froid de prophète ?

 

1er SEPTEMBRE 1986

À la radio, on parle du début de la deuxième guerre mondiale. Nous sommes assis autour de la table de la cuisine. Nous nettoyons des groseilles. À Berlin, les cache-fenêtres étaient prêts depuis longtemps. La radio grésille. Aux armes citoyens ! Nous avons voyagé dans le coin d’un wagon de marchandises. À la frontière, on nous a fait sortir. Vraiment, comme il est drôle d’être vivant. Les groseilles rouges brillent à la lumière de la lampe. L’été a été chaud et ensoleillé. Les groseilles sont très sucrées cette année, et celles-ci sont déjà bien mûres. Mais les écraser contre le palais procure un plaisir acide. La Pologne était très fière de sa cavalerie. J’imagine des chevaux blancs, seulement des chevaux blancs. Ça devrait suffire pour le sucre. Tjomnaïa notch, tolko pouli svistjat po stepi. La radio estonienne s’entend mal ici. Je tourne le bouton. Polonais, letton, russe, finnois. L’Estonie, c’est ici. Et aussi à l’est, au delà de la mer. À l’ouest, de l’autre côté, c’est la Suède, et l’île de Farö où habite Ingmar Bergman. Sur l’île d’Åland, il y a des villas où l’on écoute peut-être la même musique en ce moment. Ce craquement me dérange. J’éteins la radio. Les papillons de nuit se cognent contre la vitre. L’ampoule de cent watts dans la cuisine les attire de loin. La nuit est si chaude aujourd’hui, si douce, si paisible. Tout est calme dans les grands arbres. Calme dans les champs obscurs.

Vertaald door Antoine Chalvin met hulp van de auteur

 
Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

Lees verder “Tõnu Õnnepalu, Janusz Glowacki, Julian Tuwim, Nicolaas Beets, Roald Dahl, James Shirley”