Martin Bril, Samuel T. Coleridge

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Martin Bril op dit blog.

Uit: Het tekort (Het nieuws van een donderdag)

“Het begon met een indrukwekkende hemel, paars van kleur. Donkere wolken tuimelden laag over de stad. Het ging zo snel, het leek alsof het stormde daarboven. Maar op straat was het bladstil. Het had de hele donderdag geregend, en nu was het avond en droog. Wel was er nieuwe regen in aantocht, maar zover waren we nog niet. In de tussentijd was het koud en typisch zo’n avond waarop een voetganger zichzelf kan horen lopen. Toch waren er weinig mensen op de been.
Het was een uur of negen toen ik in de Marnixstraat in Amsterdam iets voorbij de brug over de Leidsegracht hotel Het Witte Huis passeerde. Al vanuit de verte ging er een geheimzinnige aantrekkingskracht van het hotel uit. Dat kwam door het verweerde, half vergane uithangbord dat scheef aan de gevel hing. Kennelijk had ik daar ineens behoefte aan. Misschien kwam het ook wel door de maan die zich boven mij manifesteerde. Of door de straatlantarens en hun gouden gloed.
In ieder geval stelde Het Witte Huis niet teleur. Toen ik er pal voor stond, bleek het een smal, hoog pand te zijn, ooit wit, maar nu grauw van de bussen die hier altijd, dag in, dag uit, voorbijdenderen. In het souterrain was een soort ontbijtzaal annex lobby gevestigd met een groot raam aan de straatkant dat gedeeltelijk schuilging onder een luifel die aan een Zwitsers chalet deed denken. Wie de zaak wilde betreden, moest een steile trap op om op één hoog aan te schellen bij een deur die er onvriendelijk uitzag. Op de trap lagen lege blikjes, een verwaaide plastic zak, wat oude kranten. Achter de deur, heel erg in de hoogte, brandde een schamel lichtje.

Het souterrain daarentegen stond uitbundig in het zonnetje: een zee van flakkerend tl-licht. Hier en daar stond een vingerplant, verder waren er wat tafels met een formica blad, links en rechts wat stoelen. Ook was er een barretje zonder krukken, met een rode emmer in de spoelbak. Aan de muur hing een televisie.
Hij stond aan.
Op het moment dat ik er stilstond, was op de tv alleen het woord Actueel te zien. Er draaide traag een gele cirkel omheen. De letters hadden felle kleuren. Ze bewogen niet. Actueel. Het stond er. Het leed geen enkele twijfel. Achter mij remde een tram af om te stoppen op het Raamplein en zelfs toen hij daar alweer weg was, stond het woord er nog steeds.
Ik ook.
Langzaam drong het tot me door dat ik niet de enige was die naar het woord staarde. In een hoek van de zaal zat een man met een blikje Cola-Light. Hij droeg een trainingsbroek, gympen met klittenband in plaats van veters, een dikke trui, een baseballpet van de Cleveland Indians. Ik wist zeker dat het een Rus was. Zijn blik legde een sombere, maar nonchalante baan af naar de televisie, en het woord.
Actueel.
Ik voelde hoe ik langzaam in beweging kwam. Soms gebeurt dat. Het lichaam neemt de geest onder de arm en vervolgt zijn weg. Pas later wordt duidelijk waarom, en waaruit de redding bestond. Zulke reflexen stemmen dankbaar.
Maar het woord stond er nog steeds.”

 

Martin Bril (21 oktober 1959 – 22 april 2009)

 

De Engels dichter en criticus Samuel Taylor Coleridge werd geboren op 21 oktober 1772 in Ottery St. Mary, Devonshire. Zie ook alle tags voor Samuel T. Coleridge op dit blog.

 

Vorst te middernacht

De vorst verricht zijn heimelijke dienst,
Niet bijgestaan door wind. De bosuil riep
Luidkeels – en luister, weer! luid als tevoor.
Mijn huisgenoten, allen nu ter rust,
Lieten mij aan die eenzaamheid die past
Bij dieper mijmerij: maar aan mijn zijde
Sluimert mijn kindje vredig in zijn wieg.
Wat is het kalm! zo kalm dat meditatie
Verstoord wordt, verontrust door deze vreemde
Uiterste stilte. Zee en heuvel, bos,
Dit dichtbevolkte dorp! Zee, heuvel, bos,
En talloos vele dagbeslommeringen,
Onhoorbaar zoals dromen! Dun en blauw
Trilt niet, maar zweeft op mijn laag vuur de vlam;
Alleen die gloor die flakkerde op ’t rooster,
Flakkert nog steeds, als enige onrustig.
Die woeling in de roerloze natuur
Lijkt mij vaag meegevoel met mij die leeft
En wordt zo een vriendschappelijke vorm,
Terwijl de Geest, die zich verpoost, dat nietig
Ploffen en glimpen duidt naar eigen luim,
Alom een echo of een spiegel zoekend,
En ’t D
enken maakt tot spel.

Maar O! hoe vaak,
Hoe vaak heb ik op school, vol van geloof
En voorgevoel, de staven aangestaard
Waarop die vreemdeling flakkerde! en vaak
Met open oogleden toen al gedroomd
Van mijn geboorteplaats, het oude kerkje,
Zijn klokken, de enige muziek der armen,
Luidend, de hele hete marktdag lang,
Zo zoet dat zij mij roerden en vervulden
Met wilde vreugde, vallend in mijn oren
Als klare klank van wat er komen zou!
Zo staarde ik, tot mij die kalme dromen
Wiegden in slaap, en slaap mijn droom verlengde!
Zo peinsde ik de hele volgende ochtend,
Bang voor de meester met zijn strenge blik,
In schijn vol aandacht voor mijn wazig boek,
Tenzij wanneer de deur half openging
En ik snel opkeek en mijn hart steeds bonsde,
Want steeds hoopte ik die vreemdeling te zien,
Stadgenoot, tante of, dierbaarder, mijn zusje,
Met wie ik speelde, eender aangekleed!

Lief kind, dat in de wieg slaapt aan mijn zijde,
Waarvan het zachte ademen, gehoord
In deze diepe rust, hiaten vult
En kortstondige pauzes in het denken!
Mijn prachtig kindje! welk een tedere vreugde
Ontroert mijn hart, jou zo te zien, te weten
Dat jij heel andere wijsheid zult verwerven
En in heel andere streken! Ik werd groot
Als stadskind tussen donkere kloostergangen
En zag niets lieflijks dan de lucht en sterren.
Maar jij, mijn kind, zult zwerven als een briesje
Langs meren en zandstranden, onder klippen
Van oeroude gebergten, onder wolken
Waarvan de massa beelden toont van meren,
Stranden èn klippen: en zo zie en hoor jij
De schone vormen en de klare klanken
Van de eeuwige taal van God, door hem gesproken,
Die sinds de eeuwigheid zichzelf ontvouwt
In alles, alle dingen in zichzelf.
De grote Leraar van ’t heelal! Hij kneedt
Jouw geest, en door te geven doet hij vragen.

Daarom zal ieder jaargetij je lief zijn,
Hetzij de zomer de ontluikende aarde
Met groen bekleedt, of dat de roodborst zingt
Tussen sneeuwtoefjes op de kale tak
Van de bemoste appelboom, en ’t strodak
Dampt in de zonnedooi; hetzij de goot drupt,
Slechts hoorbaar in de trances van de rukwind,
Of dat bij zijn geheime dienst de vorst
De druppels hangen zal in stille pegels,
Kalm glinsterende naar de kalme maan.

 

Vertaald door W. Hogendoorn

 

Samuel T. Coleridge (21 oktober 1772 – 25 juli 1834)
Anoniem portret, 1799

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e oktober ook mijn blog van 21 oktober 2020 en eveneens mijn blog van 21 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Geert Buelens, Georg Trakl

De Vlaamse dichter, essayist en columnist Geert Buelens werd geboren in Duffel op 5 februari 1971. Zie ook alle tags voor Geert Buelens op dit blog.

 

Garen

Het is een vreemde ratel die de klopgeest
maakt: het rillen van de woestijnvos op
lauw papier wanneer alle punten
zwichten

en dit, deze schemer van onvermogen
ons raakt als
een zwaartepunt op
klaarlichte dag.

Stromen doet het wezen
altijd maar alleen
waarheen kennis zich
richt. Levenloos

starend naar de opkomst
van het licht.

 

uur een

als wat als staartbeen in je slaap
tot een staaldraad verknoopt
je de richting uitstuurt
van een vaalt
neem dan die staaf uit haar hand
noem het spel faliekant
en zoek de kant op waar
je faalt en hervalt
staar jezelf door elkaar
meng je huid met je haar
kleef je nagels en algebra aan
week je strot van haar los
verspeel de kramp in je pols
ga de nacht in zonder blik zonder waan

 

Vervelingsmanagement

Bid ik u
…….een kleine tegemoetkoming
wie weet de somberte
driehoeksmeetkunde, integraalbewerking
dompelpomp

………………..onvoldoende

rekening gehouden met de concrete
wensen en verlangens van de bewoners

kwamen wij uit op
ruimtevulling
spatieerbezigheden

wat altijd speelt is de bezetting
daar kunnen we niet aan voorbij

maar een uitgebouwde redenering
is dit wel

pak dus ook het tuingerief in
en vervolg

het spel primeert

 

Geert Buelens (Duffel, 5 februari 1971)

 

De Oostenrijkse dichter Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in Salzburg geboren. Zie ook alle tags voor Georg Trakl op dit blog.

 

In Venetië

Stilte in nachtlijke kamer.
Zilver flakkert de luchter
Voor de zingende adem
Van de eenzame;
Toverig rozengewolk.

Zwartige vliegenzwerm
Verduistert de stenen ruimte;
Ook verstart door de kwelling
Van de gouden dag het hoofd
Van de ontheemde.

De zee wordt roerloos nacht.
Ster en zwartig varen
Ontviel het kanaal.
Kind, je kwijnende glimlach
Volgde me traag in de slaap
.

 

Vertaald door W. Hogendoorn

 

Georg Trakl (3 februari 1887 – 4 november 1914)
Rond 1910. Ingekleurde foto

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e februari ook mijn blog van 5 februari 2021 en ook mijn blog van 5 februari 2019.

Martin Bril, Samuel T. Coleridge

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Martin Bril op dit blog.

Uit: Laatste trein

“De trein gleed het station uit. Evelien van Brakem probeerde naar buiten te kijken, maar het enige dat ze zag was haar eigen, bleke gezicht. Ze zat in de laatste trein van Groningen naar Amsterdam. De bijbehorende melancholie stak al snel de kop op. Het was zaterdagavond.
Evelien was bij haar zus Sylvia op bezoek geweest. Eigenlijk zou Sylvia bij haar in Amsterdam komen, dat was makkelijker, Sylvia had tenslotte geen kinderen, maar op het laatste moment had Evelien zichzelf door haar oppas laten overtuigen dat het goed was er eens een dagje tussenuit te gaan. Voor de kinderen was het ook leuk, een hele dag met hun favoriete oppas. Het was nog donker toen ze haar vanochtend hadden uitgezwaaid. Het beeld had Evelien de hele dag niet losgelaten. Haar kleine dochters in hun pyjama voor het enige verlichte raam in hun lange straat. Ze zou straks eens bellen om te vragen of ze sliepen. Ze opende haar tas en legde haar mobiele telefoon op het tafeltje bij het raam. Ze staarde naar buiten. Ze legde haar zere voeten op de stoel tegenover haar. Ze was de enige reiziger in de eerste klas. Ze dacht aan haar zus.

Sylvia had een paar rake dingen tegen haar gezegd. Evelien had zware tijden achter de rug. Ze kon beter eerlijk zijn trouwens. Ze zat midden in zware tijden. Haar man Harko had haar na jaren huwelijk verlaten. Een goeie reden had hij eigenlijk niet gehad, maar dat hij er een tijd lang een andere vrouw op na had gehouden, had zeker een rol gespeeld. ‘Ik kan niet zijn wie ik wil zijn,’ had hij haar op het laatst voortdurend voorgehouden. ‘Het ligt niet aan jou, maar ik heb het gevoel dat ik niet meer leef.’ Ze had dit herkend. Zelf had ze een tijd lang een minnaar gehad. Pas toen haar huwelijk in een crisis kwam, begreep ze waarom ze af en toe bij Theo wilde zijn. Hij vond haar tenminste bijzonder. Ze kon bij hem een ander zijn. Of ze bij hem meer zichzelf was, wist ze niet. In ieder geval hoefde ze niet zichzelf te zijn. Dat was al heel wat. Toen Harko na veel soebatten eindelijk het huis had verlaten, was ze opgelucht geweest. Ze was er niet vrolijk onder, maar ook niet somber. Haar zus had dat gevoel vandaag onderuit gehaald.
‘Je bent belazerd, daar begint het mee,’ zei Sylvia. Ze hadden net besteld in een klein Thais restaurant. Ze waren naar het Groninger Museum geweest, ze hadden thee gedronken, wat gewinkeld, in een kroeg gezeten en nu moest er gegeten worden. Daarna moest Evelien op de trein. ‘En als je belazerd bent, moet je kwaad zijn.’
‘Ik ben niet kwaad,’ antwoordde Evelien. Ze nipte van haar thee. Ze was wél kwaad, maar meer op zichzelf dan op Harko. ‘Ik ben wel eens verdrietig,’ voegde ze eraan toe. Ze moest er zelf om lachen.
‘Je kan beter kwaad zijn,’ zei Sylvia, ‘je moet eens wat beter voor jezelf opkomen, schat. Die man heeft je ontwikkeling jarenlang geblokkeerd.’ Sylvia kon flink uit de hoek komen als het om mannen ging. ‘Jij zit met de zorg van twee kinderen. Je hebt geen carrière meer. Je bent een bang vogeltje. En je kón ook een bang vogeltje zijn, want Harko zorgde wel voor je.’

 

Martin Bril (21 oktober 1959 – 22 april 2009)

 

De Engels dichter en criticus Samuel Taylor Coleridge werd geboren op 21 oktober 1772 in Ottery St. Mary, Devonshire. Zie ook alle tags voor Samuel T. Coleridge op dit blog.

 

Werk zonder hoop

Regels geschreven op 21 februari 1825

Alom werkt de Natuur. Tuinslakken gaan op pad –
De bijen zoemen – vogels vliegen op en neer –
De Winter draagt een glimlach op ’t gelaat, omdat
Hij soezend op het veld droomt van het lenteweer.
Maar ik, de enige die men nu ledig ziet,
Vergaar geen honing, paar niet, bouw niet, zing geen lied.

Toch ken ik de oevers goed waar amaranten groeien,
En heb de bron ontdekt waar stromen nectar vloeien.
Bloesemt, gij amaranten! Bloesemt voor elkeen,
Voor mij bloesemt gij niet! Glijdt, rijke stromen, heen!
Ik dool met fletse lip en met een kransloos hoofd:
Kent gij de incantatie die mijn ziel verdooft?
Werk zonder hoop giet nectar in een zeef,
Hoop zonder doel verhindert dat ik leef.

 

Vertaald door W. Hogendoorn

 

Samuel T. Coleridge (21 oktober 1772 – 25 juli 1834)
Portret door Pieter van Dyke, 1795

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e oktober ook mijn blog van 21 oktober 2020 en eveneens mijn blog van 21 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.