Hendrik Tollens werd op 24 september 1780 te Rotterdam geboren. Zijn vader en zijn grootvader bezaten daar een penselen- en verffabriek en behoorden tot de gezeten burgerij. Na een tijdje op een kostschool te hebben doorgebracht kwam hij op 15-jarige leeftijd op zijn vaders kantoor werken. Al heel vroeg besteedde hij een groot deel van zijn tijd aan het vervaardigen van gedichten, maar ook het theaterleven trok hem aan. Hij begon toneelstukken te schrijven, maar hoewel ze het nooit tot een opvoering brachten, hield hij er wel een levenslang geluk aan over. Hij raakte verliefd op de dochter van een komiek en in 1800 trouwde hij met de toneelspeelster Gerbranda Rivier die hem 12 kinderen zou schenken. Ondertussen begon Tollens naam te maken als dichter. Heel bekend werden zijn Gedichten (1806-1815), in drie delen. Sinds die tijd stond hij bekend als ‘De lust en de liefde der Nederlandsche Natie’.
Nog sterker: toen in 1817 een prijsvraag werd uitgeschreven voor een nieuw volkslied ter vervanging van het onbegrijpelijke Wilhelmus, won hij met het nog steeds bekende Wiên Neerlands bloed door de a’ dren vloeit.
In 1819 verscheen dan zijn Tafereel van de overwintering, enz. In dit lange vers betuigde hij hulde aan het voorgeslacht en beschreef hij de reis van Jacob van Heemskerk en Willem Barendsz als een lofdicht op heldenmoed en doodsverachting. Toch kon hij het niet laten de deugd en de familiale huiselijkheid te benadrukken. Ondanks zijn vaak ‘zware’ woorden had hij de meeste interesse voor de gebeurtenissen in ‘Het Behouden Huys’, de beschutte hut, opgetrokken uit wrakhout, waarin de bemanning in de winter van 1596 en 1597 verbleef.
Bij het lijkje van een kind
’t Kruipend rupsje, moe gekropen,
Afgetobd in de enge cel,
Brak zijn kluisje fladdrend open,
Klapwiekte uit zijn dorre schel.
Zie, daar wiegt het, zie, daar zweeft het,
Aardse damp en druk ontvlucht;
Hoger vliegt het, hoger leeft het,
Zat gespeeld in lager lucht.
Voedster, droog de natte wangen,
Tuur niet op de dode pop,
Blijf niet aan het webje hangen:
’t Vlindertje is niet weer te vangen:
’s Hemels englen vingen ’t op.
Op de oogen van mijn jongste zoontje
Zeg eens zuiver, looze guit!
Wat toch kijkt u de oogjes uit?
Goochelaar, biecht op uw streken:
Zeg mij hoe uw blikken spreken,
Spreken, schoon gij ‘t mondje sluit?
Zeg het, jongen! zonder logen,
Wat toch zit er in uw oogen?
Zie, zoo ras de gaauwdief plaagt,
Hoe dat oogje vrijt en vraagt,
En door duizend tooverblikken,
Die mij ziel en zin verstrikken,
Afdwingt wat zijn lust behaagt:
Guit, wat hebt gij ingezogen,
Om te woekren met uw oogen?
Zie! zoo ras hij krijt en treurt,
Hoe hij de oogjes biddend beurt,
Die zijn nood zoo droevig klagen,
En om troost en deernis vragen,
Dat mij ‘t hart van rouw verscheurt:
Jongen, ja, ik ben bewogen
Hoe toch roert gij met uw oogen?
Maar zoo ras de stoutert stoeit,
Let eens hoe dat oogje gloeit,
En uit elken trek van ‘t wezen,
‘t Vrolijk hartje geeft te leze,
Dat van blijdschap overvloeit:
Zeg het, jongen ! ongelogen,
Vat toch lacht er uit uw oogen?
Zie, zoo ras de fleemer vleit,
Hoe zijn klndsche teederheid, ,
Als met duizend liefdelonken, .
Die mij ‘t minnend hart ontvonken,
Duizend zoete woordes zeit:
Guit, gij maakt mij opgetogen!
Hoe toch koost gij met uw oogen?
Maar; wat vraag ik naar den vond?
Jongen, ‘k heks de list doorgrond;
‘k Weet het, door wat looze treken
Al uw stoute blikken spreken,
Of gij elke taal verstondt:
‘t Is geen wonder dat zij ‘t mogen,
Want uw ziel zit in uw oogen.
Hendrik Tollens (24 september 1780 -21 oktober 1856)
Francis Scott Fitzgerald werd geboren op 24 september 1896 in Saint Paul, in de staat Minnesota. Hij was de woordvoerder voor de Verloren Generatie, Amerikanen die geboren waren in de laatste 10 jaar van de 19e eeuw, en die volwassen werden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Alhoewel Fitzgeralds passie het schrijven van boeken was, verkochten deze nooit genoeg om te kunnen voorzien in de opulente levensstijl die hij en zijn vrouw Zelda hadden geadopteerd. Daarom begon hij met het schrijven van korte verhalen voor bladen als de Saturday Evening Post en Esquire, en verkocht hij de filmrechten van zijn boeken en verhalen aan de studio’s van Hollywood. Hij zat constant in financiële problemen, en leende vaak van zijn literair agent en redacteur.
De 20er jaren bleken de meest invloedrijke tijd te zijn in Fitzgeralds ontwikkeling. Zijn tweede boek, The Beautiful and Damned (1922), laat een indrukwekkende ontwikkeling zien na het in vergelijking onvolwassen This Side of Paradise. The Great Gatsby, het boek dat door velen gezien wordt als zijn meesterwerk, werd uitgegeven in 1925.
Uit:This Side of Paradise
“AMORY BLAINE inherited from his mother every trait, except the stray inexpressible few, that made him worth while. His father, an ineffectual, inarticulate man with a taste for Byron and a habit of drowsing over the Encyclopædia Britannica, grew wealthy at thirty through the death of two elder brothers, successful Chicago brokers, and in the first flush of feeling that the world was his, went to Bar Harbor and met Beatrice O’Hara. In consequence, Stephen Blaine handed down to posterity his height of just under six feet and his tendency to waver at crucial moments, these two abstractions appearing in his son Amory. For many years he hovered in the background of his family’s life, an unassertive figure with a face half-obliterated by lifeless, silky hair, continually occupied in “taking care” of his wife, continually harassed by the idea that he didn’t and couldn’t understand her.
But Beatrice Blaine! There was a woman! Early pictures taken on her father’s estate at Lake Geneva, Wisconsin, or in Rome at the Sacred Heart Convent—an educational extravagance that in her youth was only for the daughters of the exceptionally wealthy—showed the exquisite delicacy of her features, the consummate art and simplicity of her clothes. A brilliant education she had—her youth passed in renaissance glory, she was versed in the latest gossip of the Older Roman Families; known by name as a fabulously wealthy American girl to Cardinal Vitori and Queen Margherita and more subtle celebrities that one must have had some culture even to have heard of. She learned in England to prefer whiskey and soda to wine, and her small talk was broadened in two senses during a winter in Vienna. All in all Beatrice O’Hara absorbed the sort of education that will be quite impossible ever again; a tutelage measured by the num
ber of things and people one could be contemptuous of and charming about; a culture rich in all arts and traditions, barren of all ideas, in the last of those days when the great gardener clipped the inferior roses to produce one perfect bud.”
F. Scott Fitzgerald (24 september 1896 – 21 december 1940
De Oostenrijkse schrijver Alfons Petzold werd geboren op 24 september 1882 in Wenen. Hij was de zoon van een arbeider die wegens zijn sociaaldemocratische overtuiging van Sachsen naar Oostenrijk was getrokken. Door de moeilijke financiele positie van zijn ouders was de jonge Alfons ondanks zijn zwakke gezondheid al vroeg gedwongen om aan het levensonderhoud van de familie bij te dragen. Zijn succesvolste boek, een gestileerde beschrijving van zijn moeilijke kindertijd en jeugd, verscheen in 1920 onder de titel “Das rauhe Leben”. Petzold gold met zijn werk, waarin hij op eigenzinnige wijze sociale thematiek en religieuze zienswijzen, tot zelfs mystiek en panteisme toe,verbond tijdens zijn leven als belangrijke arbeider-schrijver.
Der Arbeitslose
Staub auf den Schuhen und auf der getretenen Seele,
schleicht er den Weg der stummen Vergrollten dahin,
springt ihm kein fröhliches Wort aus der trockenen Kehle;
Suche nach Arbeit drückt seinen grübelnden Sinn.
Seine Tage sind dunkel, die Sonne verhüllen
graudampfende Nebel. Er hebt nicht die Blicke empor.
Die Klänge der Arbeit, die alle Straßen erfüllen,
brausen um ihn wie ein hohnvoll spottender Chor.
Wie doch die Stunden in quälendem Hoffen sich dehnen,
indes ihn vorwärtspeitscht die hungernde Not.
Er klopft an die Türen, dahinter die Hämmer dröhnen,
all seine Sinne schreien nach Arbeit und Brot.
Alles umsonst. Der Taglauf beugt sich dem Ende.
Wiederum nichts. Seine Lippen flüstern es matt.
Er schaut im Haß auf die schwielenbedeckten Hände
und schleicht hinaus auf das lehmige Feld vor der Stadt.
Alfons Petzold (24 september 1882 – 25 januari 1923)