Hendrik Marsman

Hendrik Marsman werd geboren op 30 september 1899 in Zeist.Toen hij in 1918 door een langdurige longontsteking aan het bed gekluisterd was, ontstond poëzie die voor het eerst zijn eigen, onvervreemdbaar accent droeg al is er duidelijk de invloed in op te merken van Herman van den. Bergh, de belangrijkste figuur van het avant-garde tijdschrift Het Getij. Overigens zou Marsman nooit aan dit blad meewerken. Hij debuteerde als dichter in december 1918 in Stroomingen. Ook publiceerde hij nog in Albert Verweys orgaan De Beweging (1919).Tijdens een reis in de zomer van 1921 naar Berlijn kwam hij zeer sterk onder de indruk van expressionistische schilders als Franz Marc en dichters als Heym, Trakl en Stramm. In 1923 verscheen zijn eerste bundel Verzen, naar de kleur van het omslag weldra bekend als ‘het rode boekje’. Met deze publikatie vestigde hij zijn naam als belangrijkste figuur in de naoorlogse literatuur, een positie die hij wist te versterken door zijn felle kritieken, waarin hij de eis stelde van een moderne poëzie, ‘koel en soepel’.Eind 1924 werd Marsman, samen met zijn vriend Roel Houwink, de redactie opgedragen van De Vrije Bladen waarin de jongere schrijvers en dichters zich een jaar tevoren hadden verzameld nadat de groep om Het getij uiteengevallen was. Nu had hij de gelegenheid het geambieerde leiderschap uit te oefenen. Vanaf ongeveer 1926 vangt een tweede fase in zijn dichterschap aan, waarin een sterke gepreoccupeerdheid met de dood, nu eens gevreesd, dan weer verlangd, op de voorgrond treedt. Voordien was dit probleem nooit afwezig in zijn poëzie, maar het werd verhuld door ‘vitalistische’ elementen. In het najaar van 1933 besloot hij met zijn vrouw een buitenlandse reis te maken die van beslissende betekenis is geweest voor zijn verdere evolutie. In Spanje, Noord-Afrika en Italië trof hij een sfeer waarin hij zich wist te bevrijden van wat hem in Nederland gehinderd had: bekrompenheid, het calvinisme met zijn zondebesef en zijn persoonlijke doodsproblematiek. In 1936 verliet hij Nederland voorgoed. Tot het voorjaar van 1937 woonde hij te Brussel om daarna op verschillende plaatsen in de Zwitserse en Franse Alpen verblijf te gaan houden, mede met het oog op zijn immer zwakke gezondheid. Ten slotte vestigde hij zich in St. Romain (Côte d’ Or). Daar werd hij opgeschrikt door de Duitse inval, die hem en zijn vrouw ertoe bracht via Bordeaux naar Engeland te vluchten. Het schip waarop hij zich bevond werd in de nacht van 20 op 21 juni 1940 door een Duitse duikboot getorpedeerd, waarbij alle opvarenden verdronken, behalve mevrouw Marsman.

 

VLAM

Schuimende morgen

en mijn vuren lach
drinkt uit ontzaggelijke schalen
van lucht en aarde
den opalen dag

 

‘Paradise regained’

De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van de morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.

zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van ’t water
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgloos zingt langs het eeuwige water

een held’re, verruk-lijk-meeslepende wijs:

‘Het schip van de wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen –
wij gaan terug naar ’t Paradijs’.

 

Afscheid van het dorp

De verte lokt.
de zee en ’t bronzen duin
die golfden om mijn jeugd
versmalden langzaam tot den kleinen tuin
waarin mijn moeder nu begraven ligt.

dit was haar raam, dit is de stille brink
waarlangs zij schreed in ’t vroege schemeruur.
alles wat aan het leven vreugde gaf en vuur,
heeft zij meegenomen in haar graf.

wat doe ik hier? wat kan ik hier nog doen?
mijn moeder dood, mijn vrienden ver verspreid;
en moederziel alleen loop ik de straten rond;
mijn hart is zwaar en wijd.

ik ga op weg naar onbekend verschiet,
de heuvels over, naar een stroomgebied
dat mijn verlangen stem geeft
en de koorts der poëzie weer in mij aanblaast;
meer begeer ik niet!

Kracht der verbeelding, o, begeef mij niet!
ik roep u aan met de verdorde stem
van wanhoop en ontbering, zonder u
kan ik niet verder gaan,
de weg is lang en mijne kracht gering.

ik heb om u mijn huis in as gelegd,
ik heb mijn moeder in haar graf gelegd
en ben op weg gegaan, verlaat mij niet.

in mijn bedroefde keel klopt een nieuw lied.

marsman
Hendrik Marsman (30 september 1899 – 21 juni 1940)