José Lezama Lima, Michel Tournier, Jean Genet, Italo Svevo

De Cubaanse auteur José Lezama Lima werd geboren op 19 december 1910 in Havanna, Cuba.. Als oprichter en hoofdredacteur van het toonaangevende tijdschrift Origines was hij jarenlang de spil van de Latijns-Amerikaanse literatuur. Hoewel auteurs als Borges, Cortázar, García Márquez, Vargas Llosa en meer recentelijk Isabel Allende in ons taalgebied over bekendheid niet te klagen hebben gehad, bleef de aandacht voor het werk van Lezama Lima beperkt tot een enkele aflevering van het tijdschrift Bzzlletin, dat in 1981 een vertaling van het eerste hoofdstuk van zijn roman Paradiso publiceerde. Helemaal onopgemerkt bleef dat niet: Hugo Claus sprak er zijn bewondering over uit en ook Lucebert haastte zich na lezing om er een Duitse vertaling van te bestellen. Toch zou het nog twintig jaar duren voor het werk van Lezama Lima in een min of meer overzichtelijke vorm bij het Nederlandse publiek zou worden geïntroduceerd. In 2001 verscheen dankzij de inspanningen van In de Knipscheer en vertaler Stefaan van de Bremt de bundel Mijn ziel rust niet in een asbak, een overzicht van het proza, de poëzie en de poëzieopvattingen van Lezama Lima. Zijn eerste gedichtbundel Muerte de Narciso (De dood van Narciso, 1937) toonde al de barokke verbeeldingskracht van de dichter en zijn rijke culturele achtergrond.

 

 Uit: Mijn ziel rust niet in een asbak

 

SEDIMENT

Als we onze armen twee jaar lang in zee lieten hangen, zou onze huid de hardheid evenaren van die van het grootste en nobelste aller dieren, of die van het altijd weer opduikende monster. Ferm inzepen en schrobben met zee-egelstekels. Een krab opknabbelen en uit piano-tokkelende vingertoppen weer uitwasemen. Eigenschappen die opdagen langdurig worden afgewezen, met tegenzin en goed fatsoen. Met hemelse weerzin. Met bovenaards dédain om zoveel lichtzinnigheid en treklustige zwerfzucht verleent de ondergedompelde arm een bijzondere waardigheid aan zijn kramp en zijn doelloosheid, verdraagt gelaten het doodtij en daarna de miserabele sieraden die boren in zijn vlees tot ze gezegend worden met een roze dauwgeklingel, wellicht om er een streek van zandkorrels als oogappels van te maken, waar de holle schaar, de beschroomde voet zich laten vervoeren met de natuurlijke lichtheid van lucht, ingedikt door hard, zilverig licht. Zodra de ondergedompelde arm tot woonvertrek is geworden van uitdijende kringen en luchtbellen, onwillige bult voor doortastende verklikkers, ziet hij zich omringd door het insect als vliegende stip; terwijl de zeeslak als tijdstip, uitzinnig maar tergend traag, zich vastzet in dat stukje vlees en aarde, met ambachtelijk meesterschap aangehard door steeds nieuwe veelvouden van de golfslag. Zo wordt dit ondergedompelde deel, beveiligd door de bewijskracht van rust, teruggegeven door echo en eb, als een bovenmenselijk, smetteloos geheim. Na verloop van tijd muteert de ondergedompelde arm niet in een onderzeese boom, integendeel: hij geeft een groter beeld terug van een onwaarschijnlijk tastbaar lichaam, een lichaam dat beantwoordt aan die ondergedompelde arm. Tergend traag als van leven naar droom; als van droom naar leven, hagelwit.

LIMA

José Lezama Lima (19 december 1910 – 9 augustus 1976)

 

Michel Tournier werd geboren op 19 december 1924 in Parijs. Hij komt uit een gezin van germanisten. Zijn vader en moeder ontmoetten elkaar tijdens hun studie germanistiek aan de Sorbonne, de universiteit van Parijs, en zorgden ervoor dat hun zoon ‘met één been in Duitsland’ opgroeide. Hij voelt zich zowel deel van de Duitse als van de Franse cultuur. Als Tournier zes jaar oud is, is zijn gezondheid ronduit slecht. Zo slecht zelfs dat zijn ouders het advies krijgen weg te gaan uit Parijs en ergens in een klein dorpje te gaan wonen. En dat doen ze. Het gezin verhuist naar Saint-Germain-en-Laye, een plaatsje niet ver bij Parijs vandaan. Zijn schooljaren brengt hij voor een belangrijk deel door op privé-scholen in de omgeving van Saint-Germain-en-Laye. De ervaringen daar zullen in veel van zijn latere boeken terugkeren, waaronder in De elzenkoning. Maar dat hij die boeken ooit zal schrijven is voor de middelbaar scholier Michel volkomen ondenkbaar. De filosofie is zijn grote roeping. Hij wil professor in de filosofie worden. Aanvankelijk kent de weg die hem daarheen moet voeren weinig obstakels. Hij studeert aan de Sorbonne, vertrekt naar Tübingen in het zuiden van Duitsland om daar te gaan studeren en doet bij terugkeer in Frankrijk vol zelfvertrouwen het agrégation-examen. Hij denkt dat hij tot de besten zal behoren, rekent zelfs op een eerste plaats, maar eindigt tot zijn verbijstering op de laatste. Michel is te trots om een tweede poging te wagen, evenals zijn beroemde voornaamgenoot Michel Foucault, die ook faalt maar het jaar daarop gewoon een herkansing doet. Hij is te diep gekrenkt in zijn trots. Zijn generatie haalt hem aan alle kanten in. Gillez Deleuze, een voormalig klasgenoot van hem, wordt een succesvol filosoof, een andere klasgenoot, de intussen in vergetelheid geraakte Roger Nimier, debuteert zeer succesvol met een roman en Michel Butor en Michel Foucault groeien respectievelijk uit tot geprezen romancier en invloedrijk filosoof. Het duurt even voordat hij zijn aanvankelijke tegenslag heeft verwerkt en zijn eerste boek schrijft. Michel Tournier is tweeënveertig als hij zijn eerste roman publiceert. Vrijdag of het andere eiland heet de roman waarmee Tournier in 1967 debuteert.

 

Uit : Vendredi ou la vie sauvage

 « Lorsque Robinson reprit connaissance, il était couché, la figure dans le sable. Une vague déferla sur la
grève mouillée et vint lui lécher les pieds. Il se laissa rouler sur le dos Des mouettes noires et blanches tournoyaient dans le ciel redevenu bleu après la tempête. Robinson s’assit avec effort et ressentit une vive douleur a l’épaule gauche. La plage était jonchée de poissons morts, de coquillages brisés et d’algues noires rejetés par les flots. A l’ouest, une falaise rocheuse s’avançait dans la mer et se prolongeait par une chaîne de récifs. C’était là que se dressait la silhouette de La Virginie avec ses mats arrachés et ses cordages flottant dans le vent”.

Tournier

Michel Tournier (Parijs, 19 december 1924)

 

Jean Genet werd geboren op 19 december 1910 in Parijs. Genet was een kind uit een buitenechtelijke relatie. Zijn moeder liet hem achter bij het Burgerlijk Armbestuur (Assistance Publique). Jean bracht zijn vroege jeugd door in opvanghuizen. Korte tijd verbleef hij bij een stiefgezin in het dorp Alligny-en-Morvan, waar hij boeken las en dagdroomde in een bedompt buitentoilet waar het rook naar oude bomen en zompige aarde. Op zijn tiende werd hij veroordeeld voor diefstal en belandde hij in een jeugdgevangenis. Hij was onschuldig, maar omdat de wereld hem desondanks tot dief had verklaard, besloot hij deze reputatie na te leven. “Ik verwierp de wereld die mij verworpen had,” schreef Genet later. Op 19-jarige leeftijd ontsnapte Jean Genet uit de gevangenis. Hij sloot zich aan bij het vreemdelingenlegioen, om al snel weer te deserteren. Tien jaar zwierf hij doelloos door Europa en bracht hij – door veroordelingen voor landlopen, homoseksualiteit, prostitutie, diefstal en smokkelen – veel tijd door in Europese gevangenissen. Aan het einde van deze periode vond hij zichzelf in Nazi-Duitsland terug. Vanaf 1942 schreef Jean Genet autobiografische boeken waarin de bourgeoisie belachelijk wordt gemaakt en de pracht van diefstal en homoseksualiteit wordt gevierd. In 1948 werd hij voor de tiende keer veroordeeld wegens inbraak, waardoor hij automatisch tot levenslang werd veroordeeld. Dankzij petities van André Gide, Jean Cocteau, en zijn latere vriend Jean-Paul Sartre, kwam hij toch vrij. Als dank schreef hij een gedicht waarin de waarden van criminelen en het meditatieve leven in de gevangeniscel wordt geprezen. Met zijn eerste twee toneelstukken: Les Bonnes (De Meiden, 1947) en Haute Surveillance (Onder Toezicht, 1949) vestigde hij naam als avant-gardistisch toneelschrijver.

 

Uit: The Thief’s Journal

“In my time, the Ramblas were frequented by two young mariconas who carried a tame little monkey on their shoulders. It was an easy pretext for approaching clients: the monkey would jump up on the man they pointed out to it. One of the mariconas was called Pedro. He was pale and thin. His waist was very supple, his step quick. His eyes in particular were splendid, his lashes immense.

In fun, I asked him which was the monkey, he or the animal he carried on his shoulder. We started quarreling. I punched him. His eyelashes remained stuck to my knuckles; they were fake. I had just discovered the existence of fakes.”

GENET

Jean Genet (19 december 1910 – 15 april 1986)

 

Italo Svevo is het pseudoniem van Aron Hector Schmitz, geboren op 19 december 1861 in Triëst. In 1873 vertrok hij naar Duitsland om zich de Duitse taal eigen te maken en het was tijdens deze periode dat hij in aanraking kwam met en zich ging interesseren voor de literatuur. In 1878 keert hij terug naar Triëst om te studeren. Na twee jaar moet hij echter vanwege de financiële situatie zijn studie opgeven en gaan werken bij een bank. Hij heeft echter zijn voorliefde voor literatuur niet kunnen onderdrukken. Hij kwam vaak in de bibliotheek en ging zich steeds meer interesseren voor negentiende-eeuwse Franse schrijvers en de filosofie van Schopenhauer. Zijn eerste roman, Una vita(Een leven)schrijft hij in 1892, net na de dood van zijn vader. Het is de eerste keer dat hij het pseudoniem Italo Svevo gebruikt. In 1896 trouwt hij met zijn nicht Lidia Veneziani. Met haar krijgt hij één dochter: Letizia. Zijn tweede roman Senilità (in het Nederlands vertaald als Een man wordt ouder) schrijft hij in 1898. Het wordt echter geen succes. Tussen 1899 en 1912 werkt hij voor zijn zwager. Ondanks dat literatuur niet meer de eerste plaats lijkt in te nemen in het leven van Svevo, is het in deze periode dat zijn werken Un marito (Een echtgenoot), Le avventure di Maria (De avonturen van Maria) en nog een tiental andere verhalen totstandkomen. In 1907 leert hij Joyce kennen. Uit die ontmoeting bloeit een vriendschap op. Joyce leert hem Engels en houdt zo zijn interesse voor de literatuur in leven. De theoriën van Freud geven een nieuwe impuls aan zijn interesse voor de psychoanalyse. In 1915 vlucht zijn familie uit Triëst uit angst voor de Eerste Wereldoorlog. Svevo blijft alleen achter om het bedrijf te runnen. Dit moet enkele jaren later echter zijn deuren sluiten en dit geeft hem de kans om zich weer op zijn literaire activiteiten te storten. Zo vertaalt hij onder andere samen met een neef Freuds Über den Traum naar het Italiaans. In 1919 begint hij met het schrijven van zijn derde roman, La coscienza di Zeno (Bekentenissen van Zeno). Het zou zijn beroemdste en meest geprezen werk worden. Tijdens zijn laatste jaren schreef hij aan een vierde roman: Le confessioni di un vegliardo. Op 13 september 1928 verliest hij het leven als gevolg van een auto-ongeluk.

 

Uit: De bekentenissen van Zeno

“De analyse moest als geëindigd w
orden beschouwd, omdat mijn ziekte was onthuld; mijn kwaal was dezelfde als die waarmee wijlen Sophocles destijds de arme Oedipus had opgescheept: ik had mijn moeder bemind en mijn vader willen vermoorden. Verrukt luisterde ik naar zijn diagnose. Het was een ziekte die mij tot de hoogste adelstand verhief. Een grandioze ziekte, waarmee onze voorouders zich mythologische roem hadden verworven. En zelfs nu ik hier alleen zit met de pen in mijn hand, maak ik me nog niet kwaad. Ik lach er hartelijk om.”

svevo

Italo Svevo (19 december 1861 – 13 september 1928)