Gustave Flaubert, John Osborne, Shrinivási

Gustave Flaubert werd op 12 december 1821 geboren in Rouen. Hoewel hij op school weinig uitvoert, houdt hij zich al vanaf zijn elfde bezig met literatuur. Flaubert verlaat Rouen in 1840 om in Parijs rechten te gaan studeren. In 1846 besluit hij in Croisset, vlakbij Rouen, een huis te maken voor zijn moeder, die alleen is achtergebleven in Rouen, nadat zijn vader en zijn zus Caroline zijn overleden. Het is voor hem ook een reden om Parijs en zijn rechtenstudie te kunnen verlaten. Het huis in Croisset blijft zijn woonplaats voor de rest van zijn leven. Van 1846 tot 1854 onderhoudt Flaubert een relatie met de dichteres Louise Colet. Hun brieven zijn bewaard, en volgens Emile Faguet was dit de enige sentimental episode van belang in het leven van Flaubert, die nooit is getrouwd. Zijn beste vriend op dat moment was Maxime du Camp, met wie hij in 1846 naar Bretagne reisde, en in 1849 naar Griekenland en Egypte. Bij zijn terugkeer uit het verre oosten, in 1850, begint hij met het schrijven van het boek “Madame Bovary”. Hij had daarvoor nog nauwelijks iets geschreven of gepubliceerd. Het schrijven van de roman kost hem uiteindelijk zes jaar voorbereiding, en vanaf 1857 wordt het in afleveringen geplaatst in het blad “Revue de Paris”. In eerste instantie is er uit bepaalde hoeken verzet tegen de publicatie: de overheid klaagt zowel hem als de uitgever aan, omdat de roman immoreel zou zijn. Wanneer het verhaal uiteindelijk in boekvorm verschijnt, krijgt het echter een warm onthaal.

Uit: Madame Bovary

« Les bonnes religieuses, qui avaient si bien présumé de sa vocation, s’aperçurent avec de grands étonnements que mademoiselle Rouault semblait échapper à leur soin. Elles lui avaient, en effet, tant prodigué les offices, les retraites, les neuvaines et les sermons, si bien prêché le respect que l’on doit aux saints et aux martyrs, et donné tant de bons conseils pour la modestie du corps et le salut de son âme, qu’elle fit comme les chevaux que l’on tire par la bride: elle s’arrêta court et le mors lui sortit des dents. Cet esprit, positif au milieu de ses enthousiasmes, qui avait aimé l’église pour ses fleurs, la musique pour les paroles des romances, et la littérature pour ses excitations passionnelles, s’insurgeait devant les mystères de la foi, de même qu’elle s’irritait davantage contre la discipline, qui était quelque chose d’antipathique à sa constitution. Quand son père la retira de pension, on ne fut point fâché de la voir partir. La supérieure trouvait même qu’elle était devenue, dans les derniers temps, peu révérencieuse envers la communauté.

Emma, rentrée chez elle, se plut d’abord au commandement des domestiques, prit ensuite la campagne en dégoût et regretta son couvent. Quand Charles vint aux Bertaux pour la première fois, elle se considérait comme fort désillusionnée, n’ayant plus rien à apprendre, ne devant plus rien sentir.

 Mais l’anxiété d’un état nouveau, ou peut-être l’irritation causée par la présence de cet homme, avait suffi à lui faire croire qu’elle possédait enfin cette passion merveilleuse qui jusqu’alors s’était tenue comme un grand oiseau au plumage rose planant dans la splendeur des ciels poétiques; — et elle ne pouvait s’imaginer à présent que ce calme où elle vivait fût le bonheur qu’elle avait rêvé.»

FLAUBERT

Gustave Flaubert (12 december 1821 – 8 mei 1880)

 

De Engelse toneelschrijver John James Osborne werd geboren op 12 dezember 1929 in Fulham als zoon van een reclameschrijver. Hij bezocht het Balmont College in Devon, maar werd na een aanval op de schoolleiding weggestuurd. Hij kwam bij het theater terecht, waar hij begon te werken als coördinator en tenslotte ook als acteur. Tegelijkertijd zette hij de eerste stappen op het schrijverspad en twee van zijn vroegste stukken The devil inside her en Personal Enemy werden in kleinere theaters opgevoerd voordat hij in 1956 zijn succesvolste toneelstuk Look Back In Anger, nog geheel in naturalistische stijl geschreven, aanbood aan de nieuw opgerichte “English Stage Company”  van Londens “Royal Court Theatre”. Het gezelschap onder leiding van George Devine herkende in het drama de woedende en rebellerende uitdrukkingswijze van een nieuw naoorlogs gevoel en nam het stuk binnen de kortste keren in hun speelplan op. De kritieken waren gemengd, maar Kenneth Tynan, een van de invloedrijkste critici van zijn tijd – prees het stuk de hemel in. Snel ontwikkelde het zich tot een commercieel succes, ook in de VS, waar het op Broadway gespeeld werd en tensloote met Richard Burton in de hoofdrol verfilmd werd. Zijn volgende werk was The Entertainer, dat ook aan het Royal Court Theatre in première ging met Laurence Olivier in de hoofdrol.

 

Uit: Look Back in Anger

 

“The injustice of it is almost perfect! The wrong people going hungry, the wrong people being loved, the wrong people dying! Was I really wrong to believe that there’s a–a kind of–burning virility of mind and spirit that looks for something as powerful as itself? The heaviest, strongest creatures in this world seem to be the loneliest.” 

 

……

 

“If only something—something would happen to you, and wake you out of your beauty sleep! If you could have a child, and it would die. Let it grow, let a recognisable human face emerge from that little mass of India rubber and wrinkles. Please—if only I could watch you face that. I wonder if you might even become a recognisable human being yourself. But I doubt it.”

 

 

JOHN-OSBORNE

John Osborne (12 december 1929 – 24 december 1994)

 

Shrinivási is een Surinaams dichter, wiens burgerlijke naam luidt Martinus Haridat Lutchman. Zijn pseudoniem betekent: edele bewoner van Suriname. Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zijn werk liet Shrinivási aanvankelijk verschijnen onder het pseudoniem Fernando, maar later koos hij definitief voor Shrinivási. Zijn werk verscheen in de tijdschriften Tongoni, Soela en Moetete. Zijn eerste bundel kwam uit in 1963: Anjali. Deze was de voorbode van een reeks bundels met veel poëzie van uitzonderlijke kwaliteit waarvan de voornaamste zijn: Pratikshā (1968), Dilākār (teken van het hart) (1970), Om de zon (1972) en Oog in oog (frente a frente) (1974), Sangam (Ontmoeting) (1991). Shrinivási heeft een beperkt aantal gedichten geschreven in het Hindi en Sarnami (in Pratikshā staat het eerste gedicht dat ooit in deze taal werd geschreven), het merendeel van zijn werk schreef hij in het Nederlands. Zowat alle emoties die met het wel en wee van Suriname samenhangen zijn in zijn poëzie terug te vinden. Hij staat bekend aIs de ‘dichter van de ontmoeting’, maar schreef ook uitermate cynisch over zijn land. Hij woonde over verschillende periodes buiten Suriname (met name op Curaçao en in Nederland) en maakte grote reizen, ervaringen die de niet eng-nationalistische wijze van waarnemen hebben bepaald. Naast Suriname zijn vast terugkerende elementen: liefde, kinderen, grenzen, dood en het universele van culturen. Een grote bloemlezing uit zijn poëzie werd samengesteld en ingeleid door Geert Koefoed, Een weinig van het andere (1984). Shrinivási schreef ook een klein aantal verhalen die sterk bepaald zijn door metaforisch taalgebruik. Belangrijk is de bloemlezing uit de Surinaamse poëzie die hij samenstelde: Wortoe d’e tan abra (Woorden die overblijven, 1970, uitgebreid in 1974). Hij maakte deel uit van de redactie van het tijdschrift Moetete (1968) en stelde met Thea Doelwijt de collectie Rebirth in words (1981) samen. Shrinivási is een vaak geziene gast op scholen en werkt mee aan poëzieprojecten. Zijn werk werd enkele malen bekroond, onder meer met de Gouverneur Currie-prijs (1974) en de Staatsprijs voor Literatuur 1989-1991.

 

Ik zaai je

Ik zaai je
plant je
oogst je
in alle tijden.

Nu
hiervoor
hierna.

Jij bent mijn werk-woord
meer nog dan hebben
meer nog dan worden
een onverzadigbaar verlangen.

Het paradigma
van mijn hart
ben jij.

Dageraadzacht
als het licht achter
je heuvels
’s middags
verknocht met mij
als kleinste schaduw;
gloeiend
tegen de hemel
’s avonds
’s nachts
warmte in
al mijn leden.

Middernachtelijk zijt
gij
en tussen de regels door
mateloos.

Zolang ik leef
ben ik je nu
telkens word ik
jou meer.

Ik zaai je
plant je
groei je;
telkens opnieuw
leef ik je
wonderlijk oogst ik
jou
twee maal
binnen de welkome
handen van
één jaar.

SHRINIVASI

Shrinivási (Vaderszorg, Kwatta, 12 december 1926)