Susanna Tamaro, Kader Abdolah, Sophie Kinsella, Helen Dunmore, Gustave Flaubert, John Osborne, Vassilis Alexakis, Shrinivási, Hans Keilson

De Italiaanse schrijfster Susanna Tamaro werd geboren in Triëst op 12 december 1957. Zie ook alle tags voor Susanna Tamaro op dit blog.

Uit: Ein jeder Engel ist schrecklich. Aus meinem Leben (Vertaald door Barbara Kleiner)

“Ich wurde an einem der Tage des Jahres geboren, die am wenigsten Licht haben, mitten im tiefsten Herzen der Nacht. Es weine eine düstere, starke Bora mit Schnee und Eis. Sie wehte noch immer, als ich aus der Klinik kam. Der steile Anstieg, der zu uns nach Hause führte, war praktisch unbegehbar, und so gelangte ich, dem un-sicheren Gleichgewicht meiner Eltern anvertraut, ans Ziel. Der Wind packte sie an den Schultern und stieß sie vorwärts, mit solchen unvorhergesehenen und heftigen Böen, wie nur die Um sie kennt, während das Eis jeden ihrer Schritte zu einem Wunderwerk der Geschicklichkeit machte. Meine drei Kilo und noch was Menschenwesen waren wie ein cannolo in eine von meiner Mutter gemachten rosa-blau-weißen Decke eingeschlagen und wurden schließlich in Sicherheit gebracht.
Wenige Dinge faszinieren mich so sehr wie Neuge-borene. Jedes Mal, wenn ich eins sehe, kann ich nicht anders als es zu befragen: Wer bist du? Woher kommst du? Welches Geheimnis birgst du in deinen Augen, die noch nicht sehen? Nein, vielleicht wäre es besser zu sagen, die anderes sehen…
Neun Monate im Bauch der Mama, aber vor diesem Bauch ist da noch die Geschichte ihrer Eltern, ihrer Großeltern und ihrer Urgroßeltern. Und die Geschichte ihrer Eltern und Großeltern ist die Geschichte von deren Entscheidungen, Erfolgen und Irrtümern, ihrer Erbärmlichkeit und Größe. In ihre kleinen Geschich-ten greift die große Geschichte ein, diejenige, in die man, auch wenn man es nicht will, verwickelt wird und die einen oft auch zermalmt. Und Geschichte, häufig bedeutet das Krieg und Hass Gewalt und Tod – Schmer-zen, die auf subtile Weise von Generation zu Genera-tion weitergegeben werden. Jedes Kind, das geboren wird, kommt mit gebeugten Schultern auf die Welt, wie Atlas. Nur dass es statt der Weltkugel Seiten um Seiten von Geschichten trägt -Geschichten und Geschichte -, und es sind ebendiese Seiten, die seine Augen in den ersten Tagen so müde und so fern wirken lassen. Nur einige besonders naive und optimistische Eltern können glauben, das Neugeborene sei eine tabula rue, ein Klumpen Lehm, den sie mit ihrer Liebe und ihrem guten Willen in das Wesen ihrer Träume verwandeln können. Man müsste etwas weniger ahnungslos sein, um gewahr zu werden, dass diese Händchen ein langes, aufgerolltes Pergament halten, in dem, wenn Vater und Mutter den Mut härten, es zu öffnen, sie in großen Zügen das Schicksal des Wesens vorgezeichnet sähen, das sie soeben auf die Welt gebracht haben. Wo wird man geboren? Von wem wird man geboren? Wann wird man geboren? Liegt in diesen drei Fragen nicht eines der großen Mysterien beschlossen, in denen unser Leben gehüllt ist?“

 

 
Susanna Tamaro (Triëst, 12 december 1957)

 

De Iraans – Nederlandse schrijver Kader Abdolah (pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) werd geboren in Arak op 12 december 1954. Zie ook alle tags voor Kader Abdolah op dit blog.

Uit: Het pad van de gele slippers

“Zo ging het en op een dag kwam een oude kameraad bij mij langs. Hij heet Sultan Gholestan Farahandji en ik zal hem in dit verhaal Sultan noemen.
Ik ken hem lang, eigenlijk heel lang. Toen ik in het vaderland een jonge schrijver was, was Sultan een nationaal bekende revolutionaire filmregisseur.
Ik volgde zijn leven en had zijn eerste films en recente documentaires allemaal gezien. Maar in het vaderland had ik hem slechts één keer in levenden lijve ontmoet. Het was in een bioscoop in Teheran tijdens de première van een van zijn films, en daar hebben we elkaar een hand gegeven.
Dat was dus lang, lang geleden. Nu zijn we oude vrienden en wonen we allebei in Nederland. Hij woont ergens op een boerderij in de omgeving van de oude stad Delft en ik woon in de havenstad Rotterdam. Niet zo ver van elkaar dus.
Sinds hij in Nederland woont maakt hij voornamelijk documentaires, want met lege handen en ook nog in ballingschap kun je geen lange, dure bioscoopfilms maken. Zijn documentaires zijn bedoeld voor het vaderland en ze worden daar door BBC-Persian of de Amerikaanse televisiezenders via satellieten uitgezonden. Tot ergernis van de machthebbers van het land zenden die vierentwintig uur per dag Amerikaanse en Britse programma’s uit, die door miljoenen mensen worden bekeken. Dat geldt ook voor de documentaires die Sultan maakt. Al zijn zijn films verboden en is hij verbannen, hij is een geliefde persoonlijkheid in het vaderland.
Ook voor Nederlandse filmmakers is hij een bekende. Een paar van zijn speelfilms zijn ooit in Nederland uitgezonden. En de filmfestivals in Amsterdam en Rotterdam nemen altijd zijn recente documentaires op in hun programma’s.”

 

 
Kader Abdolah (Arak, 12 december 1954)

 

De Britse schrijfster Sophie Kinsella (pseudoniem van Madeleine Wickham) werd geboren in Londen op 12 december 1969. Zie ook alle tags voor Sophie Kinsalla op dit blog.

Uit: Ken je me nog? (Vertaald door Mariëtte van Gelder)

“Van alle waardeloze, waardeloze avonden die ik in mijn hele waardeloze leven heb gehad, hebben we het, op een schaal van 1 tot 10, over… een -6. En dan leg ik de lat nog niet eens zo gek hoog. Ik wip van de ene voet met blaren op de andere en voel de regen in mijn kraag druppen. Ik hou mijn spijkerjack bij wijze van paraplu over mijn hoofd, maar het is niet bepaald waterdicht. Ik wil alleen nog maar een taxi aanhouden, naar huis gaan, die stomme laarzen uitschoppen en een lekker warm bad nemen, maar we staan hier al tien minuten en er is nog steeds geen taxi te bekennen. Ik crepeer van de pijn in mijn tenen. Ik koop nooit meer schoenen bij Cut-Price Fashion. Ik heb deze laarzen vorige week in de uitverkoop gekocht (zwart lakleer, lage hakken, ik draag nooit hoge). Ze waren een halve maat te klein, maar de verkoopster zei dat ze nog uitliepen en dat mijn benen er zo lang in leken. En ik geloofde het. Echt, ik ben de grootste oen van de wereld. We staan op een hoek ergens in het zuidwesten van Londen waar ik nooit eerder ben geweest en de muziek van de ondergrondse disco dreunt zwak door onze voeten. Carolyns zus, die propper is, had korting op de entree voor ons geregeld, daarom zijn we helemaal hierheen gesjouwd. Alleen moeten we nu nog zien thuis te komen, en ik ben de enige die zelfs maar naar een taxi uitkijkt. Fi heeft de enige portiek in de buurt ingepikt en staat de amandelen te knippen van een jongen die ze eerder aan de bar heeft versierd. Hij is leuk, ondanks dat enge snorretje. Hij is ook kleiner dan Fi, maar dat geldt voor veel mannen, want ze is bijna een meter tachtig. Ze heeft lang haar, een brede mond en de bijbehorende bovenmaatse lach. Als Fi echt iets leuk vindt, legt ze het hele kantoor plat. Even verderop schuilen Carolyn en Debs onder een krant, arm in arm, It’s Raining Men’ brullend alsof ze nog steeds op het karaokepodium staan. Debs steekt haar arm naar me uit en roept: `Lexi! Het regent mannen!’ Haar lange blonde haar is helemaal piekerig van de regen, maar ze kijkt nog vrolijk. Debs grote hobby’s zijn karaoke en sieraden maken; ik heb toevallig een paar oorbellen in die ze voor mijn verjaardag heeft gemaakt: kleine zilveren L’s waar cultivéparels aan bungelen. `Het regent helemaal geen mannen!’ roep ik chagrijnig terug. ‘Het regent gewoon!’ Normaal ben ik ook gek op karaoke, maar vanavond ben ik niet in de stemming om te zingen. Ik voel me helemaal beurs vanbinnen en zou het liefst in een hoekje kruipen. Was Duffe Dave maar komen opdagen, zoals hij had beloofd. Hij had me al die sms’jes met luv u Lexi gestuurd en me bezworen dat hij er om tien uur zou zijn. Ik heb de hele tijd naar de deur zitten kijken, ook toen de meiden zeiden dat ik het moest opgeven, en nu voel ik me een kwezelige debiel.”

 


Sophie Kinsella (Londen, 12 december 1969)
Londen, Trafalgar Square in de Adventstijd

 

De Britse dichteres en schrijfster Helen Dunmore werd geboren op 12 december 1952 in Beverley, Yorkshire. Zie ook alle tags voor Helen Dunmore op dit blog.

 

Wild Strawberries

What I get, I bring home to you:
a dark handful, sweet-edged,
dissolving in one mouthful.

I bother to bring them for you
though they’re so quickly over,
pulpless, sliding to juice

a grainy rub on the tongue
and the taste’s gone. If you remember
we were in the woods at wild strawberry-time

and I was making a basket of dock-leaves
to hold what you’d picked,
but the cold leaves unplaited themselves

and slid apart, and again unplaited themselves
until I gave up and ate wild strawberries
out of your hands for sweetness.

I licked at your palm:
the little salt-edge there,
the tang of money you’d handled.

As we stayed in the woods, hidden,
we heard the sound system below us
calling the winners at Chepstow,
faint as the breeze turned.

The sun came out on us, the shade blotches
went hazel: we heard names
bubble like stock-doves over the woods

as jockeys in stained silks gentled
those sweat-dark, shuddering horses
down to the walk.

 

Litany

For the length of time it takes a bruise to fade
for the heavy weight on getting out of bed,
for the hair’s grey, for the skin’s tired grain,
for the spider naevus and drinker’s nose
for the vocabulary of palliation and Macmillan
for friends who know the best funeral readings,

for the everydayness of pain, for waiting patiently
to ask the pharmacist about your medication
for elastic bandages and ulcer dressings,
for knowing what to say
when your friend says how much she still misses him,
for needing a coat although it is warm,

for the length of time it takes a wound to heal,
for the strange pity you feel
when told off by the blank sure faces
of the young who own and know everything,
for the bare flesh of the next generation,
for the word ‘generation’, which used to mean nothing.

 

 
Helen Dunmore (12 december 1952 – 5 juni 2017)

 

De Franse schrijver Gustave Flaubert werd op 12 december 1821 geboren in Rouen. Zie ook alle tags voor Gustave Flaubert op dit blog.

Uit: L’Éducation sentimentale

“Le 15 septembre 1840, vers six heures du matin, la Ville-de-Montereau, près de partir, fumait à gros tourbillons devant le quai Saint-Bernard.
Des gens arrivaient hors d’haleine ; des barriques, des câbles, des corbeilles de linge gênaient la circulation ; les matelots ne répondaient à personne ; on se heurtait ; les colis montaient entre les deux tambours, et le tapage s’absorbait dans le bruissement de la vapeur, qui, s’échappant par des plaques de tôle, enveloppait tout d’une nuée blanchâtre, tandis que la cloche, à l’avant, tintait sans discontinuer.
Enfin le navire partit ; et les deux berges, peuplées de magasins, de chantiers et d’usines, filèrent comme deux larges rubans que l’on déroule.
Un jeune homme de dix-huit ans, à longs cheveux et qui tenait un album sous son bras, restait auprès du gouvernail, immobile. À travers le brouillard, il contemplait des clochers, des édifices dont il ne savait pas les noms ; puis il embrassa, dans un dernier coup d’œil, l’île Saint-Louis, la Cité, Notre-Dame ; et bientôt, Paris disparaissant, il poussa un grand soupir.
M. Frédéric Moreau, nouvellement reçu bachelier, s’en retournait à Nogent-sur-Seine, où il devait languir pendant deux mois, avant d’aller faire son droit. Sa mère, avec la somme indispensable, l’avait envoyé au Havre voir un oncle, dont elle espérait, pour lui, l’héritage ; il en était revenu la veille seulement ; et il se dédommageait de ne pouvoir séjourner dans la capitale, en regagnant sa province par la route la plus longue.
Le tumulte s’apaisait ; tous avaient pris leur place ; quelques-uns, debout, se chauffaient autour de la machine, et la cheminée crachait avec un râle lent et rythmique son panache de fumée noire ; des gouttelettes de rosée coulaient sur les cuivres ; le pont tremblait sous une petite vibration intérieure, et les deux roues, tournant rapidement, battaient l’eau.
La rivière était bordée par des grèves de sable. On rencontrait des trains de bois qui se mettaient à onduler sous le remous des vagues, ou bien, dans un bateau sans voiles, un homme assis pêchait ; puis les brumes errantes se fondirent, le soleil parut, la colline qui suivait à droite le cours de la Seine peu à peu s’abaissa, et il en surgit une autre, plus proche, sur la rive opposée.
Des arbres la couronnaient parmi des maisons basses couvertes de toits à l’italienne. Elles avaient des jardins en pente que divisaient des murs neufs, des grilles de fer, des gazons, des serres chaudes, et des vases de géraniums, espacés régulièrement sur des terrasses où l’on pouvait s’accouder. Plus d’un, en apercevant ces coquettes résidences, si tranquilles, enviait d’en être le propriétaire, pour vivre là jusqu’à la fin de ses jours, avec un bon billard, une chaloupe, une femme ou quelque autre rêve. Le plaisir tout nouveau d’une excursion maritime facilitait les épanchements. Déjà les farceurs commençaient leurs plaisanteries. Beaucoup chantaient. On était gai. Il se versait des petits verres.”

 

 
Gustave Flaubert (12 december 1821 – 8 mei 1880)
Cover

 

De Engelse toneelschrijver John James Osborne werd geboren op 12 dezember 1929 in Fulham. Zie ook alle tags voor John Osborne op dit blog.

Uit: Look Back in Anger

“Oh, they beat me in the end—I had to go. I expect they’re still at it. Or they’re probably married by now, and driving some other poor devils out of their minds. Slamming their doors, stamping their high heels, banging their irons and saucepans—the eternal flaming racket of the female. Church bells start ringing outside.
JIMMY: Oh, hell! Now the bloody bells have started! He rushes to the window.Wrap it up, will you? Stop ringing those bells! There’s somebody going crazy in here! I don’t want to hear them!
ALISON: Stop shouting!
(Recovering immediately.)You’ll have Miss Drury up here.
JIMMY I don’t give a damn about Miss Drury—that mild old gentlewoman doesn’t fool me, even if she takes in you two. She’s an old robber.
She gets more than enough out of us for this place every week. Anyway, she’s probably in church,
(points to the window) swinging on those bloody bells!
Cliff goes to the window, and closes it.
CLIFF: Come on now, be a good boy. I’ll take us all out, and we’ll have a drink.
JIMMY: They’re not open yet. It’s Sunday. Remember? Anyway, it’s raining.
CLIFF Well, shall we dance?
He pushes Jimmy round the floor, who is past the mood for this kind of fooling. Do you come here often?
JIMMY: Only in the mating season. All right, all right, very funny.
He tries to escape, but Cliff holds him like a vice. Let me go.
CLIFF Not until you’ve apologised for being so nasty to everyone. Do you think bosoms will be in or out, this year?
JIMMY: Your teeth will be out in a minute, if you don’t let go!
He makes a great effort to wrench himself free, but Cliff hangs on. They collapse to the floor C, below the table, struggling. Alison carries on with her ironing. This is routine, but she is getting close to breaking point, all the same. Cliff manages to break away, and finds himself in front of the ironing board. Jimmy springs up. They grapple.
ALISON: Look out, for heaven’s sake! Oh, it’s more like a zoo every day!
Jimmy makes a frantic, deliberate effort, and manages to push Cliff on to the ironing board, and into Alison. The board collapses. Cliff falls against her, and they end up in a heap on the floor. Alison cries out in pain. Jimmy looks down at them, dazed and breathless.
CLIFF
(picking himself up). She’s hurt. Are you all right? “

 


John Osborne (12 december 1929 – 24 december 1994)
Scene uit een opvoering in New York, 2012

 

De Griekse schrijver Vassilis Alexakis werd geboren op 12 december 1943 in Athene. In 1961 trok hij naar Frankrijk om journalistiek te studeren in Lille. Zie ook alle tags voor Vassilis Alexakis op dit blog.

Uit: Les mots étrangers

“Je n’avais pas prévu que la mort de mon père me coûterait tant. Ne l’aimais-je pas suffisamment? Pensais-je qu’il ne m’aimait pas assez? Je croyais néanmoins que sa disparition me blesserait moins que celle de ma mère, qu’elle laisserait un vide moins grand. A Paris j’ai constaté que je m’étais trompé. Je songeais tant à lui que j’évitais de faire du bruit pour ne pas le déranger. Je posais tout doucement les assiettes sales dans l’évier, je marchais sur la pointe des pieds, j’avais baissé au minimum la sonnerie du téléphone comme s’il dormait sur le canapé du salon.
Lorsqu’on m’interrogeait sur mon emploi du temps, je répondais invariablement:
– En ce moment, je m’applique à faire le moins de bruit possible.
Je n’écrivais pas, ne sortais que rarement, recevais peu de visites. De temps en temps je m’approchais de mon père, mais je ne lui parlais pas. Je me contentais de remarquer qu’il pouvait toujours ouvrir les yeux, qu’il me reconnaissait. J’avais la nostalgie de son sourire. Son activité professionnelle ne l’avait pas rendu sombre, ni même triste. Il se souvenait d’une multitude d’incidents comiques qui s’étaient produits lors d’une mise en bière, d’un enterrement, d’une exhumation. Il souriait furtivement, comme s’il se reprochait la légèreté de son esprit.
Certaines nuits je ressentais le manque d’une présence féminine, pourtant je ne faisais rien pour le combler. Je ne téléphonais pas à mes anciennes amies et ne cherchais nullement à faire de nouvelles rencontres. J’ai juste appelé Alice pour lui annoncer le décès de mon père. L’idée que j’étais trop vieux pour vivre des aventures s’imposait petit à petit à moi. L’image que me renvoyait le miroir me chagrinait un peu plus chaque jour. Je m’exerçais à marcher en traînant la jambe pour voir comment c’est. Je préparais l’avenir, en quelque sorte.
Est-ce pour me distraire que je me suis remis à songer à cette langue africaine que j’avais envisagé de découvrir? Ce projet, qui m’était sorti de la tête pendant mon séjour en Grèce, m’a paru plus excitant que jamais. Comment aurait réagi mon père s’il m’avait entendu réciter des mots africains? Il aurait souri, bien sûr. Peut-on apprendre une langue uniquement pour amuser un absent? Il m’arrive de formuler des questions dont je ne cherche pas la réponse. Ce ne sont que des points d’interrogation nus qui surgissent dans le désert de mon esprit tels des cactus.”

 

 
Vassilis Alexakis (Athene, 12 december 1943)

 

De Surinaamse dichter Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zie ook alle tags voor Shrinivási op dit blog.

 

nu ik schrijf ervaar ik wat poëzie is

nu ik schrijf ervaar ik wat poëzie is
maar als ik het overdenk
ontgaat het mij per definitie

precies zoals water binnen je handen
wegglipt tussen gespreide vingers

of de hemel die je erin zag schijnen
fragmenteert en ineens niet meer is

toch ben ik verrast en bekijk
die cosmos hier op een bladzij

woorden schoon zonder bijsmaak
gered uit een brein vol van twijfels

gedachten ingekleed weer in taal
expressie van het menselijk hart
bloed alzuiver binnen ons lichaam

grootsprakigheid staat poëzie naar het leven
diepgang noch waarde bezit zij

maar onbekommerd praten nog kinderen
onbevreesd houdt de jeugd mijn hand vast

zij bevrijden mij uit mijn coma
ongeremd, driftig, vol vuur
brengen zij nieuw ritme mijn hart in

in een droom zoen ik hun ogen
rijp ik met hen mee

als zij proef ik zuiverheid, vriendschap
een vrucht van vertrouwen en liefde

 


Shrinivási (Vaderszorg, Kwatta, 12 december 1926)

 

De Duits-Nederlands schrijver, arts en psychiater Hans Alex Keilson werd geboren in Bad Freienwalde op 12 december 1909. Hans Keilson overleed op 31 mei van dit jaar op 101-jarige leeftijd. Zie ook alle tags voor Hans Keilson op dit blog.

Uit: Liever Holland dan heimwee. Gedachten en herinneringen (Vertaald door Piet de Moor)

“In haar in 1969 in het tijdschrift Merkur verschenen laudatio voor Martin Heidegger bij zijn tachtigste verjaardag merkt Hannah Arendt in een voetnoot op dat Heideggers flirt met het nationaalsocialisme – Hannah Arendt spreekt van ‘escapade’ en ‘vergissing’, anderen noemden het ‘dwaalweg’ – cultuurhistorisch niet door bouwstenen uit denksystemen van andere grote Duitse denkers gevoed werd. ‘Deze vergissing,’ aldus Hannah Arendt, ‘is irrelevant tegenover het veel belangrijker dwalen dat erin bestond naar schijnbaar belangrijker regionen te vluchten voor de werkelijkheid in de Gestapokelders en de folterkelders van de concentratiekampen, die direct na de Rijksdagbrand ontstonden.’ Wat in die lente van 1933 werkelijk gebeurde, heeft Robert Gilbert, de Duitse volkse schlagerschrijver, in vier onvergetelijke dichtregels uitgedrukt:

Keiner braucht mehr anzupochen,
mit der Axt durch jede Tür –
die Nation ist aufgebrochen
wie ein Pestgeschwür.

En Hannah Arendt gaat voort: ‘Heidegger heeft deze vergissing na korte tijd ingezien en daarna aanzienlijk meer geriskeerd dan destijds aan Duitse universiteiten gebruikelijk was. Maar hetzelfde kan men niet beweren van de talloze intellectuelen en zogenaamde wetenschappers die er niet alleen in Duitsland nog altijd de voorkeur aan geven in plaats van over Hitler, Auschwitz, volkerenmoord en het “verdelgen” als permanent bevolkingsbeleid te spreken, zich naar eigen ingeving en smaak vastklampen aan Plato, Luther, Hegel, Nietzsche of ook aan Heidegger, Jünger of Stefan George om dat vreselijke fenomeen uit de goot geesteswetenschappelijk of cultuurfilosofisch op te smukken. Men kan wel zeggen dat het ontwijken van de werkelijkheid intussen tot een beroep geworden is, een vlucht, niet in spiritualiteit, waarmee de goot nooit iets te maken had, maar in een fantoomrijk van denkbeelden’ – ik zou hier graag het begrip ‘vooroordeel’ aan toevoegen (H.K.) –, ‘dat van elke ervaren en ervaarbare realiteit zo ver in het puur “abstracte” weggegleden is dat de grote gedachten van de denkers daarin elke consistentie verloren hebben en zoals wolkenformaties, waarin ook de ene wolk voortdurend in de andere overgaat, in elkaar overvloeien.’

 


Hans Keilson (12 december 1909 – 31 mei 2011)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e december ook mijn blog van 12 december 2017 en ook mijn blog van 12 december 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Susanna Tamaro, Kader Abdolah, Sophie Kinsella, Gustave Flaubert, John Osborne, Ahmad Shamlou, Vassilis Alexakis, Shrinivási, Hans Keilson

De Italiaanse schrijfster Susanna Tamaro werd geboren in Triëst op 12 december 1957. Zie ook alle tags voor Susanna Tamaro op dit blog.

Uit: Geh, wohin dein Herz dich trägt (Vertaald door Maja Pflug)

„Opicina, M. November 1992
Du bist vor zwei Monaten abgereist, und seit zwei Monaten habe ich, abgesehen von einer Postkarte, auf der du mir mitteilst, dass du noch lebst, keine Nachricht von dir. Heute Morgen bin ich im Garten lange vor deiner Rose stehen geblieben. Obgleich es schon Spätherbst ist, hebt sie sich mit ihrem Pur-purrot noch einsam und eitel von den ande-ren Pflanzen ab, die längst die Farbe verloren haben. Weißt du noch, wie wir sie gepflanzt haben? Du warst zehn Jahre alt und hattest gerade Der kleine Prinz gelesen. Ich hatte ihn dir als Belohnung für deine Versetzung geschenkt. Du warst von der Geschichte begeistert. Am liebsten von allen Gestalten hattest du die Rose und den Fuchs; den Affen-brotbaum, die Schlange, den Piloten und all die beschränkten, eingebildeten Menschen, die auf ihren winzigen Planeten sitzend durchs All schwebten, mochtest du dagegen nicht. So sagtest du eines Morgens beim Frühstück: »Ich will eine Rose.- Auf meinen Einwand, wir hätten doch schon so viele Ro-senstöcke, hast du geantwortet: »Ich will eine, die nur mir gehört, ich will sie pflegen, sie großziehen.. Natürlich wolltest du außer der Rose auch einen Fuchs. Mit der Schlau-heit der Kinder hattest du den einfachen Wunsch vor dem fast unerfüllbaren geäu-ßert. Wie sollte ich dir den Fuchs abschlagen können, nachdem ich dir die Rose zugestan-den hatte? Darüber haben wir lange gestrit-ten und uns schließlich auf einen Hund ge-einigt. In der Nacht bevor wir ihn holten, hast du kein Auge zugetan. Alle halbe Stunde hast du an meine Tür geklopft und gesagt: »Ich kann nicht schlafen.< Morgens um sie-ben warst du schon mit dem Frühstück fer-tig, gewaschen und angezogen; im Mantel bist du im Sessel gesessen und hast auf mich gewartet. Um halb neun standen wir vor dem Eingang des Tierheims, es war noch zu. Zwischen den Gittern hindurchspähend, sagtest du: »Woran werde ich merken, welcher genau der Richtige für mich ist?• Große Besorgnis lag in deiner Stimme. Ich beruhigte dich.
»Mach dir keine Sorgen., sagte ich, »denk daran, wie der Kleine Prinz den Fuchs gezähmt hat..
Drei Tage lang gingen wir immer wieder hin. Es gab mehr als zweihundert Hunde dort drinnen, und du wolltest sie alle sehen.
Du bliebst vor jedem Käfig stehen, regungslos und scheinbar unbeteiligt, in Gedanken versunken.“

 

 
Susanna Tamaro (Triëst, 12 december 1957)

Lees verder “Susanna Tamaro, Kader Abdolah, Sophie Kinsella, Gustave Flaubert, John Osborne, Ahmad Shamlou, Vassilis Alexakis, Shrinivási, Hans Keilson”

Susanna Tamaro, Kader Abdolah, Sophie Kinsella, Gustave Flaubert, John Osborne, Ahmad Shamlou, Vassilis Alexakis, Shrinivási

De Italiaanse schrijfster Susanna Tamaro werd geboren in Triëst op 12 december 1957. Zie ook alle tags voor Susanna Tamaro op dit blog.

Uit: Der Tannenbaum (Vertaald door Maja Pflug)

„„Nach einer Woche gab es keinen Baum und keinen Strauch im Wald, in dem sich nicht ein gemütliches, bauchiges kleines Nest verbarg.
Manche waren rund und winzig: außen weiches Moos, innen kuschelige Wolle. Andere, größere, bestanden nur aus ineinander geflochtenem Reisig. Wieder andere – ein Knäuel aus Flechten, trockenen Blättern und Zweiglein – hingen von den Bäu-
men wie Nikolausstrümpfe.
Jedes war nach den Bedürfnissen des kommenden Nachwuchses geplant und gebaut worden, mit hohen, stabilen Rändern, um in den noch kalten Nächten die laue Wärme zu speichern, die Ungezogenheiten der unternehmungslustigsten Küken auszuhalten und sie gleichzeitig vor dem Auge der Raubvögel zu schützen.
Eines schönen Tages folgte im Wald auf die rege Geschäftigkeit des Nestbaus die zärtliche Stille des Brütens.
Während die Männchen auf der Suche nach Nahrung für ihre Bräute unterwegs waren, gab es stürmische Regentage.
Der Regen peitschte Bäume und Wiesen, machte die Stämme nass und nährte den Boden, und die Samen, die geduldig in der Erde warteten, begannen anzuschwellen. Nach dem Regen schien wieder die Sonne, und das Häutchen, das die Samen wie ein zu enges Kleid umschloss, zerriss. Auch der kleine geflügelte Samen ging auf, verankerte sich mit einer winzigen Wurzel im Boden und schickte ein zartes Federchen nach oben auf der Suche nach Licht.
Im Wald begannen die Kleinen zu schlüpfen.
Die Nestlinge piepsten, während sie auf die Eltern warteten, und versteckten sich beim geringsten bedrohlichen Schatten: Auch die Raben, Sperber und Eulen hatten Nachwuchs zu versorgen.
Noch nackt schlummerten die Siebenschläfer, die Eichhörnchen und die Haselmäuschen in den Baumhöhlen, während die jungen Spitzmäuse in den Gängen unter dem Moos die ersten Schritte probten und die Nattern aus ihren zylindrischen Eiern schlüpften.“

 

 
Susanna Tamaro (Triëst, 12 december 1957)

Lees verder “Susanna Tamaro, Kader Abdolah, Sophie Kinsella, Gustave Flaubert, John Osborne, Ahmad Shamlou, Vassilis Alexakis, Shrinivási”

Ahmad Shamlou, Vassilis Alexakis, Beat Sterchi, Hans Keilson, Shrinivási

De Iraanse dichter, schrijver en journalist Ahmad Shamlou werd geboren op 12 december 1925 in Teheran. Zie ook alle tags voor Ahmad Shamlou op dit blog en ook mijn blog van 12 december 2009.

 

The Fish

Never has been my heart,
I think,
So crimson and warm:
At the worst seconds
Of this deadly night,
I feel,
Thousands of founts of sun
Spout with certitude
in my heart.
In every corner
Of this salt-desert of despair,
Thousands of vivacious woods,
I feel,
Grow sudden out of ground.
 
You! My lost certitude!
You runaway fish!
Slipping in and out
Of lakes of mirror!
A filtering pond am I;
Now with the sorcery of love,
Seek a way towards I
From the lakes of mirror!
 
Never has been my hand,
I think,
This gay and grand:
With a waterfall of crimson tear
in my eye
I feel,
Breathes a dusk-less sun of an anthem.
In every vein of mine
With every beat of my heart,
I feel,
Chimes now the awakening of a caravan.
 
She entered through the door one night
Nude as the water’s soul;
Her breasts: two fish,
Hands, holding a mirror,
Her hair: moss-smelling,
Twisted as moss.
 
At the threshold of despair,
Cried I:
“My found certitude!
Of you,
I will not let go of you.”

 

Vertaald door Sheida Dayani

 

 
Ahmad Shamlou (12 december 1925 – 24 juli 2000)

Lees verder “Ahmad Shamlou, Vassilis Alexakis, Beat Sterchi, Hans Keilson, Shrinivási”

Shrinivási, Christian Dotremont, Tsjingiz Ajtmatov, Manès Sperber, Else Buschheuer, Patrick O’Brian

De Surinaamse dichter Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zie ook mijn blog van 12 december 2006 en ook mijn blog van 12 december 2008 en ook mijn blog van 12 december 2010.

 

marie pompoen

Goud en donker

als de troepiaal is mijn hart

als de wind speelt in de bomen

een dartele toemba

vandaag zingt de zee

nabij jouw huis

waarom?

Laat de zee zingen

haar mond kan niemand snoeren

haar ogen niet verbieden

open te staan

haar armen niet weigeren

om dit land te omhelzen

Laat de wind spelen en

om jouw huis drentelen

verlegen maar ongezien

en praten met jou

in je oor fluisteren

woorden van weleer

goud en donker

waarom?

En waarom in je ring

die druppel bloed

en waarom in je ogen

een doffe aanwezigheid

en waarom in je handen

de onvrijheid

van de slaaf

waarom?

Goud en donker

als de troepiaal

is mijn hart

maar vandaag sluit ik

mijn ogen;

voor zijn zang alleen

in de goudgedreven morgen

staan mijn oren open

want dan ervaar ik jou

als je land en

de zingende zee;

als je land en

de wenkende wind;

als je land en

de lonkende zon.

 

Shrinivási (Vaderszorg, Kwatta, 12 december 1926)

Lees verder “Shrinivási, Christian Dotremont, Tsjingiz Ajtmatov, Manès Sperber, Else Buschheuer, Patrick O’Brian”

Shrinivási, Manès Sperber, Christian Dotremont, Else Buschheuer, Patrick O’Brian

De Surinaamse dichter Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zie ook mijn blog van 12 december 2006 en ook mijn blog van 12 december 2008.

 

 

Ontdekkingsreis

 

Als de woorden zijn

uitgezwermd over de bloemen

van de voorbije jaren

honing vergarend

zo weinig

zo weinig wijsheid

diep verborgen

voorbij het polychromatisch veld

der kroondomeinen

De raten wachten

nieuwe toedracht

naar dit hart

dat haastig gaat

in eendracht met mijn hand

en met mijn ogen

en mijn oren

met niet veel verstand geloof ik

nodig in dit korte leven.

 

 

’n Bericht van gisterenavond

 

 Vandaag is het de valutadag

 gij zijt het hoogst in koers

 ik die in centen

 onhoofs ben en boers

 heb woorden

 tegen goud gedekt

 achttien karaats.

 

 Hier liggen cheques

 in poëzie

 nog op jouw naam

 Kies woorden

 voor je geld

 na rijp beraad,

 zoals ik deed

 met jou

 tegen de hoogste koers

 Omdat je hoog staat

 en niet lager komt

 maar onveranderd blijft.

 

 

 Shrinivási (Vaderszorg, Kwatta, 12 december 1926)

 

 

Lees verder “Shrinivási, Manès Sperber, Christian Dotremont, Else Buschheuer, Patrick O’Brian”

Ahmad Shamlou, Kader Abdolah, Susanna Tamaro, Gustave Flaubert John Osborne, Shrinivási, Else Buschheuer, Beat Sterchi, Patrick O’Brian, Manès Sperber

De Iraanse dichter, schrijver en journalist Ahmad Shamlou werd geboren op 12 december 1925 in Teheran. Zie ook mijn blog van 12 december 2008.

 

The Journey  (Fragment)

 

For God’s sake respond,

Where is contrived my shrine?

Guide me to the waterway to glide,

Lead me sailing the hostile waves of the seven seas

To its gates!

 

 ***

At the First Supper of the journey

We passed through a spinning strait

It looked like a glassy green farm.

 

And when the night went slow

As-if foiled within the friction of marine stones

and  the moonlight,

We reached into a dead sea.

 

It surely was a sea

And It surely was dead and  dead for a long while

For its falling frail sky

was a grey roof over the spotless stillness

of winds, of waves and of its moist rays of light

with no sign of the breathing of any star.

 

The sun in that land,

was swinging in the vastness of sphere

ceaselessly wandering  around a fearful doubt

a fearful doubt: to rise or to fall.

 

***

In a  hopeless  labour

breathing the putrid air of the dead sea,

sweating under the hits of a wavering sun

 

we were  shovelling the ashes of the sea

and the dust of the forsaken corpses

that it within held.

 

We were shovelling the ashes of the sea;

And the dust of its forsaken corpses

with their dreadful open eyes

yet brightened with an uncanny sign of fury;

And the spears;

Oh spears stained with spots of blackened  blood

all the remains of the Great Deluge,

all the remains the stroke of the Lightening of Demise.

 

***

Yet again

It was the straits and the dead seas,

And again other straits and other dead seas…

 

***

Then we reached to the boiling waters of a sea

With its strong storms and  fierce sharks

Its waves were the tangle of molten rocks and steam

a volcano determined to trap the moon,

to trap the moon.

 

“-But

the seas are meant  to charge the clouds

with the shower of life

revolting in the steam and storm

is their rightful deed.

Indeed,

if love was not to the pledge

no one had dared such a journey!”

 

It is what you whispered

With a voice like a sacred refrain of a heavenly prayer

Filled with the sweetest scent of passion flowers.

 

Since the start of the journey

were these words of yours

our only naval hymn.

 

And why deny?

Your words touched my heart

It was why

I was reciting then

over

and over

and over

again…

 

Could it be that  in the hands of a tormenting sea;

Could it be that under the sway of molten rocks;

Could it be that within dried floating corpse

Your words were the sole song, the sole light

the sole means?

 

May I dare say the truth: they were.

 

And you, and your words

Surely sailed our tormented boat through the torments of the sail.

 

And our boat

With its fluid weight

And its sails’ trembling heights,

as-if yielding to the pride of dark winds,

was just like a  frightened somnambulist

marching in a burning fever.

 

*** 

And after these days of cruise

in the absence of light

have faded away

we reached onto another sea

a bright blue sea,

this time.

 

 

Vertaald door Maryam Dilmaghani

 

shamlou1

Ahmad Shamlou (12 december 1925  – 24 juli 2000)

 

De Iraanse schrijver Kader Abdolah (pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) werd geboren in Arak op 12 december 1954. Zie ook mijn blog van 12 december 2008.

 

Uit: Het huis van de moskee

 

„Aga Djan handelde in tapijten en bezat in de stad Senedjan het oudste pand van de bazaar, waar meer dan honderd mannen voor hem werkten. Hij had een groep van zeven tapijttekenaars in dienst die de patronen van de tapijten ontwierpen.

De bazaar is een stad in een stad; men kan het terrein betreden via verschillende poorten. Een wirwar van straten, overdekt door koepelvormige daken. Honderden tegen elkaar aan gelegen winkeltjes.

De bazaars waren door de eeuwen heen de belangrijkste financiële middelpunten van het land geworden. In de panden waren duizenden handelaars gevestigd, die voornamelijk handelden in stoffen, goud, graan, tapijten en bewerkt metaal.
Vooral de tapijthandelaars hadden altijd een cruciale rol gespeeld in de geschiedenis. Door zijn unieke positie had Aga Djan zowel de leiding van de moskee als van de bazaar.“

 

kader2

Kader Abdolah (Arak, 12 december 1954)

 

De Italiaanse schrijfster Susanna Tamaro werd geboren in Triëst op 12 december 1957. Zie ook mijn blog van 12 december 2008.

 

Uit: Anima Mundi

 

In the beginning was the void. Then the void contracted, becoming smaller than the head of a pin. Was it by its own will or did something force  it? No one can know. What is too compressed, in the end, explodes with  furious rage. An intolerable glare came forth from the void, dispersing into

space, so there was no longer darkness above but light. From the light  the universe gushed forth in crazed splinters of energy projected into space  and time. Racing on and on, they formed the stars and the planets. Fire and  matter. This could have been enough but it wasn’t. The molecules of amino  acids continued on, millennium after millennium, transforming themselves  until life was born: microscopic unicellular beings that, in order to breath,  needed bacteria. From there, from those primordial pools, with a  progressive ordering, each living form had its origin: the large cetaceans

of the depths and the butterflies, the butterflies and the flowers  that host their larvae. And man, who stands upright instead of walking on  all fours. From four to two things change. The sky is closer, the hands  unencumbered; four movable fingers and an opposable thumb can take  hold of anything. And then freedom, dominion over space, action,  movement, the possibility of creating order and disorder. Meanwhile, the universe opens and the stars grow ever more distant, racing to the edge like

balls on a billiard table. Was all this the work of someone or did it go forth  by itself, with the inertia of an avalanche? It’s said that matter has its laws- -at that temperature, under those conditions, it could not have made anything other than this, the universe. The universe and the miniscule  galaxy containing, suspended, the flowering garden of the earth. Some  hundred species of plants and animals would have been more than  sufficient to transform our planet into something different from the others.

Instead, there are tens and tens of thousands of different forms of life. No  one person in a single life could learn to recognize them all. Waste or  wealth? If matter has its laws, who then made the laws of matter? Who  made order? Anyone? A god of light? A god of shadow? What spirit  nourishes that which, programming the life of a thing, also programs its  death? And then what importance can it have? We’re in the middle,  constantly pressed between the two principles. A fleeting form of order,

cells aggregate into our body, our face. Our face has a name. Our name  a destiny. The end of the journey is the same for everyone. Order becomes  sporadic, turning to disorder. Enzymes depart with their messages and find no one to welcome them. Messengers of an army that no longer exists. All

around is only the deaf silence of death.

Order, disorder, life, death, light, shadow. From the moment in  which I became aware of my existence, I did nothing but ask myself  questions, questions no one could answer. Perhaps wisdom means simply  not asking yourself anything. I’m not wise and never have been. My  element is not quartz but mercury. Unstable, mobile, feverish matter. The  quick silver forever destined to move. And always in disorder.“

    

Tamaro

Susanna Tamaro (Triëst, 12 december 1957)

 

De Franse schrijver Gustave Flaubert werd op 12 december 1821 geboren in Rouen. Zie ook mijn blog van 12 december 2006  en ook mijn blog van 12 december 2007 en ook mijn blog van 12 december 2008.

 

Uit: Mémoires d’un fou

 

« Pourquoi écrire ces pages ? – À quoi sont-elles bonnes ? – Qu’en sais-je moi-même ? Cela est assez sot à mon gré d’aller demander aux hommes le motif de leurs actions et de leurs écrits. – Savez-vous vous-même pourquoi vous avez ouvert les misérables feuilles que la main d’un fou va tracer ?

Un fou. Cela fait horreur. Qu’êtes-vous, vous, lecteur ? Dans quelle catégorie te ranges-tu, dans celle des sots ou celle des fous ? – Si l’on te donnait à choisir, ta vanité préférerait encore la dernière condition. Oui, encore une fois, à quoi est-il bon, je le demande en vérité, un livre qui n’est ni instructif, ni amusant ni chimique ni philosophique ni agricultural ni élégiaque, un livre qui ne donne aucune recette ni pour les moutons ni pour les puces, qui ne parle ni des chemins de fer ni de la Bourse ni des replis intimes du coeur humain, ni des habits Moyen Age, ni de Dieu ni du diable, mais qui parle d’un fou, c’est-à-dire le monde, ce grand idiot, qui tourne depuis tant de siècles dans l’espace sans faire un pas, et qui hurle et qui bave et qui se déchire lui-même ?

Je ne sais pas plus que vous ce que vous allez lire. Car ce n’est point un roman ni un drame
avec un plan fixe, ou une seule idée préméditée, avec des jalons pour faire serpenter la pensée dans des allées tirées au cordeau.

Seulement, je vais mettre sur le papier tout ce qui me viendra à la tête, mes idées avec mes souvenirs, mes impressions mes rêves mes caprices, tout ce qui passe dans la pensée et dans l’âme – du rire et des pleurs, du blanc et du noir, des sanglots partis d’abord du coeur et étalés comme de la pâte dans des périodes sonores ; – et des larmes délayées dans des métaphores romantiques. Il me pèse cependant à penser que je vais écraser le bec à un paquet de plumes, que je vais user une bouteille d’encre, que je vais ennuyer le lecteur et m’ennuyer moi-même. J’ai tellement pris l’habitude du rire et du scepticisme qu’on y trouvera depuis le commencement jusqu’à la fin une plaisanterie perpétuelle ; et les gens qui aiment à rire pourront à la fin rire de l’auteur et d’eux-mêmes.

On y verra comment il faut croire au plan de l’univers, aux devoirs moraux de l’homme, à la vertu et à la philanthropie, mot que j’ai envie de faire inscrire sur mes bottes, quand j’en aurai, afin que tout le monde puisse le lire et l’apprendre par coeur, même les vues les plus basses, les corps les plus petits, les plus rampants, les plus près du ruisseau.

On aurait tort de voir dans ceci autre chose que les récréations d’un pauvre fou. Un fou !

Et vous, lecteur – vous venez peut-être de vous marier ou de payer vos dettes ?

 

II

Je vais donc écrire l’histoire de ma vie. – quelle vie ! Mais ai-je vécu ? je suis jeune, j’ai le visage sans ride, – et le coeur sans passion. – Oh ! comme elle fut calme, comme elle paraît douce et heureuse, tranquille et pure. Oh ! oui, paisible et silencieuse comme un tombeau dont l’âme serait le cadavre.

À peine ai-je vécu : je n’ai point connu le monde, – c’est-à-dire je n’ai point de maîtresses, de flatteurs, de domestiques, d’équipages, – je ne suis pas entré (comme on dit) dans la société, car elle m’a paru toujours fausse et sonore et couverte de clinquant, ennuyeuse et guindée.

Or, ma vie, ce ne sont pas des faits. Ma vie, c’est ma pensée. »

 

Flaubert-Giraud

Gustave Flaubert (12 december 1821 – 8 mei 1880)
Portret door Eugène Giraud

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 12 december 2008.

 

De Zwitserse schrijver Beat Sterchi werd geboren in Bern op 12 december 1949.

De Engelse schrijver Patrick O’Brian werd geboren op 12 december 1914 in Chalfont St. Peter, Buckinghamshire.

 De Oostenrijks – Franse schrijver, essayist en psycholoog Manès Sperber werd geboren in Zabłotów, Galicië.

De Engelse toneelschrijver John James Osborne werd geboren op 12 dezember 1929 in Fulham. Zie ook mijn blog van 12 december 2006.

De Surinaamse dichter Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zie ook mijn blog van 12 december 2006.

De Duitse schrijfster, journaliste en televisiepresentatrice Else Buschheuer werd geboren op 12 december 1965 in Eilenburg in Sachsen.

Kader Abdolah, Ahmad Shamlou, John Osborne, Shrinivási, Else Buschheuer, Susanna Tamaro, Beat Sterchi, Patrick O’Brian, Manès Sperber, Gustave Flaubert

De Iraanse schrijver Kader Abdolah (pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) werd geboren in Arak op 12 december 1954. Sinds 1988 woont hij in Nederland. Kader Abdolah groeide op in een streek waar de islam streng werd nagevolgd. Omdat hij hoopte ooit zijn betovergrootvader Qhaem Megham Ferahni na te volgen en schrijver te worden, ging hij zich vanaf zijn twaalfde jaar verdiepen in de westerse literatuur. Daardoor raakte zijn interesse in de westerse samenleving gewekt.  Aan de universiteit van Teheran studeerde hij natuurkunde. In die periode sloot hij zich aan bij een linkse partij die zich verzette tegen het bewind van de sjah en later tegen dat van de ayatollahs. Hij schreef voor een illegaal blad en publiceerde twee clandestiene verhalenbundels onder de naam Kader Abdolah. Deze naam nam hij aan als eerbetoon aan twee studiegenoten en door de overheid geëxecuteerde partijleden: Kader en Abdolah. Na zijn opleiding werkte hij als directeur van een emballagefabriek, en zette hij zijn politieke activiteiten voort. Deze activiteiten resulteerden er in dat hij in 1985 uit Iran moest vluchten.

Kader Abdolah maakte zich de Nederlandse taal eigen met behulp van onder meer de kinderboeken van Annie M.G. Schmidt en van Nederlandstalige poëzie. Worstelend met de taal begon hij zijn

verhalen in het Nederlands te schrijven. In 1993 debuteerde hij met de verhalenbundel De adelaars, die meteen bekroond werd met de belangrijke debutantenprijs Het Gouden Ezelsoor. Kader Abdolah schrijft wekelijks een column in de Volkskrant onder het pseudoniem Mirza.

 

Uit: De boodschapper

 

„Als de avond viel en iedereen in de tenten gegeten had, werd het tijd voor nieuwe magische taferelen. Mensen vormden tientallen cirkels op de grond. Fakkels brandden, verse thee werd rondgebracht. De mensen die lekkernijen verkochten deelden verse zoetigheden uit en de pijpen werden aangestoken.

In één cirkel speelde men muziek, in een andere dansten mooie slavinnen. In een derde cirkel werden slangen en apen getoond, maar iets verderop, aan de stille kant van de karavanserai, filosofeerden de geleerden over hun nieuwe opvattingen over de wereld. Ook werd er gediscussieerd over de teksten van de Bijbel, de Thora en de Avesta van Zarathoestra. Dichters lazen hun laatste gedichten voor en sterrenkundigen tekenden het hemelgewelf naar hun nieuwe bevindingen in verschillende kleuren op de grond.

Als het aan Mohammad had gelegen, zou hij nooit meer naar huis zijn gegaan.

Nieuwsgierig luisterde hij naar de wetenschappers en de sterrenkundigen en hij discussieerde over de teksten van de oude profeten. Hij genoot van de poëzie van de dichters.

Eenmaal thuis kon hij rekenen op een paar dagen ruzie. Ghadidje riep: ‘Waar was je, Mohammad? Heb je ons misschien niet meer nodig? Of ben je soms vergeten dat je toevallig ook nog een vrouw en kinderen hebt? Of denk je: dat bedrijf is toch niet van mij, dat is van de familie van mijn vrouw?’

Daarna keerde de stilte weer. Mohammad ging naar zijn werk en kwam op tijd naar huis, maar je merkte dat iets in hem veranderd was. Hij werd stiller en zijn ogen hadden meer diepte gekregen. Hij was mager geworden en je zag de groeven in zijn gezicht.

‘Mohammad, waar ben je mee bezig?’ hoorde ik Ghadidje vaak tegen hem zeggen.“

 

kader2

Kader Abdolah (Arak, 12 december 1954)

 

De Iraanse dichter, schrijver en journalist Ahmad Shamlou werd geboren op12 december 1925 in Teheran. Aan de basis van zijn gedichten stond de tradionele beeldtaal van dichters als Hafiz en Omar Khayyám. Shamlou vertaalde ook veel uit het Frans en het Duits. Verder schreef hij toneelstukken, verhalen en filmscenario’s. Na de val van de regering Mosaddeq in 1953 moest hij onderduiken. Hij werd echter toch gearresteerd en zat 13 maanden lang gevangen. In 1977 verliet hij Iran uit protest tegen de repressie. Hij keerde na de revolutie van 1979 wel terug naar zijn land, maar bleef sceptisch over de nieuwe ontwikkelingen.

 

Mist

Mist has blanketed the desert, all over.
The village lights are hidden.
A warm wave pulsates through the desert arteries.
the desert

           weary
tightlipped
breathless
slowly perspires from every pore in the delirium of the mist.

“- Mist has blanketed the desert,” (says the passerby to himself).
|”The village dogs are quiet.”
“Hidden in a dervish cloak of mist, I’ll reach home.”
“Gol Ku doesn’t know.

She will see me suddenly at the threshold,
In her eye a tear, on her lips a smile,

She will say:

“Mist has blanketed the desert, all over …
I figured if the mist remained like this till day,
Bold men would return from hiding places to dear ones.”

Mist has blanketed the desert, all over.
The village lights are hidden.
A warm wave pulsates through the desert arteries.
the desert

weary
tightlipped
breathless
slowly perspires from every pore in the delirium of the mist.

 

 

I AM STILL THINKING OF THAT RAVEN

 

I am
still thinking of that raven
in the valleys of Yush:
with the double rustle of its pair of black scissors
it cut a slanting curve
from the paper sky
and through the dry croaking of its throat
is said something
to the nearby peak
which the weary mountains
bewildered
under the full sun
repeated for long
in their rocky skulls.
Sometimes I ask myself
what a raven
with its decisive final presence
and its mournful persistent color
may have to say to the aged mountains
when at high noon
it glides over the baked ocher of a wheat-field
to soar atop a few aspens
which these tired sleepy hermits
repeat for long
together
at summer noontides.

 

Ahmad_Shamlou

Ahmad Shamlou (12 december 1925  – 24 juli 2000)

 

De Engelse toneelschrijver John James Osborne werd geboren op 12 dezember 1929 in Fulham. Zie ook mijn blog van 12 december 2006.

 

Uit: Look Back in Anger

 

HELENA. Time we end. [Allison nods] I’ll just get my things together. I’ll see you downstairs.

[EXIT. A slight pause]

JIMMY. [not looking at her, almost whispering] Doesn’t it matter to you — what people do to me? What are you trying to do to me? I’ve given you just everything. Doesn’t it mean anything to you? [Her back stiffens. His axe-swinging bravado has vanished and his voice crumples in disabled rage] You Judas! You phlegm! She’s taking you with her, and you’re so bloody feeble, you’ll let her do it!

[Allison suddenly takes hold of her cup and hurls it on the floor. He’s drawn blood at last. She looks down at the pieces on the floor, and then at him. Then she crosses the room, takes out a dress on a hanger, and slips it on. As she is zipping up the side, she feels giddy, and she has to lean against the wardrobe for support. She closes her eyes.]

ALLISON. All I want is a little peace.

JIMMY. Peace! God! She wants peace! [hardly able to get his wrods out] My heart is so full, I feel ill — and she wants peace! [She crosses to the bed to put on her shoes. Cliff gets up from the table and sits in the armchair. He picks up a paper and looks at that. Jimmy has recovered slightly, and manages to sound almost detached] I rage, and shout my head off, and everyone thinks, “poor chap!” or “what an objectionable young man!” But that girl there can twist your arm off with her silence. I’ve sat in this chair in the dark for hours. And, although she knows I’m feeling as I feel now, she’s turned over and gone to sleep. One of us is crazy. One of us is mean and stupid and crazy. Which is it? Is it me? Is it me, standing here like an hysterical girl, hardly able to get my words out? Or is it her? Sitting there, putting on her shoes to go out with that — [But inspiration has deserted him by now] Which is it? [Cliff is still looking down at his paper] I wish to heaven you’d try loving her, that’s all. [Jimmy watches Allison look for her gloves] Perhaps, one day, you may want to come back. I shall wait for that day. I want to stand up in your tears, and splash about in them, and sing. I want to be there when you grov
el. I want to be there, I want to watch it, I want the front seat. [Helena enters, carrying two prayer books] I want to see your face rubbed in the mud — that’s all I can hope for. There’s nothing else I want any longer.

HELENA. [after a moment] There’s a phone call for you.

JIMMY. [turning] Well, it can’t be anything good, can it?

[He goes out]

 

john-osborne-mark-gerson-1957-bromide-print-242x258

John Osborne (12 december 1929 – 24 december 1994)

 

De Surinaamse dichter Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zie ook mijn blog van 12 december 2006.

 

Kathedraal

Ik wist dat deze handen

als eertijds

samengevouwen

tegen mijn voorhoofd

U zouden groeten

in een plechtige buiging

Wees gegroet

 

En dit kruis

in een onbegrijpelijk gebaar

mij zou ontlasten

bevrijden

van een onwelkome duisternis

en ik Uw voeten

kussen zou

wenende

Wees gegroet

 

Wanneer het licht

schrijft

in de ramen

als water ongrijpbaar

de namen

en ik met tranen in

mijn ogen

de Stad binnentreed

weet ik U hier.

 

En Gij

dat ik kwam

als Uw kind

in een eerbiedige buiging

Wees gegroet.

 

 

Beschrijf mij

Beschrijf mij

zegt zij zonder een woord

te spreken

de morgen van haar mond

doet mij de hemel open

de pijn ontvalt het hart

en licht licht speelt

uit al haar delen.

 

Ik hoor

met haar oren

de zon penselen

dit land in zijn aloude pracht

de zee ontspringt

zachtblauw de nacht

haar woorden

witter prevelend op de kusten.

 

De bergen blozen

omdat de zon

zo minzaam spreekt

en zie de wind

herneemt zijn lied

in al de bladeren.

 

Beschrijf mij zegt zij

zonder één woord te spreken

de leegte in mij

moest door haar open-

breken

gelijk na elke bui

een oude tak uitwast

het groen, waarvan

zelfs wolken spreken.

 

Shrinivási

Shrinivási (Vaderszorg, Kwatta, 12 december 1926)

 

De Duitse schrijfster, journaliste en televisiepresentatrice Else Buschheuer werd geboren op 12 december 1965 in Eilenburg in Sachsen. Zij groeide op als Sabine Knoll in de DDR. In 1984 liet zij officieel haar voornaam veranderen in Else (naar Else Lasker-Schüler). Zij studeerde na het gymnasium bibliotheekwetenschappen aan de Humboldt-Universität in Berlijn. Na de hereniging van Duitsland werkte Buschheuer als journaliste voor o.a. Der Tagesspiegel, Die Welt, die tageszeitung, Emma, Der Spiegel en Stern. In 2001 ging zij naar New York, waar zij tot 2005 bleef wonen. Haar internet dagboek over de aanslagen van 9/11  werd druk gelezen. Tegenwwordig presenteert zij bij de Mitteldeutsche Rundfunk een filmmagazine. Haar eerste roman, Ruf! Mich! An!, publiceerde zij in 2000.

 

Uit: Venus (2005)

 

„Es ist ein dampfend heißer Frühsommertag, als wir durch Manhattan fliegen, auf der Suche nach unserer Sommergeschichte. An der Upper East Side werden wir fündig. Durch ein riesiges blitzblank geputztes Fenster sehen wir eine nackte Frau stehen, reglos neben einem nackten Mann, dieser auch reglos, aber liegend, blutend, aus vielen Wunden, zwischen ihnen ein Messer.

Wir nähern uns der Wohnung, dem Zimmer, betrachten die beiden. Es ist nicht viel Ausdruck im Gesicht des Mannes, denn er ist ja tot. Das ist offenkundig, dass er tot ist, und jeder, der schon mal einen Toten gesehen hat, wird bestätigen, dass der Unterschied zwischen einem lebenden nackten Mann und einem toten nackten Mann derselbe ist wie zwischen einem Fisch im Wasser und einem Fisch in der Dose. Erloschen, entseelt, nichts als der Verwesung ausgesetztes Fleisch.

Auch im Gesicht der Frau ist nichts zu lesen, und das, obgleich sie lebt. Sie ist schön gewachsen, zweifelsohne, ausgestattet mit einem milchweißen Körper, an dessen Hals hektische Flecken wie Klatschmohn wachsen. Breitbeinig steht sie da, Füße nach außen, vor sich hin starrend,

nicht direkt zum Toten am Boden, eher hindurch, vorbei, woanders hin, dorthin, wo keiner ihrem Blick

folgen kann, wir jedenfalls nicht. Die Geburt der Venus fällt uns ein, und wir spüren brennenden Hunger auf die ganz große Tragödie.

Erst nach Minuten öffnet sich Venus’ Hand, spreizen sich spillerige Klavierfinger, als würden sie das Messer fallen lassen wollen, wenn es nicht schon am Boden läge. Sie läuft einige Schritte zum nächsten Zimmer, Staubflocken tanzen zwischen ihren nackten Füßen, als sie ihren etwas zu dünnen Körper über den Marmorfußboden balanciert, sie reckt ihren ohnehin etwas zu langen Hals, greift nach einem roten Büstenhalter, einer roten Unterhose, einem roten Sommerkleid, rot wie das Blut am Körper des Mannes, am Messer, auf dem Boden, das frische Blut, dessen metallener Geruch in der Luft hängt.“

 

buschheuer

Else Buschheuer (Eilenburg, 12 december 1965)

 

De Italiaanse schrijfster Susanna Tamaro werd geboren in Triëst op 12 december 1957.  In 1976 trok Susanna Tamaro naar Rome, waar zij nog steeds werkzaam is. Van beroep is zij regisseuse en draaide in die hoedanigheid voor de Italiaanse televisie meerdere documentaires. In 1990 werd ze door Federico Fellini ontdekt, nadat hij haar werk gelezen had (Per voce sola). Tamaro verwierf grote bekendheid met haar roman Va’ dove ti porta il cuore (De stem van je hart) uit 1994.

Uit: Erhöre mein Flehen (Rispondimi, vertaald door Maja Pflug)

„Das erste Zeichen war vielleicht das Fällen des Baumes.
Du hattest mir nichts davon gesagt, diese Dinge gingen Kinder nichts an, und so fraß sich die Säge an einem Win­termorgen in die silbrig schimmernde Rinde, während ich in der Schule völlig teilnahmslos von den Vorzügen des kleinsten gemeinsamen Nenners hörte; während ich auf dem Weg zur Pause den Flur entlangschlurfte, rieselte das Leben des Baums in winzigen Spänen den Ameisen auf den Kopf wie Schnee.
Das Ausmaß der Verwüstung traf mich, als ich von der Schule nach Hause kam. Auf dem Rasen klaffte dort, wo der Nussbaum gestanden hatte, ein schwarzer Schlund, der schon in drei Teile zersägte und von seinen Ästen be­freite Stamm lag daneben, und ein Mann mit blaurotem Gesicht gab sich inmitten schmutziger Dieselabgase alle Mühe, die Wurzeln auszureißen, indem er mit den großen Zähnen eines Baggers daran zerrte; die Maschine knurrte und fauchte zwischen den Flüchen des Arbeiters, rollte rückwärts, stockte: Die verdammten Wurzeln wollten die Erde nicht loslassen, sie klammerten sich hartnäckig fest, tiefer als vorhergesehen.
Mein Baum – der Baum, mit dem ich aufgewachsen war und der mich, davon war ich überzeugt, bis ins Alter begleiten sollte, der Baum, unter dem ich meine Kinder aufziehen wollte – war gefällt worden. Sein Sturz hatte sehr vieles mitgerissen: meinen Schlaf, meine Fröhlich­keit, meine scheinbare Unbekümmertheit. Das Krachen seines Aufpralls, eine Explosion; ein Vorher, ein Nachher; ein verändertes Licht, eine Dunkelheit unterschiedlicher Ausprägung. Dunkelheit des Tages, Dunkelheit der Nacht, Dunkelheit mitten im Sommer. Und aus der Dunkelheit entsteht eine Gewissheit: Schmerz ist der Sumpf, durch den ich waten muss.“

tamaro

Susanna Tamaro (Triëst, 12 december 1957)

 

De Zwitserse schrijver Beat Sterchi werd geboren in Bern op 12 december 1949. Hij volgde een opleiding tot slager en emigreerde in 1970 naar Canada, waar hij verschillende beroepen uitoefende en een avondopleiding deed. Daarna studeerde hij Engels aan de University of British Columbia bij Vancouver. In 1975 ging hij naar Honduras, waar hij werkte als leraar Engels en de eerste gedichten in het Engels en het Duits schreef. Van 1984 tot 1994 leefde Sterchi als zelfstandig schrijver in een Spaans dorp in de buurt van Valencia. Tegenwoordig woont hij in Bern.

 

Uit: Die Glasfrau und andere merkwürdige Geschichten

 

“Es war einmal ein Mann, der hiess Ernest Charron, und er war vor fünfzig Jahren in diese Stadt gekommen, in der man das zweite e in seinem Vornamen vergass. In den letzten Jahren sagten die Leute, die Ernest noch kannten: “Der scharro macht’s nicht mehr lange, dem blättert die Haut von den Knochen, wie das Gebrabbel von seinem Kinn tropft.” Aber Ernest dachte nicht daran, es noch kürzer oder länger zu machen – er machte es einfach, fand jedoch auch, dass seine Aussprache nicht so nass sein müsste, wie sie war; daran hatten, vermutete Ernest, einige Zahnärzte, die zum Teil schon tot waren, ihre Schuld. Es war Sonntag, und an Sonntagen stand Ernest zwei Stunden später auf als an Werktagen, das hatte er sich mit den Jahren so angewöhnt, denn auch die “Harmonie”, seine Stammbeiz, öffnete sonntags erst um zwei. Ernest kramte ein bisschen in seiner grauen Wohnung herum und band sich eine Krawatte um. Seit zehn Jahren war es dieselbe Krawatte, sie glänzte an einigen Stellen ein bisschen zu schwarz, und an einigen Stellen war sie ein bisschen zu matt, aber für Ernest war es eine Krawatte, und wenn er sie umband, war es Sonntag.”

 

sterchi

Beat Sterchi (Bern, 12 december 1949)

 

De Engelse schrijver Patrick O’Brian werd geboren op 12 december 1914 in Chalfont St. Peter, Buckinghamshire. Nadat hiet hem tijdens WO II niet lukte bij de RAF te komen, werkte hij als geheim agent. Na de oorkog vestigde hij zich eerst in Wales, later in Collioure in het zuiden van Frankrijk. Voordat hij aan zijn 20 (21)delige serie rond Jack Aubrey begon had hij al vele titels op zijn naam staan en was ook een begaafd vertaler (vanuit het Frans). Maar verkopen deed zijn eigen werk niet echt. Ook zijn zeeverhalen (de serie was hij begonnen op verzoek van zijn uitgever) liepen niet echt geweldig, maar genoeg om van te leven. Pas toen Geoff Hunt, in de jaren ’90 de omslagen ging verzorgen vlogen de boeken de winkels uit en werd hij op zijn oude dag een bestseller auteur.

 

Uit: Blue At The Mizzen

 

„Jack Aubrey was a taut captain: he had been brought up by commanders who looked upon exact discipline and exact gunfire as of equal importance in a man-of-war, but on this occasion he know that he had nothing whatsoever to say; and speaking privately to his first lieutenant he observed, ‘Mr. Harding, when things are a little calmer, let us weigh and proceed south-west by west with all the sail she can bear. If any King’s ship hails or signals you will reply carrying dispatches and pursue your course, touching neither sheet nor brace.’

‘South-west by west it is, sir: and carrying dispatches,’ said Harding, and Jack, steadying Stephen by the elbow—the frigate was pitching quite violently by now—guided him to the great cabin, where they sat at their ease on the cushioned stern-lockers that ran across the ship under the elegant, remarkably elegant sash-lights that gave on to the sea.

‘I am afraid it i
s going to turn out a truly dirty night,’ said Jack. He stood up and in his sure-footed seaman’s way walked over to his barometer. ‘Yes,’ he said. ‘Dirtier than I had thought.’ He came back and gazed out at the darkness, full of rain and flying water from the ship’s bow-wave, more and more as she increased her way. ‘But, however,’ he went on, ‘I am most heartily glad to be at sea. At one time I thought it could never be done . . . indeed, without Queenie and Lord Keith it never would have been done.’ The sternlanterns were now lighting up the frigate’s wake—exceptionally broad, white and agitate for a ship with such fine lines—but in spite of the brilliance just aft he could still clearly make out the distant red glow above Gibraltar, where they were still keeping it up in spite of the wind and the rain.“

 

OBrian

Patrick O’Brian (12 december 1914 – 2 januari 2000)

 

De Oostenrijks – Franse schrijver, essayist en psycholoog Manès Sperber werd geboren in Zabłotów, Galicië. In 1916 vluchtte zijn familie naar Wenen, waar hij later Alfred Adler leerde kennen. In 1927 verhuisde Sperber naar Berlijn en werd hij lid van de communistische partij. Toen Hitler aan de macht kwam werd hij gearresteerd, maar weer vrijgelaten, omdat hij op dat moment Pools staatsburger was. Hij trok naar Parijs en werkte voor de Internationale, maar verliet de partij in 1938 vanwege de Stalinistische zuiveringen. In zijn werk begon hij zich bezig te houden met het totalitarisme en het individu in de maatschappij. (Zur Analyse der Tyrannis). Sperber schreef ook de romantrilogie Als een traan in de oceaan en een autobiografische trilogie.

 

Uit: Portrait d’Arthur Koestler

 

„Les yeux fermés, cette figure d’adolescent exprime naïvement la sensualité déçue ou satisfaite; les yeux ouverts, la curiosité, la soif de savoir tout ce qui se cache sous le masque du connu, derrière la partie avouée de la réalité. Depuis les quelques 25 ans que je connais Arthur Koestler, son physique a peu changé. Pourtant, ce quart de siècle a été pour lui bien rempli: il était avec la gauche vaincue en Allemagne, avec les paysans mourants de faim en Ukraine, avec l’émigration militante en France, avec les républicains en Espagne, dans la cellule du condamné à mort à Malaga et à Séville, dans le camp du Vernet, dans la Légion étrangère en Afrique, pendant les grands bombardements dans une prison de Londres, dans l’armée anglaise, en Palestine avec les premiers terroristes sionistes et, plus tard, pendant la guerre judéo-arabe, avec les premières unités de l’armée israélienne.

 

Quand je l’ai rencontré pour la première fois, c’était un jeune dandy, un journaliste qui venait de faire une carrière vertigineuse. Peu d’années après, à Paris, en 1934, ses préoccupations les plus urgentes étaient: détruire le fascisme, transformer l’univers par la révolution prolétarienne, apprendre à se supporter soi-même et ses camarades, et en attendant, trouver les 10 francs, disons les 5 francs, pour se payer un café-crème, deux petits pains, quelques cigarettes et le billet du train de banlieue qui devait le ramener au grenier où il dormait. Il préparait une série d’articles pour le Parti. L’Intransigeant les publia sous le titre “L’Allemagne souterraine”. Nous n’étions pas mesquins – il est possible, même probable, que ces jours-là l’on ait donné au camarade Arthur les moyens de s’acheter en plus de quelques croissants un paquet de celtiques. C’était presque de trop, car la seule chose qu’il voulait, lui, c’était d’être utile à la cause, se dévouer entièrement. C’est pourquoi on l’envoya bientôt en Sarre pour qu’il tente quelque chose d’impossible. Et pour qu’il ne perde pas l’habitude d’assister à nos défaites avant qu’elles ne soient pas nommées triomphes: triomphes dialectiques.

 

Drôle de garçon: il semblait s’accommoder de tout, sauf de ces métamorphoses par l’encre d’imprimerie, de cette transsubstantation du sang inutilement versé. Il devint de plus en plus incapable de contribuer au mensonge organisé au nom de la vérité, de la cause.“

 

sperber

Manès Sperber (12 december 1905 – 5 februari 1984)

 

De Franse schrijver Gustave Flaubert werd op 12 december 1821 geboren in Rouen. Zie ook mijn blog van 12 december 2006  en ook mijn blog van 12 december 2007.

Uit: La Tentation de Saint-Antoine

 

„Sur une montagne. A l’horizon, le désert ; à droite, la cabane de Saint-Antoine, avec un banc devant sa porte ; à gauche, une petite chapelle de forme ovale. Une lampe est accrochée au-dessus d’une image de la Sainte Vierge ; par terre, devant la cabane, des corbeilles en feuilles de palmiers.

Dans une crevasse de la roche, le cochon de l’ermite dort à l’ombre.

Antoine est seul, assis sur le banc, occupé à faire ses paniers ; il lève la tête et regarde vaguement le soleil qui se couche.

 

Antoine.

Assez travaillé comme cela. Prions !

Il se dirige vers la chapelle.

Tout à l’heure ces lianes tranchantes m’ont coupé les mains. Quand l’ombre de la croix aura atteint cette pierre, j’allumerai la lampe et je commencerai mes oraisons.

Il se promène de long en large, doucement, les bras pendants.

Le ciel est rouge, le gypaète tournoie, les palmiers frissonnent ; sur la crotte de porc voilà les scarabées qui se traînent ; l’ibis a fermé son bec pointu et la cigogne blanche, au sommet des obélisques, commence à s’endormir la tête passée sous son aile ; la lune va se lever.

Demain le soleil reviendra, puis il se couchera, et toujours ainsi ! Toujours !

Moi, je me réveillerai, je prierai, j’achèverai ces corbeilles que je donne à des pasteurs chaque mois pour qu’ils m’apportent du pain ; ce pain, je le mangerai ; l’eau qui est dans cette cruche, je la boirai ; ensuite je prierai, je jeûnerai, je recommencerai mes prières, et toujours ainsi ! Toujours !

Oh ! Mon Dieu ! Les fleuves s’ennuient-ils à laisser couler leurs ondes ? La mer se fatigue-t-elle à battre ses rivages ? Et les arbres, quand ils se tordent dans les grands vents, n’ont-ils pas des envies de partir avec les oiseaux qui rasent leurs sommets ?

Il regarde l’ombre de la croix.

Encore la largeur de deux sandales, et ce sera le moment de la prière. Il le faut ! … Mais pourquoi, dès que j’ai quitté le travail, ne commencerais-je pas mes exercices ?

Une tortue s’avance entre les rochers.“

 

Paris-JardinDuLuxembourg-GustaveFlaubert-1821-80

Gustave Flaubert (12 december 1821 – 8 mei 1880)
Parijs Jardin Du Luxembourg: GustaveFlaubert

Gustave Flaubert, John James Osborne, Shrinivási

De Franse schrijver Gustave Flaubert werd op 12 december 1821 geboren in Rouen. Zie ook mijn blog van 12 december 2006.

Uit: Bouvard et Pécuchet

Comme il faisait une chaleur de 33 degrés, le boulevard Bourdon se trouvait absolument désert.
Plus bas le canal Saint-Martin, fermé par les deux écluses étalait en ligne droite son eau couleur d’encre. Il y avait au milieu, un bateau plein de bois, et sur la berge deux rangs de barriques.
Au delà du canal, entre les maisons que séparent des chantiers le grand ciel pur se découpait en plaques d’outremer, et sous la réverbération du soleil, les façades blanches, les toits d’ardoises, les quais de granit éblouissaient. Une rumeur confuse montait du loin dans l’atmosphère tiède ; et tout semblait engourdi par le désoeuvrement du dimanche et la tristesse des jours d’été.
Deux hommes parurent.
L’un venait de la Bastille, l’autre du Jardin des Plantes. Le plus grand, vêtu de toile, marchait le chapeau en arrière, le gilet déboutonné et sa cravate à la main. Le plus petit, dont le corps disparaissait dans une redingote marron, baissait la tête sous une casquette à visière pointue.
Quand ils furent arrivés au milieu du boulevard, ils s’assirent à la même minute, sur le même banc.
Pour s’essuyer le front, ils retirèrent leurs coiffures, que chacun posa près de soi ; et le petit homme aperçut écrit dans le chapeau de son voisin : Bouvard ; pendant que celui-ci distinguait aisément dans la casquette du particulier en redingote le mot : Pécuchet.
— “Tiens !” dit-il “nous avons eu la même idée, celle d’inscrire notre nom dans nos couvre-chefs.”
— “Mon Dieu, oui ! on pourrait prendre le mien à mon bureau !”

— “C’est comme moi, je suis employé.”
Alors ils se considérèrent.
L’aspect aimable de Bouvard charma de suite Pécuchet.
Ses yeux bleuâtres, toujours entreclos, souriaient dans son visage colore. Un pantalon à grand-pont, qui godait par le bas sur des souliers de castor, moulait son ventre, faisait bouffer sa chemise à la ceinture ; — et ses cheveux blonds, frisés d’eux-mêmes en boucles légères, lui donnaient quelque chose d’enfantin.
Il poussait du bout des lèvres une espèce de sifflement continu.
L’air sérieux de Pécuchet frappa Bouvard.
On aurait dit qu’il portait une perruque, tant les mèches garnissant son crâne élevé étaient plates et noires. Sa figure semblait tout en profil, à cause du nez qui descendait très bas. Ses jambes prises dans des tuyaux de lasting manquaient de proportion avec la longueur du buste ; et il avait une voix forte, caverneuse.
Cette exclamation lui échappa : — “Comme on serait bien à la campagne !”
Mais la banlieue, selon Bouvard, était assommante par le tapage des guinguettes. Pécuchet pensait de même. Il commençait néanmoins à se sentir fatigué de la capitale, Bouvard aussi.
Et leurs yeux erraient sur des tas de pierres à bâtir, sur l’eau hideuse où une botte de paille flottait, sur la cheminée d’une usine se dressant à l’horizon ; des miasmes d’égout s’exhalaient. Ils se tournèrent de l’autre côté. Alors, ils eurent devant eux les murs du Grenier d’abondance.

 

flaubert

Gustave Flaubert (12 december 1821 – 8 mei 1880)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 12 december 2006.

 

De Engelse toneelschrijver John James Osborne werd geboren op 12 dezember 1929 in Fulham.

 
De Surinaamse dichter Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname.

 

Gustave Flaubert, John Osborne, Shrinivási

Gustave Flaubert werd op 12 december 1821 geboren in Rouen. Hoewel hij op school weinig uitvoert, houdt hij zich al vanaf zijn elfde bezig met literatuur. Flaubert verlaat Rouen in 1840 om in Parijs rechten te gaan studeren. In 1846 besluit hij in Croisset, vlakbij Rouen, een huis te maken voor zijn moeder, die alleen is achtergebleven in Rouen, nadat zijn vader en zijn zus Caroline zijn overleden. Het is voor hem ook een reden om Parijs en zijn rechtenstudie te kunnen verlaten. Het huis in Croisset blijft zijn woonplaats voor de rest van zijn leven. Van 1846 tot 1854 onderhoudt Flaubert een relatie met de dichteres Louise Colet. Hun brieven zijn bewaard, en volgens Emile Faguet was dit de enige sentimental episode van belang in het leven van Flaubert, die nooit is getrouwd. Zijn beste vriend op dat moment was Maxime du Camp, met wie hij in 1846 naar Bretagne reisde, en in 1849 naar Griekenland en Egypte. Bij zijn terugkeer uit het verre oosten, in 1850, begint hij met het schrijven van het boek “Madame Bovary”. Hij had daarvoor nog nauwelijks iets geschreven of gepubliceerd. Het schrijven van de roman kost hem uiteindelijk zes jaar voorbereiding, en vanaf 1857 wordt het in afleveringen geplaatst in het blad “Revue de Paris”. In eerste instantie is er uit bepaalde hoeken verzet tegen de publicatie: de overheid klaagt zowel hem als de uitgever aan, omdat de roman immoreel zou zijn. Wanneer het verhaal uiteindelijk in boekvorm verschijnt, krijgt het echter een warm onthaal.

Uit: Madame Bovary

« Les bonnes religieuses, qui avaient si bien présumé de sa vocation, s’aperçurent avec de grands étonnements que mademoiselle Rouault semblait échapper à leur soin. Elles lui avaient, en effet, tant prodigué les offices, les retraites, les neuvaines et les sermons, si bien prêché le respect que l’on doit aux saints et aux martyrs, et donné tant de bons conseils pour la modestie du corps et le salut de son âme, qu’elle fit comme les chevaux que l’on tire par la bride: elle s’arrêta court et le mors lui sortit des dents. Cet esprit, positif au milieu de ses enthousiasmes, qui avait aimé l’église pour ses fleurs, la musique pour les paroles des romances, et la littérature pour ses excitations passionnelles, s’insurgeait devant les mystères de la foi, de même qu’elle s’irritait davantage contre la discipline, qui était quelque chose d’antipathique à sa constitution. Quand son père la retira de pension, on ne fut point fâché de la voir partir. La supérieure trouvait même qu’elle était devenue, dans les derniers temps, peu révérencieuse envers la communauté.

Emma, rentrée chez elle, se plut d’abord au commandement des domestiques, prit ensuite la campagne en dégoût et regretta son couvent. Quand Charles vint aux Bertaux pour la première fois, elle se considérait comme fort désillusionnée, n’ayant plus rien à apprendre, ne devant plus rien sentir.

 Mais l’anxiété d’un état nouveau, ou peut-être l’irritation causée par la présence de cet homme, avait suffi à lui faire croire qu’elle possédait enfin cette passion merveilleuse qui jusqu’alors s’était tenue comme un grand oiseau au plumage rose planant dans la splendeur des ciels poétiques; — et elle ne pouvait s’imaginer à présent que ce calme où elle vivait fût le bonheur qu’elle avait rêvé.»

FLAUBERT

Gustave Flaubert (12 december 1821 – 8 mei 1880)

 

De Engelse toneelschrijver John James Osborne werd geboren op 12 dezember 1929 in Fulham als zoon van een reclameschrijver. Hij bezocht het Balmont College in Devon, maar werd na een aanval op de schoolleiding weggestuurd. Hij kwam bij het theater terecht, waar hij begon te werken als coördinator en tenslotte ook als acteur. Tegelijkertijd zette hij de eerste stappen op het schrijverspad en twee van zijn vroegste stukken The devil inside her en Personal Enemy werden in kleinere theaters opgevoerd voordat hij in 1956 zijn succesvolste toneelstuk Look Back In Anger, nog geheel in naturalistische stijl geschreven, aanbood aan de nieuw opgerichte “English Stage Company”  van Londens “Royal Court Theatre”. Het gezelschap onder leiding van George Devine herkende in het drama de woedende en rebellerende uitdrukkingswijze van een nieuw naoorlogs gevoel en nam het stuk binnen de kortste keren in hun speelplan op. De kritieken waren gemengd, maar Kenneth Tynan, een van de invloedrijkste critici van zijn tijd – prees het stuk de hemel in. Snel ontwikkelde het zich tot een commercieel succes, ook in de VS, waar het op Broadway gespeeld werd en tensloote met Richard Burton in de hoofdrol verfilmd werd. Zijn volgende werk was The Entertainer, dat ook aan het Royal Court Theatre in première ging met Laurence Olivier in de hoofdrol.

 

Uit: Look Back in Anger

 

“The injustice of it is almost perfect! The wrong people going hungry, the wrong people being loved, the wrong people dying! Was I really wrong to believe that there’s a–a kind of–burning virility of mind and spirit that looks for something as powerful as itself? The heaviest, strongest creatures in this world seem to be the loneliest.” 

 

……

 

“If only something—something would happen to you, and wake you out of your beauty sleep! If you could have a child, and it would die. Let it grow, let a recognisable human face emerge from that little mass of India rubber and wrinkles. Please—if only I could watch you face that. I wonder if you might even become a recognisable human being yourself. But I doubt it.”

 

 

JOHN-OSBORNE

John Osborne (12 december 1929 – 24 december 1994)

 

Shrinivási is een Surinaams dichter, wiens burgerlijke naam luidt Martinus Haridat Lutchman. Zijn pseudoniem betekent: edele bewoner van Suriname. Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zijn werk liet Shrinivási aanvankelijk verschijnen onder het pseudoniem Fernando, maar later koos hij definitief voor Shrinivási. Zijn werk verscheen in de tijdschriften Tongoni, Soela en Moetete. Zijn eerste bundel kwam uit in 1963: Anjali. Deze was de voorbode van een reeks bundels met veel poëzie van uitzonderlijke kwaliteit waarvan de voornaamste zijn: Pratikshā (1968), Dilākār (teken van het hart) (1970), Om de zon (1972) en Oog in oog (frente a frente) (1974), Sangam (Ontmoeting) (1991). Shrinivási heeft een beperkt aantal gedichten geschreven in het Hindi en Sarnami (in Pratikshā staat het eerste gedicht dat ooit in deze taal werd geschreven), het merendeel van zijn werk schreef hij in het Nederlands. Zowat alle emoties die met het wel en wee van Suriname samenhangen zijn in zijn poëzie terug te vinden. Hij staat bekend aIs de ‘dichter van de ontmoeting’, maar schreef ook uitermate cynisch over zijn land. Hij woonde over verschillende periodes buiten Suriname (met name op Curaçao en in Nederland) en maakte grote reizen, ervaringen die de niet eng-nationalistische wijze van waarnemen hebben bepaald. Naast Suriname zijn vast terugkerende elementen: liefde, kinderen, grenzen, dood en het universele van culturen. Een grote bloemlezing uit zijn poëzie werd samengesteld en ingeleid door Geert Koefoed, Een weinig van het andere (1984). Shrinivási schreef ook een klein aantal verhalen die sterk bepaald zijn door metaforisch taalgebruik. Belangrijk is de bloemlezing uit de Surinaamse poëzie die hij samenstelde: Wortoe d’e tan abra (Woorden die overblijven, 1970, uitgebreid in 1974). Hij maakte deel uit van de redactie van het tijdschrift Moetete (1968) en stelde met Thea Doelwijt de collectie Rebirth in words (1981) samen. Shrinivási is een vaak geziene gast op scholen en werkt mee aan poëzieprojecten. Zijn werk werd enkele malen bekroond, onder meer met de Gouverneur Currie-prijs (1974) en de Staatsprijs voor Literatuur 1989-1991.

 

Ik zaai je

Ik zaai je
plant je
oogst je
in alle tijden.

Nu
hiervoor
hierna.

Jij bent mijn werk-woord
meer nog dan hebben
meer nog dan worden
een onverzadigbaar verlangen.

Het paradigma
van mijn hart
ben jij.

Dageraadzacht
als het licht achter
je heuvels
’s middags
verknocht met mij
als kleinste schaduw;
gloeiend
tegen de hemel
’s avonds
’s nachts
warmte in
al mijn leden.

Middernachtelijk zijt
gij
en tussen de regels door
mateloos.

Zolang ik leef
ben ik je nu
telkens word ik
jou meer.

Ik zaai je
plant je
groei je;
telkens opnieuw
leef ik je
wonderlijk oogst ik
jou
twee maal
binnen de welkome
handen van
één jaar.

SHRINIVASI

Shrinivási (Vaderszorg, Kwatta, 12 december 1926)