De Nederlandse schrijver essayist en vertaler August Willemsen werd geboren in Amsterdam op 16 juni 1936. Zie ook mijn blogs van 16 juni 2006 en van 13 juni 2007.
Uit: Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1986, Dankwoord
“Stomverbaasd was ik toen, na de verschijning van de Braziliaanse brieven, vrienden en vreemden mij vroegen: ‘En, wanneer verschijnt je volgende boek?’ Ik antwoordde meestal iets als: ‘Over dit boek heb ik zeventien jaar gedaan; kom over zeventien jaar maar eens terug.’ Maar dan nog: deze brieven zijn een weerslag van zeventien jaar leven, en ik kan schrijven en schrijven wat ik wil, maar die tijd van leven kan ik niet overdoen. En deze prijs komt nu als een aanmoediging om dat wel te doen. Ik bedoel: iemand die een mooie roman, of verhalen, of gedichten schrijft, zo iemand kun je een buidel met munten voorhouden en zeggen: ‘Dat heb je kranig gedaan zeg, schrijf nog eens wat,’ want in principe is het mogelijk opnieuw voor de dag te komen met een roman, met verhalen, met gedichten. Maar brieven als deze schrijft men één keer. Ik kan nooit meer voor het eerst in een land aankomen, om er een tijd te leven, zelfs niet daar waar ik nog nooit geweest ben. Het land kan nieuw zijn, de ervaring niet. Een ontwikkeling van zeventien jaar, een omgang met een land van zeventien jaar – dat doe je geen twee keer. En al zou ik het willen en kunnen en doen, dan is er dit allergrootste verschil en deze allergrootste onmogelijkheid: ik zal niet dezelfde leeftijd hebben. Dus, jury, wat te doen (om de laatste woorden van uw rapport te citeren) ‘opdat ik het hier niet bij zal laten’?
Ik moet bekennen dat ik mij dat al had afgevraagd voor ik van die prijs had gehoord. Mijn antwoord ‘Kom over zeventien jaar maar eens terug,’ betekende voor mezelf: ‘Natuurlijk komt er geen tweede boek.’ Maar gaandeweg, door die vraag, steeds opnieuw gesteld, door reacties, vaak heel persoonlijke, van bekenden en onbekenden, door het feit dat de uitgever erin slaagde het boek te verkopen, door het feit dat het nog steeds niet bij antiquariaat Kok in de Oude Hoogstraat ligt, waar vrijwel het hele Privé-domein in drie stapels staat opgetast (hetgeen aanleiding geeft tot de veronderstelling dat zelfs recensenten het willen houden) – door dat alles kwam er een gevoel bij. (Voordat ik op dat gevoel inga moet ik bekennen dat het boek er wel gelegen heeft, ongeveer twee weken lang, en dat ik niet degene ben die het er weggekocht heeft – dat wilde ik wel even duidelijk maken.) Er kwam dus een gevoel bij: niet alleen kon ik kennelijk aardig schrijven, maar blijkbaar kon ik iets schrijven waarmee ik tamelijk veel mensen een genoegen deed – en mezelf en passant ook, want dat moet je nooit nalaten als het even kan. Dat gevoel was nieuw. Ik noemde het waardering, of erkenning. En van dat gevoel is, voor mij, deze prijs de bevestiging. En daarin schuilt ook de aanmoediging. Zoals gezegd, een boek als dit kan geen tweede keer geschreven worden, maar er valt te broeden (daarover straks) op andere wijzen om ‘het hier niet bij te laten.”
De Amerikaanse schrijfster Joyce Carol Oates werd geboren in Lockport, New York, op 16 juni 1939. In 1956 kreeg Oates een studiebeurs. Zij studeerde in Syracuse en aan de universiteit van Wisconsin. Van 1961 1967 was zij docente Engels aan de universiteit van Detroit. Nadat zij van 1978 tot 1981 als writer in residence aan Princeton University gewerkt had werd zij daar hoogleraar voor creatief schrijven.
Uit: The Gravedigger’s Daughter
“Schoolboys sometimes squatted behind the cemetery wall that was about three feet in height, made of crude rocks and chunks of mortar, in poor repair. Briars, poison ivy and summac grew wild along the wall. At the front entrance of the cemetery there was a wrought iron gate that could be dragged shut only with difficulty, and an eroded gravel drive, and the caretaker’s stone cottage; beyond these, there were several sheds and outbuildings. The oldest gravestones ran up practically to the rear of the cottage. To the grassy area where the caretaker’s wife hung laundry on clotheslines stretching between two weathered posts. If the schoolboys couldn’t get close enough to Mr. Schwart to taunt him, or to toss chestnuts or stones at him, they sometimes settled for Mrs. Schwart, who would give a sharp little cry of alarm, hurt, pain, terror, drop what she was doing in the grass, and run panicked into the rear of hovel-house in a way that was very funny.”
Joyce Carol Oates (Lockport, 16 juni 1939)
De Canadese dichter, artiest en musicus Derek Raymond Joseph Audette werd geboren op 16 juni 1971 in Hull, Qu
ebec. In de jaren negentig was hij lid van bands als Lexington Blues, Swamp Ash, en Wardenclyffe. In dezelfde periode werkte hij soms als producer voor aan aantal andere locale muzikanten in Ottawa. De laatste jaren richtte Audette zich meer op het schrijven van gedichten en op schilderen. Veel van zijn werk wordt uitgegeven zonder de restricties van copyright. Daarbij maakt hij gebruik van Creative Commons.
Cigarettes & Bourbon
I sit here,
sipping bourbon,
smoking a cigarette,
wonderfully sleazy saxophone jazz
is playing in the background.
I am enjoying myself
as I pour my thoughts out on to paper.
And,
there are people who hate me for it.
Charlie Parker’s ‘Ri Bop Boys’
is oozing softly
from my stereo,
the night is sweltering.
It’s August.
A hot,
sticky August night.
Another sip of bourbon,
another drag of my cigarette.
And,
there are people who hate me for it.
Those fucking neo-puritan,
quasi-fascist bastards,
I can smell the rot of their contempt.
I can feel the putrescence of their judgment.
They can’t stand how sweet my bourbon tastes,
they despise the satisfaction
that a long, slow drag
from my cigarette
brings me.
I felt their ears prick up
when they heard the snap of my lighter.
They are out there,
somewhere
in the night,
behind the veil of darkness.
They hide behind the city lights
that shine through my window.
But,
I know they are out there.
I felt their gaze
turn towards me
when they heard me slurp my bourbon.
Their vile jealousy reeks
of the decay of a human soul.
I can hear the whining and whirring
of their inability to comprehend
how a person might dare to risk self-destruction
in exchange for pleasure,
In exchange for life,
in exchange for living.
They hate me for it.
They breathe contempt.
They preach a living death.
Another drag,
another sip.
My cigarette
satisfies.
My bourbon
is sweet.
Charlie Parker’s song ends.
Coltrane’s ‘Countdown’ begins.
Derek R. Audette (Hull, 16 juni 1971)
De Amerikaanse schrijver en literatuurwetenschapper Erich Segal werd op 16 juni 1937 in Brooklyn, New York, geboren. Hij studeerde klassieke talen en literatuur aan Harvard. Daarna doceerde hij aan de universiteiten van Yale, München, Princeton, Tel Aviv en Dartmouth. In deze jaren publiceerde hij diverse werken op het gebied van de literatuurwetenschap. In 1970 kwam voor hem de doorbraak als romanschrijver met Love Story. Vanaf 1968 schreef hij draaiboeken voor verschillende succesvolle films, ook voor film Love Story.
Uit: Love Story
“What can you say about a twenty-five-year-old girl who died?
That she was beautiful. And brilliant. That she loved Mozart and Bach. And the Beatles. And me. Once, when she specifically lumped me with those musical types, I asked her what the order was, and she replied, smiling, “Alphabetical.” At the time I smiled too. But now I sit and wonder whether she was listing me by my first name — in which case I would trail Mozart — or by my last name, in which case I would edge in there between Bach and the Beatles. Either way I don’t come first, which for some stupid reason bothers hell out of me, having grown up with the notion that I always had to be number one. Family heritage, don’t you know?
In the fall of my senior year, I got into the habit of studying at the Radcliffe library. Not just to eye the cheese, although I admit that I liked to look. The place was quiet, nobody knew me, and the reserve books were less in demand. The day before one of my history hour exams, I still hadn’t gotten around to reading the first book on the list, an endemic Harvard disease. I ambled over to the reserve desk to get one of the tomes that would bail me out on the morrow. There were two girls working there. One a tall tennis-anyone type, the other a bespectacled mouse type. I opted for Minnie Four-Eyes.
“Do you have The Waning of the Middle Ages?”
She shot a glance up at me.
“Do you have your own library?” she asked.”
Erich Segal (New York, 16 juni 1937)
De Nederlandse schrijver en onderwijzer Theo Thijssen werd geboren in Amsterdam op 16 juni 1879. Hij is wellicht het meest bekend om zijn boek Kees de jongen. Hoewel Thijssen altijd heeft volgehouden dat Kees de Jongen fictie was, lijken toch veel van zijn jeugdherinneringen in dit boek te zi
jn verwerkt. Thijssens autobiografische werk In de ochtend van het leven was naar eigen zeggen het enige boek dat eigen jeugdherinneringen bevat.
Uit: Kees de jongen
“Langzamerhand begon hij toch steviger door te stappen, want hij was voorbij een klok gekomen die al over half vijf wees. En hij moèst vóór vijf uur thuis zijn, daar ging niets van af. Stel je voor:
‘Waar kom jij zo laat vandaan? Je moet toch om half zes weer op avondschool zijn?’
‘Nog een tijdje staan te kletsen met mijn meisje.’
‘O, ben je er zó een. Goed. Best. Morgenochtend ben ik bij je meester, om dáár eens over te praten. Dat gaat zo maar niet, snotneus!’
Pats, was meteen alles bedorven! Als hij gek was! Hij nam de zwembadpas. En de straten waren al bijna donker; en hij zei zachtjes, precies op de maat van zijn lopen: ‘Ro-sa-Over-beek, Ro-sa-Over-beek.’ Lekker, kon niemand hem wat voor maken, dat hij zo op de maat van haar naam liep. Hij hield het vol tot aan huis.
De tafel in de keuken stond al gedekt.
Hij had net een gevoel, of het niet zijn eigen huis was, waar hij binnenkwam…”
Theo Thijssen (16 juni 1879 – 23 december 1943)
De Italiaanse dichter en schrijver Giovanni Boccaccio werd geboren in Florence of Certaldoi in juni of juli 1313. Hij was een buitenechtelijk kind van de koopman Boccaccio di Chellino en ging in 1327 naar Napels om ook koopman te worden, maar studeerde er rechten en oude talen. Een liefde voor Maria d’Aquino, een onecht kind van koning Robert van Napels en de ‘Fiammetta’ (Vlammetje) uit zijn werken, ontwikkelde zijn dichterstalent.
Rond 1340 verbleef hij in Florence, waar hij bevriend raakte met Petrarca, die hem invoerde in de wereld van het opkomende humanisme. Boccaccio’s huis werd een centrum voor humanisten. Uit verering voor Dante schreef hij diens biografie (Vita di Dante, ca. 1360). Hij voerde diverse politieke opdrachten uit, onder meer voor de pausen Innocentius VI en Urbanus V, zowel te Avignon als te Rome. Boccaccio’s roem en invloed op latere schrijvers berust vooral op zijn Decamerone of Decameròn, een cyclus van honderd verhalen geschreven tussen 1349 en 1351. Tien gasten zijn tijdens de pestepidemie – de ‘zwarte dood’ van 1348 – Florence ontvlucht en vertellen elkaar op een landgoed verhalen over liefde en list.
Uit: Decamerone (Vertaald door J. K. Rensburg)
“Ik zeg dus, dat de jaren sinds de Onbevlekte Ontvangenis van Gods Zoon al gestegen waren tot het getal dertienhonderd achtenveertig, toen in de zeer goede stad Florence, schooner dan elke ]andere Italiaansche, de moorddadige pestziekte uitbrak, welke door den invloed der hemellichamen of voor onze zondige daden door Gods gerechten toorn onder de stervelingen gezonden, eenige jaren te voren in het Oosten ontstond, een ontelbaar aantal levenden wegrukte en zonder oponthoud van de eene plaats naar de andere voortgaande, zich op allertreurigste wijze naar het Westen heeft verbreid.1 En hiertegen hielp geen enkele wetenschap noch menschelijke wijsheid, hoe de stad ook gezuiverd werd van veel onreinheid door de beambten, behalve van die, waarvan het reeds voorgeschreven was en evenmin baatte het, dat het aan elke zieke verboden was de stad binnen te gaan. De vele raadgevingen geschonken voor het behoud van de gezondheid, en ook de nederige smeekbeden, niet ééns maar vele keeren zoowel in geordende processies als op andere wijze tot God gericht door vrome menschen, hielpen niets. Omstreeks het begin van de lente van het voornoemde jaar begon de pest op vreeselijke wijze en op wonderbaarlijke manier haar treurigen invloed te toonen. Zij woedde niet, gelijk zij in het Oosten had gedaan, waarbij ieder, dien het bloed uit den neus kwam, dit een zeker teeken was van onvermijdelijken dood, maar bij het begin der ziekte ontstonden of in de lies of onder de oksels—bij mannen als vrouwen op gelijke wijze—zekere gezwellen, van welke enkelen groeiden als tot een gewone appel, anderen als tot een ei, bij eenigen meer en bij anderen minder, welke de menschen uit het volk pestbuilen noemden. Van de twee genoemde lichaamsdeelen uit begon in korten tijd de reeds gezegde doodelijke pestbuil, onverschillig waar, in een deel er van te ontstaan en op te komen en daarna begon het uiterlijk van genoemd ziekteverschijnsel te veranderen in zwarte of loodkleurige vlekken, welke onder de armen en op de heupen en op elk ander lichaamsdeel verschenen, bij dezen groot en weinig, en bij genen klein en veelvuldig. En daar de pestbuil het eerst was geweest en nog was het zekere teeken van naderenden dood, zoo waren die vlekken het ook bij elk, bij wien zij zich vertoonden.”
Giovanni Boccaccio ( juni of juli 1313 – 21 december 1375)
De Zweedse schrijver Torgny Lindgren werd geboren op 16 juni 1938 in Raggsjö. Lindgren begon als dichter in 1965, maar moest voor zijn doorbraak wachten tot 1982. Hij ging naar school in Umeå en studeerde geschiedenis, politicologie en aardrijkskunde in Stockholm en Uppsala. Hij debuteerde in 1965 met een dichtbundel maar brak in 1982 door met zijn roman De weg van de slang. Dit boek werd in 1986 verfilmd door Bo Widerberg. In 2006 werd zijn roman Het licht in toneelbewerking opgevoerd door het Noord-Nederlands Toneel. Van zijn poëzie is slechts één lange cyclus vertaald door Hans Kloos, de reeks ‘Gemeentelijk‘ uit de bundel Dikter från Vimmerby.
Uit: Das Höchste im Leben
„An einem Nachmittag im August dieses Jahres trat er still und mit einer höflichen Verbeugung in die Küche von Manfred und Eva
Marklund in Avabäck. Eva war allein zu Hause, Manfred befand sich
seit gut einem Monat im Sanatorium von Hällnäs.
Ich wüßte gern, sagte Martin Bormann, ob es möglich wäre, eine
Mahlzeit zu kaufen?
Drinnen im Ort gibt es ein Gasthaus, sagte Eva Marklund.
Ja, sagte Martin Bormann, ich habe es im Vorbeifahren gesehen.
Aber ein paar Butterbrote, sagte sie. Wenn das reicht.
Das wäre vortrefflich, sagte er.
Während sie zwei dicke Brotscheiben mit Butter bestrich und Aufschnitt zurechtmachte, sagte er: Ich heiße Robert Maser. Ich bin
ein Flüchtling aus dem vom Krieg verwüsteten Deutschland.
Das hört man, sagte sie, daß Sie nicht von hier sind. Darf es Kaffee
sein oder Milch?
In den Gefilden meiner Jugend, in Mecklenburg, sagte er, mischten
wir gern Kaffee und Milch.
Dann fragte er:
Spreche ich wirklich nicht Schwedisch, wie ich sollte?
Das mag schon sein, sagte Eva Marklund. Aber man hört, daß Sie
nicht von hier sind.
Hin und wieder schaute sie aus dem Fenster.
Da draußen stand sein Fahrzeug.
Ein merkwürdiges Ungetüm, in dem Sie da reisen, sagte sie.
Ja, räumte Robert Maser ein. Es ist ein wunderliches
Fortbewegungsmittel.
Und sie lud ihn ein, näher zu treten und sich an den Küchentisch zu
setzen, sie schob ihm einen von den achtsprossigen Stühlen hin.
Nachdem er in der Teetasse Milch und Kaffee gemischt und den ersten Bissen genommen hatte, wandte er ihr sein rundes und
neugieriges Gesicht zu und fragte:
Was ist das?
Das ist die Pölsa, sagte sie. Kalte Pölsa. Wenn die Pölsa kalt ist,
erstarrt sie, so daß man sie in Scheiben schneiden kann.
Pölsa, wiederholte er, den Blick auf das Butterbrot gerichtet, das
Wort habe ich nicht gelernt.“
Torgny Lindgren (Raggsjö, 16 juni 1938)
En als toegift bij een andere verjaardag:
De dood der geliefden (als Baudelaire)
Ons wachten bedden vol van lichte geuren.
Er liggen divans, diep als graven, klaar.
De lucht is mooier boven hoven, waar
zich vreemde bloemen in ontluiken kleuren.
We zullen lang ons laatste uur betreuren.
Als fakkels branden onze harten zwaar.
Ze schijnen, dubbel in het spiegelpaar
van onze geest, naar eigen vlam te speuren.
Een avond valt tot rose-blauwe mystiek.
We vloeien samen in een licht, uniek
als grote tranen die van afscheid beven.
En later zal men ons een engel sturen
die, trouw e
n vrolijk, voor ons nieuw laat leven,
beroete spiegels en gedoofde vuren.
Frans Roumen, Uit: Elk woord van mij is zonde,
Uitgeverij Berend Immink, Nijmegen 1984)
Frans Roumen (Wessem, 16 juni 1957) woont en werkt in Nijmegen