Hoe ziet hij er uit?
Strak. Hoe is-ie?
Stoer, maar ook lief.
Wat voor kleren draagt hij?
Stoer, maar wel netjes.
Hij heeft een strakke trui.
Laatst belde hij.
‘Hallo met Anjo.’
‘Waarom bel je?’
‘Zomaar, ik wou weten
hoe het met mijn grote zus is.’
Lief hé?
Ik wil wat vaker bellen.
Dat is toch wel belangrijk.
Is hij al eens bij je geweest?
Eén keer. Ik heb maar één bed.
Maakt me niks uit.
Ik duik zo naast hem
Lekker tegen hem aan.
Handicap
Hij schrijft “grilig”
en als ik wijs op de l en zeg
dat er één bij mag
antwoordt hij blij:
“Geeft niet, ik ben dyslectisch.”
“O”, zeg ik, “sgreif
dan maar wad je wild”
De Amerikaanse schrijver Denis Hale Johnson werd geboren op 1 juli 1949 in München. De zoon van een Amerikaanse officier bracht zijn jeugd door in Tokio, Manila (Filippijnen) en Washington. Vandaag de dag woont Johnson in het noorden van Idaho.Hij schrijft o.a. voor de New Yorker en Paris Review reisverhalen. Op de leeftijd van 14, op dat moment wonend op de Filippijnen, deed Johnson zijn eerste ervaringen op met drugs en hij kickte voor het eerst van zijn alcoholverslaving af op zijn 21e jaar. Sporadisch heroïnegebruik volgde, maar in het bijzonder de alcohol bleef hem achtervolgen. Hij verklaarde o.a., dat hij bang was, dat hij niet meer kon schrijven bij een saaie en nuchtere levensstijl. Johnson is twee keer gescheiden, trouwde een derde keer met Cindy Lee en heeft drie kinderen. In 1969 verscheen zijn eerste bundel gedichten. In 1983 publiceerde hij zijn eerste roman, Angels. Deze leverde hem de bewondering en het mecenaat op van Don DeLillo. De doorbraak kwam in 1992 met de verhalenbundel Jesus’ Son, in 1999 verfilmd. In 2007 won Johnson de National Book Award voor zijn roman “Tree of Smoke”.
Uit:Jesus’ Son
“…I rose up sopping wet from sleeping under the pouring rain, and something less than conscious, thanks to the first three of the people I’ve already named—the salesman and the Indian and the student—all of whom had given me drugs. At the head of the entrance ramp I waited without hope of a ride. What was the point, even, of rolling up my sleeping bag when I was too wet to be let into anybody’s car? I draped it around me like a cape. The downpour raked the asphalt and gurgled in the ruts. My thoughts zoomed fully. The traveling salesman had fed me pills that made the linings of my veins feel scraped out. My jaw ached. I knew every raindrop by its name. I sensed everything before it happened. I knew a certain Oldsmobile would stop for me even before it slowed, and by the sweet voices of the family inside it I knew we’d have an accident in the storm.
I didn’t care. They said they’d take me all the way.
The man and the wife put the little girl up front with them and left the baby in back with me and my dripping bedroll. “I’m not taking you anywhere very fast” the man said. “I’ve got my wife and my babies here, that’s why.”
You are the ones, I thought. And I piled my sleeping bag against the left-hand door and slept across it, not caring whether I lived or died. The baby slept free on the seat beside me. He was about nine months old.
…But before any of this, that afternoon, the salesman and I had swept down into Kansas City in his luxury car. We’d developed a dangerous cynical camaraderie beginning in Texas, where he’d taken me on. We ate up his bottle of amphetamines, and every so often we pulled off “the Interstate and bought another pint of Canadian Club and a sack of ice. His car had cylindrical glass holders attached to either door and a white leathery interior. He said he’d take me home to stay overnight with his family, but first he wanted to stop and see a woman he knew.