A. F.Th. van der Heijden, Heinz Helle, Boualem Sansal, Friedrich Nietzsche, Michail Lermontov, Italo Calvino

De Nederlandse schrijver A. F. Th. van der Heijden werd geboren in Geldrop op 15 oktober 1951. Zie ook mijn blog van 15 oktober 2010 en eveneens alle tags voor A. F.Th. van der Heijden op dit blog en alle tags voor van der Heijden op dt blog.

Uit: De lange mars langs de literaire cafés

‘Als het laatste deel van je trilogie op tijd af is,’ had mijn uitgever met de hem eigen gulheid gezegd, ‘dan maken wij, samen, een triomftournee door heel Nederland en Vlaanderen de komende Boekenweek. Zelfs de Wadden zullen eraan moeten geloven. ’s Middags signeren in de plaatselijke boekhandel, en ’s avonds voordracht in het literaire café of in de schouwburg. Desnoods twee optredens per avond, wat kan ons het schelen. Ik zorg voor een snelle auto, en ga zelf achter het stuur zitten met een goudgebiesde pet op. Ondertussen laten we het ons aan niets ontbreken …’
Het najaar liep op z’n eind, het werd december, januari, maar ofschoon het laatste hoofdstuk al was voltooid – het boek kwam niet af. Op het achterbalkon van lijn 3 had al eens een student zijn gezicht vlakbij het mijne gebracht, zeggende: ‘Ah, u heeft dus ook een bruin vlekje in uw linkeroog, net als de hoofdpersoon. Wanneer verschijnt deel drie?’ En in een druk café was mij in dezelfde tijd door de barman een bierviltje toegeschoven met in balpeninkt de tekst: ‘Waar blijft het slotdeel?’ (zonder dat ik kon achterhalen wie de afzender was). Ook het slopen van mijn naamplaatje van de deurpost kon erop wijzen dat ik mighty popular aan het worden was …
Het kon de voltooiing van nummer drie allemaal niet bespoedigen. Toch zat ik bij het aanbreken van de Boekenweek met al die afspraken, zonder dat me een ‘snelle auto’ met chauffeur ter beschikking stond om ze allemaal af te gaan. Het werd de trein.
Ondanks een in het bad genoten Alka-Seltzer Breakfast had ik in de trein naar Utrecht nog hoofdpijn van het Boekenbal. Ik zat met mijn rug naar de rijrichting, maar toen mijn oudere collega, die tegenover me zat, mij zijn plaats aanbod – ‘Ik kan goed tegen achteruit rijden’ – werd het alleen maar erger.
‘Te veel op, gisteravond?’
‘Het komt door die verdomde circusstallen van Carré. Ik ben de hele avond en de hele nacht in de stallen blijven rondhangen. Het stinkt daar naar kamelevijgen en olifantsdrollen en leeuwestront van het Chinese staatscircus, god nog aan toe. Een verpletterende atmosfeer. Vooral leeuwestront is erg. Van de lucht alleen al slaat een paard op hol, lees maar na in Bericht aan de rattenkoning. In mijn kop zijn de paarden in ieder geval op hol geslagen … owh!’

 
 A. F.Th. van der Heijden (Geldrop, 15 oktober 1951)

Lees verder “A. F.Th. van der Heijden, Heinz Helle, Boualem Sansal, Friedrich Nietzsche, Michail Lermontov, Italo Calvino”

Man Booker Prize 2015 voor Marlon James

Man Booker Prize 2015 voor Marlon James

De Jamaicaanse schrijver Marlon James heeft de Man Booker Prize 2015 gewonnen voor “Een beknopte geschiedenis van zeven moorden”. Zie ook alle tags voor Marlon James op dit blog.

UitA Brief History of Seven Killings

““Listen.
Dead people never stop talking. Maybe because death is not death at all, just a detention after school. You know where you’re coming from and you’re always returning from it. You know where you’re going though you never seem to get there and you’re just dead. Dead. It sounds final but it’s a word missing an ing. You come across men longer dead than you, walking all the time though heading nowhere and you listen to them howl and hiss because we’re all spirits or we think we are all spirits but we’re all just dead. Spirits that slip inside other spirits. Sometimes a woman slips inside a man and wails like the memory of making love. They moan and keen loud but it comes through the window like a whistle or a whisper under the bed, and little children think there’s a monster. The dead love lying under the living for three reasons. (1) We’re lying most of the time. (2) Under the bed looks like the top of a coffin, but (3) There is weight, human weight on top that you can slip into and make heavier, and you listen to the heart beat while you watch it pump and hear the nostrils hiss when their lungs press air and envy even the shortest breath. I have no memory of coffins.
But the dead never stop talking and sometimes the living hear. This is what I wanted to say. When you’re dead speech is nothing but tangents and detours and there’s nothing to do but stray and wander awhile. Well, that’s at least what the others do. My point being that the expired learn from the expired, but that’s tricky. I could listen to myself, still claiming to anybody that would hear that I didn’t fall, I was pushed over the balcony at the Sunset Beach Hotel in Montego Bay. And I can’t say shut your trap, Artie Jennings, because every morning I wake up having to put my pumpkin-smashed head back together. And even as I talk now I can hear how I sounded then, can you dig it, dingledoodies? meaning that the afterlife is just not a happening scene, not a groovy shindig, Daddy-O, see those cool cats on the mat? They could never dig it, and there’s nothing to do but wait for the man that killed me, but he won’t die, he only gets older and older and trades out wives for younger and younger and breeding a whole brood of slow-witted boys and running the country down into the ground.”

 
Marlon James (Kingston, 24 november 1970)