Onafhankelijk van geboortedata
De Vlaamse schrijver en columnist Jeroen Olyslaegers werd geboren in Mortsel in 1967. Hij studeerde Germaanse filologie aan UFSIA-UIA (1985-1989) en werkte nadien in het documentatiecentrum Louis Paul Boon. In maart 2009 verscheen de roman “Wij” bij uitgeverij Meulenhoff/Manteau. In 2012 kwam “Winst” uit, een roman die zich afspeelt in het kunstmilieu. Olyslaegers maakte ook naam in het theater. Samen met Paul Mennes schreef hij een toneelstuk over de wereld na 11 september. In september 2009 kwam “Woeste hoogten, rusteloze zielen” uit, een theaterstuk gebaseerd op “Woeste Hoogten” van Emily Brontë voor theater Artemis uit Den Bosch. Met Jan Fabre werkte hij in 2011 aan “Prometheus Landscape II” en in 2015 verzorgde hij, eveneens voor Fabre, de tekst voor “Mount Olympus: To Glorify the Cult of Tragedy”. In 2014 ontving Olyslaegers de Arkprijs van het Vrije Woord. Volgens de jury verdient Olyslaegers de bekroning, omdat hij “oprecht maatschappelijke engagement in woorden en initiatieven” vertoont en het publieke forum gebruikt om schrijnende maatschappelijke toestanden aan de kaak te stellen en met die stellingname tegen de mainstream in te gaan”.
Uit: Wij
“Ik wil het van jou horen.’
‘Je hebt niks gemist,’ zeg ik tegen Flor en ik bestel voor ons beiden rode wijn.
Hij duwt me verder weg van de bar. Zijn vrouw kijkt even naar hem en herneemt dan haar gesprek, twee tafels verder.
‘Daniëlle kwam gisterennacht thuis. Zónder onderbroek.’
‘Controleer jij dat elke avond?’
‘Ze was dronken. Ze had het over jou.’
Ik tik met mijn glas tegen het zijne. ‘Drink je wijn, Flor.’
Flor neemt een slok en herhaalt dat hij het wil weten. Ik moet het beschrijven. Wat is er gebeurd? Ik moet het vertellen want hij wordt zot.
‘Ik zou het voor je kunnen tekenen,’ blaas ik.
‘Stop, Georges. Klootzak.’
‘Maar dan zou Félicien Rops me daarbij moeten helpen. Varkens, blote wijven en Satan met een stijve op een kruis. Ik zie mijn leermeester uit Namen lachen in zijn baard, met een schetsblok op zijn knieën. Hij lacht ons uit. Laat het los, Flor. Het is niks, rien de kloten, geloof mij.’
‘Wat kan mij die leraar schelen…’ fluistert Flor.
Hij pakt mijn katoenen zomerjasje vast.
‘Waarom?’ vraagt hij.
‘Je trekt aan mij, Flor.’
‘Waarom?’
Ik zeg hem dat ik haar alleen maar gevingerd heb, erewoord.
Flor duwt zijn hoofd tegen mij en begint zonder geluid te janken.
‘Waarom? Waarom…’ snottert hij.”
Jeroen Olyslaegers (Mortsel, 1967)