De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.
Uit: Tot het water stijgt (Vertaald door Martine Woudt)
“Babakar werd vanuit de milde warmte van zijn slaap in het kabaal van een onweersnacht geslingerd en kwam versuft, bevangen door het lawaai, tot zijn positieven. De donder bulderde. De golfplaten van het dak kletterden. De takken van de pié bwas kraakten en vlogen vervolgens in stukken tegen de grond, terwijl de mango’s als stenen naar beneden vielen. In zijn slaap had hij zijn moeder gezien, glimlachend en stralend, haar korenbloemogen helder en opgefrist, alsof ze te midden van de chaos der elementen een olijftak bracht. Ze kwam hem vertellen dat de zwarte bladzijden van de rouw omgeslagen waren en dat de belofte van het geluk zich eindelijk aftekende.
De klok gaf kwart over elf aan. Hij dacht aan de mannen die op dit moment zelfgestookte rum zaten te drinken, dobbelden of dominoden en de hard geworden bomen streelden van de vrouwen met wie ze straks een wip wilden maken. Terwijl hij al in een gestreepte katoenen pyjama lag te slapen. Niemand begreep ook maar iets van deze regentijd. Er had al weken geleden een einde aan moeten komen. Maar de regen bleef de natuur maar onstuimig geselen en liet de meest verborgen bergstromen nog steeds buiten hun oevers treden. Huiverend in de vochtige lucht schoot Babakar een ochtendjas aan en liep op blote voeten door de achtereenvolgende kamers van zijn smakeloos en haastig ingerichte villa. Huizen hebben hun eigen S. Dit huis sprak van eenzaamheid en buitensluiting. In de keuken schonk hij een glas melk in, dat hij te snel en knoeiend op zijn kin leegdronk. Hij gebruikte nooit alcohol, niet uit godsdienstige overwegingen, maar omdat hij er maagzuur van kreeg dat de toch al zo beroerde smaak van zijn leven nog beroerder maakte. Toen hij zijn glas nogmaals volschonk, klonk hard de bel van de ingang, ingedrukt door een gejaagde hand. Babakar liep de veranda op en stak ondanks de regen rennend het grasveld over, waarbij zijn blote voeten in de modder wegzakten en er daarna met een soppend geluid weer uitkwamen. Achter het hek stond een man, schuilend onder een bananenblad. Hij was jong. Knap. Met een angstige blik. Zwart. Heel zwart. Gekleed in lompen en wonderlijk genoeg op rode basketbalschoenen, die aan alle kanten water doorlieten. Het betrof klaarblijkelijk een Haïtiaan, waar het in de streek van wemelde, ook al werden ze door de politie steeds hardhandiger gearresteerd en naar de grens teruggebracht. Hij stamelde: “Fo li vini kounye-a. Li pral mouri!”Babakar had zich niet vergist: hij herkende het Haïtiaanse Creools, dat hij net zomin verstond als het Guadeloupse, en vroeg in het Frans: ‘Over wie gaat het? Een van mijn patiënten?’ De man herhaalde alleen maar luider: “Li pral mouri!” Babakar ging terug het huis in om zich aan te kleden en zijn dokterstas te pakken. Daarna voegde hij zich weer bij de Haïtiaan, die op zijn hurken en met zijn hoofd tussen zijn handen in een hoek van de garage was gaan zitten.”
De Duitse schrijfster en dichteres Else Lasker-Schüler werd geboren in Elberfeld op 11 februari 1869. Zie ook alle tags voor Else Lasker-Schüler op dit blog.
Nu sluimert mijn ziel
De storm heeft haar stammen geveld,
O, mijn ziel was een bos.
Heb je me horen huilen?
Omdat je ogen bang geopend staan.
Sterren verstrooien nacht
In mijn vergoten bloed.
Nu sluimert mijn ziel
Talmend op haar tenen.
O, mijn ziel was een bos;
Palmen boden schaduw,
Aan de takken hing de liefde.
Troost mijn ziel in haar sluimer.
Vertaald door Frans Roumen
Zie voor nog meer schrijvers van de 11e februari ook mijn blog van 11 februari 2021 en ook mijn blog van 11 februari 2019 en eveneens mijn blog van 11 februari 2018 deel 2.