Jonathan Franzen, Ted Hughes

De Amerikaanse schrijver en essayist Jonathan Franzen werd geboren op 17 augustus 1959 in Western Springs, Illinois. Zie ook alle tags voor Jonathan Franzen op dit blog.

Uit: De correcties (Vertaald door Marian Lameris, Gerda Baardman en Huub Groeneweg)

“De angst voor bonnen, in een la waarin kaarsen in artistieke herfstkleuren lagen. De bonnen werden bijeengehouden met een elastiek, en Enid besefte dat hun uiterste geldigheidsdatums (vaak zwierig rood omcirkeld door de fabrikant) maanden en zelfs jaren voorbij waren: dat die ruim honderd bonnen, met een totale nominale waarde van meer dan zestig dollar (wat kon oplopen tot honderdtwintig dollar bij de Chiltsville-supermarkt, waar ze bonnen verdubbelden), allemaal waardeloos geworden waren. Tilex, zestig cent korting. Excedrin PM, een dollar korting. De data waren niet eens kortgeleden. De data waren historisch. De alarmbel luidde al falen. Ze schoof de bonnen weer terug tussen de kaarsen en deed de la dicht. Ze zocht een brief die een paar dagen geleden per aangetekende post was gekomen. Alfred had de postbode op de deur horen kloppen en had zo hard: `Enid! Enid!’ geschreeuwd dat hij niet hoorde dat ze terug schreeuwde: ‘Al, ik ga wel!’ Hij was haar naam blijven schreeuwen, terwijl hij steeds dichterbij kwam, en omdat de afzender van de brief de Axon Corporation, 24 East Industrial Serpentine, Schwenksville, PA was, en omdat er aspecten aan de Axon-situatie waren waar Enid van wist en Alfred hopelijk niet, had ze de brief vlug ergens weggestopt, minder dan vijf meter bij de voordeur vandaan. Alfred was uit het souterrain te voorschijn gekomen, brullend als een of ander graafwerktuig: ‘Er is iemand aan de deur!’ en zij had zo ongeveer gekrijst: ‘De postbode! De postbode!’ en hij had zijn hoofd geschud omdat het allemaal zo gecompliceerd was. Enid was ervan overtuigd dat haar eigen hoofd wel zou opklaren als ze zich maar niet elke vijf minuten hoefde af te vragen wat Alfred uitvoerde. Maar hoe ze ook haar best deed, hij bleef ongeïnteresseerd in het leven. Als
ze hem aanmoedigde om zijn metallurgie weer op te nemen, keek hij haar aan alsof ze haar verstand verloren had. Als ze vroeg of hij niet iets aan de tuin kon doen, zei hij dat hij pijn in zijn benen had. Als ze hem eraan herinnerde dat de echtgenoten van haar vriendinnen allemaal een hobby hadden (Dave Schumpert zijn gebrandschilderde glas, Kirby Root zijn fijnbewerkte chaletjes voor nestelende roodmussen, Chuck Meisner zijn beleggingsportefeuille die hij ieder uur naliep), deed Alfred alsof zij hem probeerde af te leiden van een groot werk dat hij onder handen had. En wat was dat werk? Het verandameubilair overschilderen? Hij was al vanaf Labor Day bezig het bankje te schilderen. Ze meende zich te herinneren dat hij de vorige keer dat hij de meubels had geschilderd twee uur over het bankje had gedaan. Nu ging hij iedere ochtend naar zijn werkplaats, en na een maand waagde ze het te gaan kijken hoe het ging, en het enige wat hij van het bankje had geschilderd waren de poten.”

 

Jonathan Franzen (Western Springs, 17 augustus 1959)

 

De Engelse dichter en schrijver Ted Hughes werd geboren op 17 augustus 1930 in Mytholmroyd, Yorkshire. Zie ook alle tags voor Ted Hughes op dit blog.

 

Fabrieksruïnes

Op een ochtend
Gaf de boemel de geest en kwam
Niet meer terug. (Japan had hem gevangen
In een nagebouwd weefgetouw gejat
Van glimlachende gekken uit Todmorden.)

Linnen hing daar te rotten, ondanks de behandeling.
De grote gonzende abdijen werden tot graftombes.

En de kinderen
Van rots en water en de tochtige afwezigheid
Van al het andere
Dat naar restjes zocht,

Verpletterden alles wat verpletterd kon worden,
Verbrandden wat niet verpletterd kon worden –
En wat niet verbrand kon worden

Werd losgewrikt en van heuvels afgeduwd.

En toen doelloos huiswaarts gesleept
Door de eerste
Thuisloze Noormannen.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 

Ted Hughes (17 augustus 1930 – 28 oktober 1998)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e augustus ook mijn blog van 17 augustus 2021 en ook mijn blog van 17 augustus 2019 en ook mijn blog van 17 augustus 2016 en ook mijn blog van 17 augustus 2014 deel 2.

Irene Solà

De Spaanse schrijfster en kunstenares Irene Solà Sáez werd geboren op 17 augustus 1990 in Malla, Catalonië. Zij heeft een graad in beeldende kunst van de Universiteit van Barcelona en een master in literatuur, film en visuele cultuur van de Universiteit van Sussex. Haar eerste dichtbundel, “Bèstia” uit 2012, werd bekroond met de Amadeu Oller Poëzie Prijs en is vertaald in het Engels als Beast”. Haar eerste roman, “Els dics” (The Dams, L’Altra Editorial, 2018), won de Documenta-prijs en kreeg een beurs voor literaire creatie van het Catalaanse ministerie van Cultuur. In 2018 was ze resident writer bij het Alan Cheuse International Writers Center van de George Mason University (Virginia, Verenigde Staten) en eind 2019 werd ze geselecteerd om deel te nemen aan het Art Omi: Writers Ledig House-programma (New York). In 2019 ontving ze de Premi Llibres Anagrama de Novel·la voor “Canto jo i la muntanya balla” (Als ik zing, dansen de bergen). Datzelfde jaar ontving ze ook de Núvol-prijs en de Cálamo-prijs voor de Spaanse editie van het boek. In 2020 won ze de European Union Prize for Literature en de Maria Àngels Anglada-prijs. In 2022 werd het boek ook genomineerd voor de Warwick Prize for Women in Translation. In 2023 werd het boek genomineerd voor de Oxford-Weidenfeld Translation Prize. Irene Solà Sáez heeft haar werk tentoongesteld in het CCCB in Barcelona en de Whitechapel Gallery in Londen.

Uit: When I Sing, Mountains Dance (Vertaald door Mara Faye Lethem)

“We arrived with full bellies. Painfully full. Black bellies, burdened with cold, dark water, lightning bolts, and thunderclaps. We came from the sea and from other mountains, and from un-thinkable places, and we’d seen unthinkable things. We scratched at the rock atop the peaks, as if we bore salt, to ensure not even weeds would sprout there. We chose the color of the hills and the fields, and the gleams in rivers, and the glints in upward-glancing eyes. When the wild beasts caught sight of us, they cowered deep in their caves and crimped their necks, lifting their snouts to catch the scent of damp earth approaching. We covered them all like a blanket. The oak and the boxwood and the birch and the fir. Shhhhhhh. And they all went silent, because we were a stern roof and it was up to us to decide who would have the tranquillity and joy of a dry soul. After our arrival all was stillness and pressure, and we forced the thin air down to bedrock, then let loose the first thunderclap. Bang! A reprieve. And the coiled snails shuddered in their secluded homes, godless and without a prayer, knowing that if they didn’t drown, they would emerge redeemed to breathe the dampness in. And then we poured water out in colossal drops like coins onto the earth and the grass and the stones, and the mighty thunderclap resounded inside the chest cavity of every beast. And that was when the man said damn and blast. He said it aloud, because when a man is alone there’s no need to think in silence. Damn and blast, you had to get yourself stuck in a storm. And we laughed, huh, huh, huh, huh, as we dampened his head, and our water slunk into his collar, and slid down his shoulder and the small of h is back. Our droplets were cold and made him cross. The man came from a house not far off, halfway up to the crest, by a river that must have been cold because it hid beneath the trees. There he’d left behind two cows, a bunch of pigs and hens, a dog and two roving cats, an old man, and a wife and two kids. Domenec was the man’s name. And he had a lush midmountain garden patch and some poorly plowed fields beside the river. The patch was tended by the old man—his father, whose back was flat as a board—and Domenec plowed the fields. Domenec had come to reel off his verses over on this side of the mountain. To see what flavor and what sound they had, because when a man is alone there’s no need to whisper. That evening when he checked on the herd he found a fistful of early black chanterelles, and he carried the mushrooms wrapped in the belly of his shirt. The baby cried when he left the house, and his wife said -Domenec” as if protesting, as if pleading, and Domenec went out anyway.”

 


Irene Solà (Malla, 17 augustus 1990)