Juan Marsé, Alfred Tomlinson

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Juan Marsé op mijn blog.

Uit: Ringo. Een jeugd in Barcelona (Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu)

“Torrente de las Flores, Stroom van Bloemen. Hij had nooit gedacht dat een straat met zo’n naam het decor kon zijn voor een tragedie. De straat begint hoog, bij de Travesera de Dalt, en gaat dan met een forse helling, die steeds minder steil wordt, naar beneden om uiteindelijk dood te lopen op de Travesera de Gracia. De straat telt zesenveertig hoeken en drie kroegen, hij is zeveneneenhalve meter breed en de gebouwen zijn er niet al te hoog. ’s Zomers, wanneer de dagen geuren naar het grote buurtfeest, het Fiesta Mayor, ligt de straat te sluimeren onder een sierdak van stroken zijdepapier en kleurige slingers. Er klinkt een aangenaam geruis als van een door de wind gewiegd rietveld en er is een soort golvend onderwaterlicht, als uit een andere wereld. Op snikhete avonden is de straat na het eten een voortzetting van de huiskamer. Dit is allemaal al jaren geleden gebeurd, toen de stad onwaarschijnlijker, maar werkelijker was dan tegenwoordig. Op een zondag in juli, even voor twee uur ’s middags, smelt de stralende zon enkele minuten samen met een plotselinge regenbui en over de hele lengte van de straat ontstaat er een woelig licht, een bedrieglijke, stekelige transparantie. Het is heet deze zomer en de zwartige huid van de weg warmt op dit uur van de dag zo op dat de regen verdampt voordat hij hem aanraakt. Op de stoep voor de bar-bodega Rosales ligt een slordig in een juten zak gewikkelde staaf ijs, die daar is achtergelaten door het bestelbusje dat het ijs rondbrengt, en die in de meedogenloze zon begint te smelten zodra de regenbui voorbij is. Het duurt niet lang voordat de dikke Agustin, de kroegbaas, met een emmer en een priem naar buiten komt, op zijn hurken gaat zitten en de staaf haastig in stukken begint te hakken. Precies om halfdrie komt mevrouw Mir uit de portiek van nummer 117, iets voorbij het café, maar aan de overkant, in het gedeelte van de straat dat het gevoeligst is voor optische illusies, naar buiten hollen. Ze is zichtbaar in de war, alsof ze aan een brand is ontsnapt of net een geest heeft gezien. Op haar pantoffels en in haar half dichtgeknoopte, witte verpleegsters-jas gaat ze midden op straat staan zonder zich erom te bekommeren dat ze iets laat zien wat niet zichtbaar hoort te zijn. Zoals ze daar om haar as draait en met beide handen in de lucht tast, lijkt het heel even of ze niet weet waar ze is, maar dan staat ze stil, buigt haar hoofd en slaakt een lange, schorre kreet, die diep uit haar buik lijkt te komen, dan langzaam overgaat in gekreun en eindigt als het gemiauw van een klein katje. Over haar voeten struikelend loopt ze een eindje bergopwaarts en blijft dan staan, draait zich om en zoekt naar iets om zich aan vast te houden; nu sluit ze haar ogen, legt haar handen kruiselings over haar borst en laat zich langzaam voorovergebogen door haar knieën zakken, alsof ze op die manier rust of verlichting vindt, en ten slotte strekt ze zich op haar rug uit op de tramrails die nog in het laatste stuk van het oude plaveisel gevat liggen.”

 

Juan Marsé (8 januari 1933 – 18 juli 2020)

 

De Engelse dichter, vertaler en graficus Alfred Charles Tomlinson werd geboren op 8 januari 1927 in Stoke-on-Trent, Staffordshire. Zie ook alle tags voor Alfred Tomlinson op dit blog.

 

Het schillen van de appel

Er zijn portretten en stillevens.
En er is het schillen van de appel.

En verder? Hem langzaam schillend
Verrijst koudwit vanonder
Koudgeel vandaan. En dan…?

De veer van de concentrische schil
Die het wit loswindt;
Het lemmet schuilgaand, splijtend.

Er zijn portretten en stillevens
En de eersten, want ‘menselijk’,
Overtreffen geenszins de laatsten, en
Geen van twee wordt minder bezwaard
Door een menselijk gebaar dan het schillen
Van de appel door menselijke onbeweeglijkheid.

Het koele lemmet snijdt
Scheidend door de frisheid, terwijl appelschil
Herkenning afdwingt.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 

Alfred Tomlinson (8 januari 1927 – 22 August 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e januari ook mijn blog van 8 januari 2019 en ook mijn blog van 8 januari 2017 deel 2.

Amy Waldman, Robert Creeley

De Amerikaanse schrijfster en journaliste Amy Waldman werd geboren op 21 mei 1969 in Los Angeles. Zie ook alle tags voor Amy Waldman op dit blog.

Uit: A Door in the Earth

“As soon as she saw the road, she understood how it had seduced him. Unmarked and unpaved, it rose up between mauve foothills, then slipped through them. If you were bored, as Gideon Crane had been—by your traveling companion, by the very journey (to where, exactly?) that you’d insisted on undertaking—the mouth of the road would have leaped at you like a spark. You would’ve ordered the driver, as Crane did, to leave the highway, and when he refused to risk either his truck or his payload of melons to satisfy a foreigner’s curiosity about a shit road to nowhere, you too would have climbed from the truck and taken the road by donkey.
Parveen Shams was being carried onto the same turnoff in a white Land Cruiser, which made her admire Crane’s grit all the more. She was giddy at retracing his steps, six years after he’d first made this journey. In his memoir—the book that had propelled her here—Crane had written of the “hunger for adventure” that had thrust him onto this road and of his conviction that going deeper into Afghanistan would take him deeper into himself: What we think of as comforts are buffers, ways of not knowing ourselves, not becoming ourselves. I wanted to turn myself inside out, to empty my pockets and so to learn what I contained. At twenty-one—roughly half Crane’s age then—Parveen believed herself similarly fashioned. She was traveling to a remote village to join Crane’s crusade to save Afghan women from dying in childbirth; she would live with a family there and share its privations. Clearly she was hungry too.
But that self-conception soon jolted against the rocks littering the way. Crane had described the road as a “wretched rutted hell,” a condition that felt less romantic beneath the axle than it had sounded on the page. The surface was an obstacle course of pebbles to jog over, boulders to ease around, craters to gingerly traverse. Mud bogs sucked at the wheels as if trying to draw marrow from bone. All of this slowed the car to a walking, lurching pace, and time seemed to slow too. As the minutes crept by, as her apprehension mounted, Parveen began to question her own fortitude. She’d been born in Afghanistan but left at the age of one and hadn’t returned until now. She’d lived a sheltered American life—just how sheltered she saw only as its comforts receded. She’d consciously tried not to drink too much tea before they’d set out four hours earlier, but the Land Cruiser’s jerks still sent unwelcome tremors through her bladder.”

 

Amy Waldman (Los Angeles, 21 mei 1969)

 

De Amerikaanse dichter Robert Creeley werd geboren op 21 mei 1926 in Arlington, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Robert Creeley op dit blog.

 

Zingen

Ik zing het lied van de slapende vrouw,
die trouwde om te kunnen slapen,
die domweg niet wilde slapen om te trouwen;

die op kan staan bij het ochtendgloren en toch
nooit niet kan slapen als er een goede
reden is om niet te gaan slapen;

die slaapt om het slapen,
die aan niets anders kan denken,
die je zelfs niet zou horen als je haar ernaar zou vragen.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 

Robert Creeley (21 mei 1926 – 30 maart 2005)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e mei ook mijn blog van 21 mei 2021 en ook mijn blog van 21 mei 2020 en eveneens mijn blog van 21 mei 2019 en ook mijn blog van 21 mei 2018.

De Wijzen (Hélène Swarth), Alfred Tomlinson

 

Bij de viering van Driekoningen

 

De aanbidding der Wijzen door Luigi Miradori (il Genovesino), 1640-1650

 

DE WIJZEN

Zij zagen blank een wonderster verrijzen.
Die ster te volgen dreef hun zieledrang.
Door woestenij geen dooltocht zwaar en bang:
Trouw blonk de ster en bleef hen wijzen.

Plots in den hoge hoorden ze engelzang –
Een arme grot was ’t einddoel van hun reizen.
De kemels knielden. En de grote wijzen
Aanschouwden ’t kind, geprofeteerd zó lang.

Een arme stal – Daar lag en lachte zoetjes,
In schamel stro het stralend Godekind
En hief zijn handje zegenend met groetjes.

De wijzen bogen door zijn glans verblind
En vlijden, wenend, blij door Hem bemind,
Goud, mirre en wierook aan zijn blote voetjes.

 

Hélène Swarth (25 oktober 1859 – 20 juni 1941)
Kerstsfeer in Amsterdam, de geboorteplaats van Hélène Swarth

 

De Engelse dichter, vertaler en graficus Alfred Charles Tomlinson werd geboren op 8 januari 1927 in Stoke-on-Trent, Staffordshire. Zie ook alle tags voor Alfred Tomlinson op dit blog.

 

De mergelgroeven

Het was naar een landschap van water, licht en lucht
Dat ik zocht – om mijzelf vrij te spreken van een wereld
Waarin stoïcijnse lethargie de enige repliek scheen
Op horizonnen en de straten die hen de weg versperden
In een monotone damp, een gloed van grijsheid.
Ik vond mijn spraak. En nu, na jaren teruggekeerd
Om te verhalen van alles wat bezielde en verstikte,
Inhaleer ik de vertrouwde, groezelige lucht
Uit een landschap van opgegraven ingewanden, onderwerelden
Vrijgegeven door omringend klei. Met het delven
Van de mergel werd een tweede natuur blootgelegd
En water dat, omhooggesijpeld om de groeven op te vullen,
Hen uitstrekte tot knipperende, schitterende meren
Tussen torens en spitsen, straten en braakland
In trage ontginningen, glinsterplekken, balanceringen,
Alsof ontvlammend Eden zijn eigen val herriep
En woorden en water uit dezelfde bron voortkwamen.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 

Alfred Tomlinson (8 januari 1927 – 22 August 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e januari ook mijn blog van 8 januari 2019 en ook mijn blog van 8 januari 2017 deel 2.

Herta Müller, Ted Hughes

De Duitse schrijfster Herta Müller werd geboren op 17 augustus 1953 in Nitzkydorf, Roemenië. Zie ook alle tags voor Herta Müller op dit blog en ook mijn blog van 17 augustus 2010.

Uit: Niederungen

„Auf allen Bildern war Vater mitten in einer Geste erstarrt.
Auf allen Bildern sah Vater so aus, als ob er nicht mehr weiterwusste. aber Vater wusste immer weiter. deshalb waren alle diese Bilder falsch. Von den vielen falschen Bildern, von allen seinen falschen Gesichtern war es kalt geworden im Zimmer. Ich wollte mich vom Stuhl erheben, aber mein
Kleid war an dem Holz festgefroren. Mein Kleid war durchsichtig und schwarz. Wenn ich mich rührte, knirschte es.
Ich saß darin wie in Glas gegossen. ich erhob mich und berührte Vaters Gesicht. es war kälter als die Gegenstände in dem Zimmer. draußen war es Sommer. die Fliegen ließen im Flug ihre Maden fallen. Das Dorf zog sich neben dem breiten Sandweg hin. er war heiß und braun und brannte einem mit seinem Glimmer die Augen aus.

Der Friedhof war aus Geröll. Auf den Gräbern lagen große Steine.
Als ich auf den Boden sah, merkte ich, dass meine Schuhsohlen nach oben gekehrt waren. ich war die ganze Zeit über auf meinen Schnürsenkeln gegangen. Sie lagen lang und dick hinter mir. an den Enden ringelten sie sich ineinander.
Zwei kleine wankende Männchen hoben den Sarg vom Leichenwagen und senkten ihn mit zwei zerriebenen Stricken ins Grab. der Sarg schaukelte. ihre arme und ihre Stricke wurden immer länger. Das Grab war trotz der Trockenheit mit Wasser gefüllt.
Dein Vater hat viele Tote auf dem Gewissen, sagte eines der betrunkenen Männchen.
Ich sagte: er war im Krieg. Für fünfundzwanzig Tote hat er eine Auszeichnung bekommen. Er hat mehrere Auszeichnungen mitgebracht.
In einem Rübenfeld hat er eine Frau vergewaltigt, sagte das Männchen. Zusammen mit vier anderen Soldaten. Dein Vater hat ihr eine Rübe zwischen die Beine gesteckt. Als wir weggingen, hat sie geblutet. es war eine Russin. Nach her nannten wir noch wochenlang alle Waffen Rübe.
Es war Spätherbst, sagte das Männchen. Die Rübenblätter waren schwarz und zusammengeklappt vom Frost.
Dann trug das Männchen einen dicken Stein auf den Sarg.
Das andere betrunkene Männchen sprach weiter:
Im neuen Jahr gingen wir in einem deutschen Städtchen in die Oper. Die Sängerin sang so schrill, wie die Russin geschrien hatte. Wir verließen der Reihe nach den Saal.“

 

Herta Müller (Nitzkydorf, 17 augustus 1953)

 

De Engelse dichter en schrijver Ted Hughes werd geboren op 17 augustus 1930 in Mytholmroyd, Yorkshire. Zie ook alle tags voor Ted Hughes op dit blog.

 

Pibroch

De zee schreeuwt met haar nietszeggende stem
Die haar doden en levenden eender bejegent,
Wellicht verveeld door de komst van de hemel
Na zoveel miljoenen nachten zonder slaap,
Zonder bedoeling, zonder zelfmisleiding.

Steen idem dito. Niets in dit Universum
Zit zozeer in zichzelf gevangen als een kiezel.
Geschapen voor de zwarte slaap. Zich heel soms
Heel even bewust van de rode vlek van de zon,
En dan weer dromend dat ze de foetus van God is.

Over het steen stormt de jagende wind
Die in staat is zich met niets te vermengen,
Zoals het gehoor van het blinde steen zelf.
Of omdraait, alsof de geest van het steen
Een fantasie van richtingen kwam betasten.

Terwijl ze van de zee drinkt en de rots eet
Zwoegt een boom om bladeren te groeien –
Een uit de ruimte gevallen oude vrouw
Onvoorbereid op deze omstandigheden.
Ze klampt zich vast omdat haar hoofd volkomen leeg is.

Minuut na minuut, eeuwigheid na eeuwigheid
Neemt niets af of groeit niets aan. En dit is
Noch een mislukte variant noch een gelukt probeersel.
Dit is waar de starende engelen doorheen gaan.
Dit is waar alle sterren zich neerbuigen.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 

Ted Hughes (17 augustus 1930 – 28 oktober 1998)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e augustus ook mijn blog van 17 augustus 2021 en ook mijn blog van 17 augustus 2019 en ook mijn blog van 17 augustus 2016 en ook mijn blog van 17 augustus 2014 deel 2.

Hans Sahar, Paul Celan

De Nederlandse schrijver van Marokkaanse afkomst Hans Sahar (pseudoniem van Farid Boukakar) werd geboren in Al Hoceima, Marokko, op 24 november 1974. Zie ook alle tags voor Hans Sahar op dit blog.

Uit: Hoezo bloedmooi

“Mooie zwartharige jongen verwent dames. Bel voor een afspraak naar Abi: Telefoon 17775.
Dat was de definitieve tekst voor de advertentie. Hij had er lang aan zitten prutsen en proberen. Verschillende kladjes had hij verscheurd en door de plee getrokken. Al vonden ze thuis maar een flintertje van zo’n tekst dan kon dat al fataal zijn.
Nu zat hij eindelijk in lijn 8 om de advertentie op te gaan geven bij de krant. Hij keek de mensen om hem heen even aan, maar kon maar aan één ding denken.
Hij was op het idee gekomen toen hij in de snackbar zat te lullen met een andere Marokkaan, een man die in zaken zat, foute zaken, en die altijd met zijn zaktelefoon bezig was. Ideaal ding. Altijd en overal ben je bereikbaar en geen kip die je pikt. En omdat Hassan toch een maand naar Marokko ging, kon Abi hem mooi gebruiken.
De juffrouw achter de balie pakte het briefje aan, nam een formulier, begon in te vullen, stopte, keek hem aan, probeerde achteloos verder te gaan. Simpel, mager ding. Er kwam een ander vrouwtje bij. Keek mee. Abi schaamde zich een beetje maar nam de telefoon uit z’n jack om te laten zien dat het ernst was.
Die tweede was aantrekkelijk genoeg om zelf in de termen te vallen: dertiger, lekker sensuele lippen, ogen die vragen, een lijf dat uitdaagt.

‘Dat is dan drie plaatsingen maal achtenzeventig dat is tweehonderdvierendertig gulden inclusief.’
Hij schoof het geld over de toonbank en kreeg een reçuutje. Bij het verlaten van het kantoor keek hij even snel in de grote spiegelruit: daar heb je de nieuwe gigolo. Maar hij zag ook dat de meiden hem nakeken en smoesden. Niks van aantrekken, misschien belt die ene wel.
‘You are the reason God created girls.’
Hoe vaak had hij die clip van Prince al gezien? Die woorden zaten op de raarste ogenblikken in zijn hoofd. Die avond thuis, de volgende dag op school. En hij dacht niet eens speciaal aan meisjes die hij kende.
‘You are the most beautiful girl in the world.’
Nou, het zou misschien druk worden aan de telefoon, maar most beautiful zouden ze vast niet zijn.
Toch belde er een meisje van twintig. Hij zat op zijn zoldertje mtv te kijken en zette het geluid zachter. Heel gesprek.
‘Hoe zie je eruit?’
Lang blond haar. Ze was studente. Wat de prijs was. Had ontzettend veel zin in een man maar was te verlegen. Geen maagd meer maar gewoon weinig vrienden. Weinig uitgaan, zulk gepraat. Ze zou er even over denken en terugbellen.
‘Daaaag schatje, ik hoor wel van je.’
Intussen de zwarte boys en girls van Inner Circle. Geluid harder. Een heftige clip, sexy, wild, wreed, dansen, swingen, tekeergaan. En die stemmen: ‘I’m looking in your big brown eyes.’

 

Hans Sahar (Al Hoceima, 24 november 1974)

 

De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog.  Hier volgt de vertaling van een vroeg gedicht uit 1947.

 

De koningsweg achter de schijndeur,

het door het tegen-
teken met dood omgeven
Leeuwsteken ervoor,

het gesternte, gekapseisd,
vermoerast,

jij, met de
de wonde doorgrondende
wimpers

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 

Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e november ook mijn blog van 24 november 2020 en ook mijn blog van 24 november 2018 deel 1 en ook deel 2.

Paul Celan

De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog.

 

Drüben

Erst jenseits des Kastanien ist die Welt.

Von dort kommt nachts ein Wind im Wolkenwagen,
und irgendwer steht auf dahier…
Den will ich über die Kastanien tragen:
`Bei mir ist Engelsüß und roter Fingerhut bei mir!
Erst jenseits der Kastanien ist die Welt.‘

Dann zirp ich leise, wie es Heimchen tun
dann halt ich ihn, dann muss er sich verwehren:
ihm legt mein Ruf sich ums Gelenk!
Den Wind hör ich in vielen Nächten wiederkehren:
`Bei mir flammt Ferne, bei dir ist es eng…‘
Dann zirp ich leise, wie es Heimchen tun.

Doch wenn die Nacht auch heut sich nicht erhellt,
und wiederkommt der Wind im Wolkenwagen:
‘Bei mir ist Engelsüß und roter Fingerhut bei mit!’
Und will ihn über die Kastanien tragen –
dann halt, dann halt ich ihn nicht hier.. .

Erst jenseits der Kastanien ist die Welt.

 

EIN LIED IN DER WÜSTE

Ein Kranz ward gewunden aus schwärzlichem Laub in der Gegend von Akra:
dort riss ich den Rappen herum und stach nach dem Tod mit dem Degen.
Auch trank ich aus hölzernen Schalen die Asche der Brunnen von Akra
und zog mit gefalltem Visier den Trümmern der Himmel entgegen.

Denn tot sind die Engel und blind ward der Herr in der Gegend von Akra,
und keiner ist, der mir betreue im Schlaf die zur Ruhe hier gingen.
Zuschanden gehaun ward der Mond, das Blümlein der Gegend von Akra:
so blühn, die den Dornen es gleichtun, die Hände mit rostigen Ringen.

So muss ich zum Kuss mich wohl bücken zuletzt, wenn sie beten in Akra…
O schlecht war die Brünne der Nacht, es sickert das Blut durch die Spangen!
So ward ich ihr Iächelnder Bruder, der eiserne Cherub von Akra.
So sprech ich den Namen noch aus und fühl noch den Brand auf den Wangen.

 

VOR EINER KERZE

Aus getriebenem Golde, so
wie du’s mir anbefahlst, Mutter,
formt ich den Leuchter, daraus
sie empor mir dunkelt inmitten
splitternder Stunden:
deines
Totseins Tochter.

Schlank von Gestalt,
ein schmaler, mandeläugiger Schatten,
Mund und Geslecht
umtanzt von Schlummergetier,
entschwebt sie dem klaffenden Golde,
steigt sie hinan
zum Scheitel des Jetzt.

 

Tenebrae

Nabij zijn wij, Heer,
nabij en grijpbaar.

Gegrepen reeds, Heer,
de klauwen reeds in elkaar geslagen, alsof
het lichaam van ieder van ons
uw lichaam was, Heer.

Bid, Heer,
bid tot ons,
wij zijn nabij.

Windscheef gingen wij heen,
gingen wij heen, om ons te buigen
over trog en kratermeer.

Naar de drenkplaats gingen wij, Heer.

Het was bloed, het was
wat u vergoten had, Heer.

Het glansde.

Het wierp ons uw beeld in de ogen, Heer.
Ogen en mond staan zo open en leeg, Heer.
Wij hebben gedronken, Heer.
Het bloed en het beeld dat in ’t bloed stond, Heer.

Bid, Heer.
Wij zijn nabij.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 

Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)
Monument in Tsjernivtsi (Duits: Czernowitz)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e november ook mijn blog van 23 november 2018 en eveneens mijn blog van 23 november 2014 deel 2.

Ted Hughes

De Engelse dichter en schrijver Ted Hughes werd geboren op 17 augustus 1930 in Mytholmroyd, Yorkshire. Zie ook alle tags voor Ted Hughes op dit blog.

 

Tractor

The tractor stands frozen – an agony
To think of. All night
Snow packed its open entrails. Now a head-pincering gale,
A spill of molten ice, smoking snow,
Pours into its steel.
At white heat of numbness it stands
In the aimed hosing of ground-level fieriness.

It defied flesh and won’t start.
Hands are like wounds already
Inside armour gloves, and feet are unbelievable
As if the toe-nails were all just torn off.
I stare at it in hatred. Beyond it
The copse hisses – capitulates miserably
In the fleeing, failing light. Starlings,
A dirtier sleetier snow, blow smokily, unendingly, over
Towards plantations Eastward.
All the time the tractor is sinking
Through the degrees, deepening
Into its hell of ice.

The starting lever
Cracks its action, like a snapping knuckle.
The battery is alive – but like a lamb
Trying to nudge its solid-frozen mother –
While the seat claims my buttock-bones, bites
With the space-cold of earth, which it has joined
In one solid lump.

I squirt commercial sure-fire
Down the black throat – it just coughs.
It ridicules me – a trap of iron stupidity
I’ve stepped into. I drive the battery
As if I were hammering and hammering
The frozen arrangement to pieces with a hammer
And it jabbers laughing pain-crying mockingly
Into happy life.

And stands
Shuddering itself full of heat, seeming to enlarge slowly
Like a demon demonstrating
A more-than-usually-complete materialization –
Suddenly it jerks from its solidarity
With the concrete, and lurches towards a stanchion
Bursting with superhuman well-being and abandon
Shouting Where Where?

Worse iron is waiting. Power-lift kneels
Levers awake imprisoned deadweight,
Shackle-pins bedded in cast-iron cow-shit.
The blind and vibrating condemned obedience
Of iron to the cruelty of iron,
Wheels screeched out of their night-locks –

Fingers
Among the tormented
Tonnage and burning of iron

Eyes
Weeping in the wind of chloroform

And the tractor, streaming with sweat,
Raging and trembling and rejoicing.

 

De handen

Twee immense handen
Vertroetelden je als baby.
Later plaatsten diezelfde handen
Je bedaard in de kruipruimte
En voerden je de pillen,
Gehandschoend opdat je ze niet zou herkennen.

Toen je wakker werd in het ziekenhuis
Kreeg je hulp om de vingerafdrukken
Te herkennen binnen wat je gedaan had.
Je kon het niet geloven. Het kostte je moeite
Het te geloven.
                           Later, binnen je gedichten
Die ze droegen als handschoenen, lieten dezelfde handen
Grote vingerafdrukken achter. Hetzelfde
Binnen he laatste-stelling-brieven
Die ze ook als handschoenen droegen.
Binnen die woorden waarmee je mij raakte
Die zoveel sneller bewogen dan je mond
En die nog steeds in mijn oren galmen.

Soms denk ik
Dat jijzelf uiteindelijk twee handschoenen was
Die door die twee handen werden gedragen.
Soms denk ik zelfs dat ook ik
Werd opgepakt, een verdoving van handschoenen
Gedragen door diezelfde handen,
Die deden wat ze moesten doen, omdat
De vingerafdrukken binnen wat ik deed
En binnen je gedichten en je brieven
En binnen wat jij deed
Dezelfde zijn.

De vingerafdrukken
Binnen lege handschoenen, deze, hier,
Waaruit de handen zijn verdwenen.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 

De theologie van Kraai

Kraai besefte dat God hem liefhad —
Anders was hij wel dood neergevallen.
Dus dat was bewezen.
Kraai leunde, in verwondering, op zijn hartslag.

En hij besefte dat God Kraai sprak —
Slechts bestaan was Zijn openbaring.

Maar wat
Had de stenen lief en sprak steen?
Zij leken ook te bestaan.
En wat sprak die vreemde stilte
Nadat zijn rumoer van gekras was weggestorven?

En wat had de hagelkorrels lief
Die uit de opgeknoopte verstervende kraaien drupten?
Wat sprak de stilte van lood?

Kraai besefte dat er twee Goden waren —

Een van hen veel groter dan de ander
Die zijn vijanden liefheeft
En alle wapens bezit.

 

Vertaald door Daan Doesborgh

 

Ted Hughes (17 augustus 1930 – 28 oktober 1998)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e augustus ook mijn blog van 17 augustus 2019 en ook mijn blog van 17 augustus 2016 en ook mijn blog van 17 augustus 2014 deel 2.