Juan Marsé, Alfred Tomlinson

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Juan Marsé op mijn blog.

Uit: Ringo. Een jeugd in Barcelona (Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu)

“Torrente de las Flores, Stroom van Bloemen. Hij had nooit gedacht dat een straat met zo’n naam het decor kon zijn voor een tragedie. De straat begint hoog, bij de Travesera de Dalt, en gaat dan met een forse helling, die steeds minder steil wordt, naar beneden om uiteindelijk dood te lopen op de Travesera de Gracia. De straat telt zesenveertig hoeken en drie kroegen, hij is zeveneneenhalve meter breed en de gebouwen zijn er niet al te hoog. ’s Zomers, wanneer de dagen geuren naar het grote buurtfeest, het Fiesta Mayor, ligt de straat te sluimeren onder een sierdak van stroken zijdepapier en kleurige slingers. Er klinkt een aangenaam geruis als van een door de wind gewiegd rietveld en er is een soort golvend onderwaterlicht, als uit een andere wereld. Op snikhete avonden is de straat na het eten een voortzetting van de huiskamer. Dit is allemaal al jaren geleden gebeurd, toen de stad onwaarschijnlijker, maar werkelijker was dan tegenwoordig. Op een zondag in juli, even voor twee uur ’s middags, smelt de stralende zon enkele minuten samen met een plotselinge regenbui en over de hele lengte van de straat ontstaat er een woelig licht, een bedrieglijke, stekelige transparantie. Het is heet deze zomer en de zwartige huid van de weg warmt op dit uur van de dag zo op dat de regen verdampt voordat hij hem aanraakt. Op de stoep voor de bar-bodega Rosales ligt een slordig in een juten zak gewikkelde staaf ijs, die daar is achtergelaten door het bestelbusje dat het ijs rondbrengt, en die in de meedogenloze zon begint te smelten zodra de regenbui voorbij is. Het duurt niet lang voordat de dikke Agustin, de kroegbaas, met een emmer en een priem naar buiten komt, op zijn hurken gaat zitten en de staaf haastig in stukken begint te hakken. Precies om halfdrie komt mevrouw Mir uit de portiek van nummer 117, iets voorbij het café, maar aan de overkant, in het gedeelte van de straat dat het gevoeligst is voor optische illusies, naar buiten hollen. Ze is zichtbaar in de war, alsof ze aan een brand is ontsnapt of net een geest heeft gezien. Op haar pantoffels en in haar half dichtgeknoopte, witte verpleegsters-jas gaat ze midden op straat staan zonder zich erom te bekommeren dat ze iets laat zien wat niet zichtbaar hoort te zijn. Zoals ze daar om haar as draait en met beide handen in de lucht tast, lijkt het heel even of ze niet weet waar ze is, maar dan staat ze stil, buigt haar hoofd en slaakt een lange, schorre kreet, die diep uit haar buik lijkt te komen, dan langzaam overgaat in gekreun en eindigt als het gemiauw van een klein katje. Over haar voeten struikelend loopt ze een eindje bergopwaarts en blijft dan staan, draait zich om en zoekt naar iets om zich aan vast te houden; nu sluit ze haar ogen, legt haar handen kruiselings over haar borst en laat zich langzaam voorovergebogen door haar knieën zakken, alsof ze op die manier rust of verlichting vindt, en ten slotte strekt ze zich op haar rug uit op de tramrails die nog in het laatste stuk van het oude plaveisel gevat liggen.”

 

Juan Marsé (8 januari 1933 – 18 juli 2020)

 

De Engelse dichter, vertaler en graficus Alfred Charles Tomlinson werd geboren op 8 januari 1927 in Stoke-on-Trent, Staffordshire. Zie ook alle tags voor Alfred Tomlinson op dit blog.

 

Het schillen van de appel

Er zijn portretten en stillevens.
En er is het schillen van de appel.

En verder? Hem langzaam schillend
Verrijst koudwit vanonder
Koudgeel vandaan. En dan…?

De veer van de concentrische schil
Die het wit loswindt;
Het lemmet schuilgaand, splijtend.

Er zijn portretten en stillevens
En de eersten, want ‘menselijk’,
Overtreffen geenszins de laatsten, en
Geen van twee wordt minder bezwaard
Door een menselijk gebaar dan het schillen
Van de appel door menselijke onbeweeglijkheid.

Het koele lemmet snijdt
Scheidend door de frisheid, terwijl appelschil
Herkenning afdwingt.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 

Alfred Tomlinson (8 januari 1927 – 22 August 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e januari ook mijn blog van 8 januari 2019 en ook mijn blog van 8 januari 2017 deel 2.

De Wijzen (Hélène Swarth), Alfred Tomlinson

 

Bij de viering van Driekoningen

 

De aanbidding der Wijzen door Luigi Miradori (il Genovesino), 1640-1650

 

DE WIJZEN

Zij zagen blank een wonderster verrijzen.
Die ster te volgen dreef hun zieledrang.
Door woestenij geen dooltocht zwaar en bang:
Trouw blonk de ster en bleef hen wijzen.

Plots in den hoge hoorden ze engelzang –
Een arme grot was ’t einddoel van hun reizen.
De kemels knielden. En de grote wijzen
Aanschouwden ’t kind, geprofeteerd zó lang.

Een arme stal – Daar lag en lachte zoetjes,
In schamel stro het stralend Godekind
En hief zijn handje zegenend met groetjes.

De wijzen bogen door zijn glans verblind
En vlijden, wenend, blij door Hem bemind,
Goud, mirre en wierook aan zijn blote voetjes.

 

Hélène Swarth (25 oktober 1859 – 20 juni 1941)
Kerstsfeer in Amsterdam, de geboorteplaats van Hélène Swarth

 

De Engelse dichter, vertaler en graficus Alfred Charles Tomlinson werd geboren op 8 januari 1927 in Stoke-on-Trent, Staffordshire. Zie ook alle tags voor Alfred Tomlinson op dit blog.

 

De mergelgroeven

Het was naar een landschap van water, licht en lucht
Dat ik zocht – om mijzelf vrij te spreken van een wereld
Waarin stoïcijnse lethargie de enige repliek scheen
Op horizonnen en de straten die hen de weg versperden
In een monotone damp, een gloed van grijsheid.
Ik vond mijn spraak. En nu, na jaren teruggekeerd
Om te verhalen van alles wat bezielde en verstikte,
Inhaleer ik de vertrouwde, groezelige lucht
Uit een landschap van opgegraven ingewanden, onderwerelden
Vrijgegeven door omringend klei. Met het delven
Van de mergel werd een tweede natuur blootgelegd
En water dat, omhooggesijpeld om de groeven op te vullen,
Hen uitstrekte tot knipperende, schitterende meren
Tussen torens en spitsen, straten en braakland
In trage ontginningen, glinsterplekken, balanceringen,
Alsof ontvlammend Eden zijn eigen val herriep
En woorden en water uit dezelfde bron voortkwamen.

 

Vertaald door Peter Nijmeijer

 

Alfred Tomlinson (8 januari 1927 – 22 August 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e januari ook mijn blog van 8 januari 2019 en ook mijn blog van 8 januari 2017 deel 2.

Juan Marsé, Alfred Tomlinson

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Juan Marsé op mijn blog.

Uit: De laatste middagen met Teresa (Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu)

“Er zijn bijnamen die niet alleen een manier van leven illustre-ren, maar ook de maatschappelijke gesteldheid van de wereld waarin iemand woont.
Op de avond van 23 juni van het jaar 1956, de dag van het Sint-Jansfeest, dook de zogenaamde Piechemapart uit de schaduwen van zijn buurt op, gekleed in een splinternieuw, kaneelbruin zomerpak; hij daalde de berg de Carmelo af, liep over de weg naar de Plaza Sanllehy, sprong op de eerste de beste motor die hij daar geparkeerd zag staan en die hem naar zijn idee enige garantie kon
bieden dat hij er ongestraft van af zou komen (ditmaal ging het hem er niet om de motor te stelen, maar om er gewoon even gebruik van te maken en hem ergens achter te laten zodra hij hem niet meer nodig had), en reed op volle snelheid weg in de richting van de Montjuich. Hij was die avond van plan om naar het openluchtmuseum Pueblo Español te gaan, omdat daar buitenlandse meisjes zouden komen voor het Sint-Jansfeest, maar halverwege veranderde hij opeens van gedachten en reed naar de wijk San Gervasio. Langzaam en terwijl hij de geur opsnoof van de met vage beloften beladen juniavond, gleed hij door de verlaten straten met aan weerszijden hekken en tuinen, totdat hij op een gegeven moment besloot de motor ergens achter te laten en leunend tegen het spatbord van een fantastische sportwagen die voor een landhuis geparkeerd stond, een sigaret te roken. Het fonkelende staal van de carrosserie weerkaatste, boven een luchtspiegeling van verglijdende lichtjes, zijn melancholieke, stugge gezicht met de ernstige blik en de lichtbruine huid, terwijl zijn fantasie werd gestreeld door de zachte klanken van een foxtrot; aan de overkant, in een privétuin vol lampionnen en papieren slingers, was een Sint-Jansfeest aan de gang.
De feestelijke sfeer van de avond, met zijn vrolijke opwinding en drukte, gaf weinig aanleiding tot angst, en al helemaal niet in die buurt, maar toch kon een groepje elegant geklede paren dat toevallig langs de jongeman liep, een licht gevoel van onbehagen niet onderdrukken dat soms ontstaat door een amper waarneembare breuk in de orde: wat opviel aan de jongen was de serieuze schoonheid van zijn zuidelijke trekken en een zekere onrustbarende onbeweeglijkheid die op een merkwaardige manier in verband − liever gezegd in een verdacht evenwicht − stond met de prachtige
auto. Meer konden ze eigenlijk niet opmerken. Gezegend met een zeer fijne neus en gevoelig voor de geringste materiële dissonant waren ze toch niet in staat geweest de morbide ongevoeligheid,
voorafgaande aan extreme beslissingen, op te merken op dat fraaie voorhoofd, en evenmin hadden ze in die ogen als furieuze sterren het vage waas waargenomen dat duidt op stormachtige gedachten
die zelfs tot de morele rechtvaardiging van een misdaad konden leiden.”

 

Juan Marsé (8 januari 1933 – 18 juli 2020)

 

De Engelse dichter, vertaler en graficus Alfred Charles Tomlinson werd geboren op 8 januari 1927 in Stoke-on-Trent, Staffordshire. Zie ook alle tags voor Alfred Tomlinson op dit blog.

 

De vossengalerij

Een lang huis –
de vossengalerij noemde jij
de bovenverdieping, omdat
je naar beneden kon kijken om te zien
(zoals gebeurde) hoe een vos het veld
erachter zou oversteken
en je van raam tot raam
de weg van de vos kon volgen
de hele lengte van het grasland
evenwijdig aan de insluitende lijn
van muur en paneel, of zo ver
als die de loop van alle bochten
zou kunnen volgen. Weet je nog
de ochtend dat ik je wekte met de kreet
Vos Vos en daar
kwam het dier – niet van de ene kant
naar de andere, maar recht
op het huis af en we rekten ons uit
om nog meer te zien, zoveel
als we konden en toen
zagen we hem afbuigen, afgeschrikt
door het bewoonde huis, en merkten
hoe volstrekt ongelijk de twee werelden
waren, terwijl dat volmaakte
ideogram voor behendigheid
en soepele verdwijning ritmisch
van ons wegvloeide
en oplichtte en
die vlam was het einde.

 

Vertaald door Bob den Uyl

 

Alfred Tomlinson (8 januari 1927 – 22 August 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e januari ook mijn blog van 8 januari 2019 en ook mijn blog van 8 januari 2017 deel 2.

Juan Marsé, Alfred Tomlinson

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Juan Marsé op mijn blog.

Uit: De laatste middagen met Teresa (Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu)

“In een sterrennacht in september lopen ze langzaam over een bed van confetti en serpentines de hele verlaten straat door, met boven hun hoofd een dak van slingers, gekleurde papiertjes en kapotte lampionnen: het is de laatste avond van het Fiesta Mayor (met de confetti en de laatste wals ten afscheid) in een volkswijk aan de rand van de stad, het is vier uur ’s nachts, alles is afgelopen. Het houten podium waar het orkest daarnet nog verzoeknummertjes speelde is leeg, de piano is ingepakt in zijn gele foedraal, de lichten zijn uit en de klapstoelen staan opgestapeld op de stoep. In de straat heerst de verlatenheid die volgt op feesten in garages of op platte daken: het is weer tijd voor andere bezigheden, andere dagelijkse, punctuele taken, de handen moeten weer aan de slag met ijzer, hout en baksteen, armzalige plicht die op de loer ligt in portieken en ramen, ineengedoken wacht op het aanbreken van de dag. De melancholieke bedrieger, de duistere achterbuurtjongen voor wie ’s zomers het avontuur lokt, de smoorverliefde begeleider van de onbekende schone weet het nog niet, de zomer is voor hem nog een groene archipel. Van de balkons hangen in schitterende spiralen serpentines en lampions, waarvan het gelige licht, dat nog onverschilliger is dan de sterren, als uitgeput stof op het dikke confettitapijt valt dat de straat heeft veranderd in een sneeuwlandschap. Een licht briesje laat het dak van papiertjes sidderen en ontlokt het een fris geruis, als een rietveld.
Het eenzame paar past niet in dit landschap, zoals hun kleding ook niet bij elkaar past: de jongeman (spijkerbroek, sportschoenen, zwarte polo met op zijn borst de opdruk van een arrogante windroos) houdt zijn arm om het middel van het elegante meisje (roze jurk met klokrok, fraaie hoge hakken, blote schouders en lang, steil, blond haar) en zij leunt met haar hoofd tegen zijn schouder, terwijl ze langzaam weglopen, loom op het witte schuim trappend waarmee de straat is overdekt. Ze verdwijnen in de richting van een bleke schittering die op de volgende straathoek opdoemt: een sportwagen. De manier van lopen van het paar doet denken aan het plechtige schrijden bij een huwelijksceremonie, met de ideale traagheid waarvan we in onze dromen mogen genieten. Ze kijken elkaar in de ogen. Ze naderen de auto, een witte Floride. Plotseling komt er een vochtige windvlaag de hoek om en blaast hun wolken confetti in het gezicht; het is de eerste herfstwind, de regenachtige klap in het gezicht die het einde van de zomer aankondigt. Verrast laten de jonge mensen elkaar los, lachen en houden hun handen voor hun ogen. Met hernieuwde kracht zoemt de werveling van confetti onder hun voeten, slaat haar sneeuwwitte vleugels uit, omsluit hen volledig en houdt hen een paar seconden verborgen; dan zoeken ze tastend naar elkaar in de ruimte, alsof ze blindemannetje spelen, en ze lachen, roepen elkaar, omhelzen elkaar, laten elkaar los en wachten totdat er een eind komt aan deze hele warwinkel, met een plechtstatige houding, de ruggen naar elkaar toe gekeerd, heel even verloren, verdwaald in de wolk van witte vlokken die als een wervelwind om hen heen draait.”

 

Juan Marsé (8 januari 1933 – 18 juli 2020)

 

De Engelse dichter, vertaler en graficus Alfred Charles Tomlinson werd geboren op 8 januari 1927 in Stoke-on-Trent, Staffordshire. Zie ook alle tags voor Alfred Tomlinson op dit blog.

 

Tegen reizen

Deze dagen zijn het beste als je nergens heen gaat,
Het huis een reservoir van stille verandering,
Het kraken van meubels, de ruiten
Geborsteld door het halfrijm van activiteiten
Die niet helemaal verklaren wat het was
Wat er buiten door omhoogkwam. De kleuren, zelfs,
In overeenstemming met de teneur van de dag – ja, ‘grijs’
Hoor je in het weerbericht,
Maar wat voor grijs, waarin de tinten zweven,
Op het punt om te vangen, maar zich nog steeds inhoudend,
De gloed die erin is als de zon verschijnt,
En toch doet hij dat niet. Dan geeft de ruit
Door een trilling van glas
De verre dreun toe van een vertrekkend vliegtuig.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Alfred Tomlinson (8 januari 1927 – 22 August 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e januari ook mijn blog van 8 januari 2019 en ook mijn blog van 8 januari 2017 deel 2.

Juan Marsé, Claudia Grehn, Waldtraut Lewin, Leonardo Sciascia, Alfred Tomlinson, Gaston Miron, Vasyl Stus, Wilkie Collins, Béla Zsolt

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Juan Marsé op mijn blog.

Uit: Detektivgeschichte (Vertaald door Alexander en Michael Fidora)

„An den hellen Tagen reicht die Sicht von den oberen Stadtteilen, von dieser Straße, die sich gegen den Hügel aufbäumt, als wolle sie sich im Mittelmeer betrachten, weit aufs Meer hinaus, und das Herz täuscht sich: das schlafende Viertel ist ein Ausblick über einem Traum, der nicht vergeht. Manchmal aber, jenseits des Hafens und seiner Wellenbrecher, jenseits des weißen Schaumes der Kähne, der die Küste säumt, am Heck der Frachtschiffe, die am Horizont auf Anker zu liegen scheinen, und auf dem rostigen Vorschiff der großen Öltanker, die nach Süden steuern, manchmal haben wir die silbernen Ringe funkeln sehen in den Ohren der über die Reling gebeugten Seemänner, sahen wir die auf ihre Bronzebrüste tätowierten Sirenen und die vom Pfeil durchbohrten Herzen unter einem Frauennamen; natürlich nur wenn man sehr darauf achtet, wenn man wirklich sehen will, wonach man schaut, und sich nicht von der Sonne blenden lässt. Aber an den grauen Tagen verliert sich der Blick in einem Dunst aus Nebeln und flachen Rauchschwaden, die das Labyrinth der Stadtviertel Horta und La Salud verpesten, und vermag nicht weiter vorzudringen. Die Stadt streckt sich gespenstisch und grau nieder, wie ein schlammiger Tümpel, ein totes Gewässer. Es war einer dieser schlechten Tage, verregnet und mit eisigen Windböen, als wir uns im Auto für einen besonderen Auftrag trafen. Im Fenster sahen wir eine Möwe, die verirrt durch den Regenwind segelte. Ab und zu hob der Wind an, und der Regen schien dann in der Luft zu hängen, still geneigt. Dann ließ sich die Möwe im Sturzflug auf uns fallen, streifte mit ihrem äschernen Flügel die matte Windschutzscheibe des Lincoln, und bevor sie den Flug wieder aufnahm, starrte sie uns schief mit ihrem Bleiauge an.
“Ein Höllentag”, sagte Marés hinterm Steuer und lud zu rauchen ein. “Haltet die Augen offen.”
Er sprach mit seiner Bauchrednerstimme, ohne die Lippen zu bewegen. Und wie im Traum, durch den blausten und durchsichtigsten Rauch, den eine ekelhafte Zigarette in ekelhaften Jahren je abgegeben hatte, sahen wir durch das offene Gelände eine Frau auf uns zukommen, mit einer grauen Baskenmütze und hellem Mantel, sehr blass und sehr hübsch und verheult. Es war ein Samstag Nachmittag im April, der wie November war. Juanito Marés musterte David und Jaime auf dem Rücksitz, danach mich. Als er mir den Ellbogen in die Rippen stieß, war mir klar, dass er mich ausgewählt hatte:
“Schöne Beine”, sagte er, während er die Frau anschaute.
“Ja, Chef.”
“Gefallen sie dir?”
“Und ob, Chef.”
“Dann verlier sie nicht aus den Augen.”
Er kniff seine Katzenaugen zusammen und zog ein Gesicht wie der alte, listige Barry Fitzgerald, der in Die nackte Stadt dem Detektiv [sabueso] befiehlt, das Mädchen zu verfolgen. Er brummte noch:
“Los, sie gehört dir.”

 

 
Juan Marsé (Barcelona, 8 januari 1933)

 

De Duitse (toneel)schrijfster Claudia Grehn werd geboren op 8 januari 1982 in Wiesbaden. Zie ook alle tags voor Claudia Grehn op dit blog.

Uit: Reicht es nicht zu sagen ich will leben

„JÜRGEN Sie schulden uns was, nicht wir Ihnen, Sie können Samstag noch kommen, oder wir ziehens vom nächsten Lohn ab, wie sie wollen.
GEORG Ich arbeite diese Minusstunden auch noch ab. Aber nicht mehr an diesem Telefon sondern in der Montage. Ich will zurück in die Montage.
Wissen Sie, was ich gelernt habe?
JÜRGEN Das ist zurzeit nicht relevant. Es geht hier um ein komplexes Netz von/
GEORG Ich weiß, ich habe die Leitungen hier verlegt. Ohne mich könnten sie hier nicht mal ihr Handy aufladen. Seit 1975 in diesem Betrieb.
JÜRGEN Seit 1975- Wenn Sie genug von diesem Unternehmen haben / Wir leben in einem Wohlfahrtsstaat. Sie sind frei. Das Geld kommt auch, wenn Sie nichts mehr tun.
GEORG Ich bring mich nicht um. Ich bleibe hier sitzen bis ich meinen Job wiederhabe.
JÜRGEN Jeden morgen, wenn ich zur Arbeit fahre, sehe ich die Türkinnen zu Fuß zur Fabrik gehen/ und abends machen die noch den Haushalt, werden weiter herumbefohlen, die wären froh, könnten sie sich mal hinsetzen und nichts tun.
Da ist er gegangen. Ich habe ihn nicht wieder gesehen. Du kannst ein Einzugsverfahren einleiten, Bert.
BRIETZ Jürgen, wie kommt es dass wir in dem ganzen Jahr hier keine Steuern gezahlt haben?
JÜRGEN Angestellte. Bekloppte. Kannst froh sein hast du mit denen bisher nichts zu tun gehabt.“

 

 
Claudia Grehn (Wiesbaden, 8 januari 1982)

 

De Duitse schrijfster Waldtraut Lewin werd geboren op 8 januari 1937 in Wernigerode. Zie ook alle tags voor Waldtraut Lewin op dit blog.

Uit: Goethe

„Und dann: «Ich werde meinen Eheherrn bewegen, anlässlich dieses Vorfalls, einen Geburtshelfer für die Armen zu bestellen und die Wehmütter besser unterrichten zu lassen. Sodass denn doch ein Segen entsteht aus dem, was heute beinah zu einer Katastrophe wurde.« — Es gibt viele Zeugnisse über diese Geburt, vor allem die Erzählungen Elisabeths selber, als sie dann eine alte Frau war und eine junge, in ihren großen Sohn verliebte Frau sie nach allen Einzelheiten aus dem Leben Wolfgangs ausfragte. Wer die junge Frau war? — Das hören wir später… Elisabeth jedenfalls hatte ein gutes Gedächtnis. Sogar dass die Vorhänge ihres Wochenbettes blau gewürfelt waren, wusste sie noch — man hat später anhand ihrer Haushaltsbücher nachweisen können, dass dieser Stoff tatsächlich gekauft worden war. So also hat sich die Geburt Johann Wolfgang von Goethes mit ziemlicher Wahrscheinlichkeit abgespielt. Schwerer Sauerstoffmangel in der letzten Phase der Geburt hatte zu der Blaufärbung des Säuglings geführt. Häufig sind mit diesem Befund, falls das Kind überlebt, Hirnschäden verbunden. Da bedurfte es wahrhaftig einer glücklichen Planetenkonstellation! Das Kind war gesund — doch es hing am seidenen Faden, und der Junge wäre bei der Geburt gestorben. Es hätte nie einen Goethe gegeben. Und hier sollten wir auch gleich etwas klären: Die so oft bemühte Geschichte von Goethe als einem Ausbund an geistiger und körperlicher Gesundheit — sie ist eine Legende. Der größte Dichter Deutschlands war häufig schwer leidend, hatte Krankheiten, die die Wissenschaft heute als «psychosomatisch« bezeichnet — und er hatte Zeit seines Lebens Angst vor Tod und Sterben, blieb Begräbnissen fern, kümmerte sich nicht um schwer kranke Freunde und Angehörige. Herzlos? Oder vielleicht ein im Unterbewussten verankertes Erlebnis — das Erlebnis, sozusagen im Moment der Geburt «dem Tod von der Schippe gesprungen« zu sein? Wir können es nur vermuten. Über andere Dinge wissen wir dafür umso genauer Bescheid. Denn im hohen Alter hat sich der Dichter die Mühe gemacht, seine Lebenserinnerungen aufzuschreiben. Der Titel dieses Buches heißt «Dichtung und Wahrheit«, und es sind viele Vermutungen darüber angestellt worden, in welchem Anteil sich nun die Dichtung, beziehungsweise das Ausgedachte, zur Wahrheit befindet. Keiner weiß es so genau. Und Goethe? Was wusste er noch wirklich, als Mann von fünfzig Jahren? Wie genau sind überhaupt Erinnerungen? Vieles erfuhr er von seiner Mutter selbst. Es hat keinen Sinn, darüber zu spekulieren. Halten wir uns an das, was als Fakten gilt. Und was ist nun mit diesem Horoskop, das zu Beginn dieses Buches über Johann Wolfgang steht? Wir Heutigen neigen ja zu der Ansicht, Horoskope als etwas für abergläubische Gemüter und ängstlich in die Zukunft blickende Schwächlinge anzusehen.“

 

 
Waldtraut Lewin (8 januari 1937 – 20 mei 2017)

 

De Italiaanse schrijver en politicus Leonardo Sciascia werd geboren in Racalmuto, Agrigento op 8 januari 1921. Zie ook alle tags voor Leonardo Sciascia op dit blog.

Uit: Der Tag der Eule (Il giorno della civetta, vertaald door Arianna Giachi)

„Der Autobus sollte gerade losfahren. Er brummte und ratterte; einige Male heulte der Motor auf. Schweigend lag der Platz im Grau der Morgendämmerung. Nebelschwaden hingen um die Türme der Pfarrkirche. Nur der Autobus brummte. Dazu, flehend und spöttisch, die Stimme des Ölkuchenverkäufers: »Ölkuchen, heiße Ölkuchen.« Der Schaffner schloß die Wagentür. Mit einem scheppernden Geräusch setzte der Autobus sich in Bewegung. Der letzte Blick des Schaffners fiel auf den dunkelgekleideten Mann, der herbeirannte. »Einen Augenblick«, sagte der Schaffner zu dem Fahrer und öffnete noch während des Fahrens die Wagentür. Da knallten zwei Schüsse. Der Dunkelgekleidete, der gerade auf das Trittbrett springen wollte, schwebte einen Augenblick lang in der Luft, als ziehe eine unsichtbare Hand ihn empor. Die Mappe entglitt seiner Hand. Langsam sank er über ihr zusammen.
Der Schaffner fluchte. Sein Gesicht war schwefelfarben geworden. Er zitterte. Der Ölkuchenverkäufer, der drei Meter von dem Gestürzten entfernt stand, zog sich im Krebsgang Richtung Kirchentür zurück. Im Autobus rührte sich niemand. Der Fahrer war wie versteinert, die Rechte an der Handbremse, die Linke auf dem Lenkrad. Der Schaffner betrachtete alle diese Gesichter, die blicklos waren wie die Gesichter von Blinden. »Den haben sie umgebracht«, sagte er, setzte seine Mütze ab und begann sich heftig mit der Hand durch die Haare zu fahren. Dabei fluchte er noch immer.
»Die Carabinieri«, sagte der Fahrer, »wir müssen die Carabinieri holen.«
Er stand auf und öffnete die Wagentür. »Ich gehe«, sagte er zum Schaffner.
Der Schaffner schaute auf den Toten und dann auf die Fahrgäste. Im Autobus saßen auch Frauen, alte Frauen, die jeden Morgen schwere, weiße Leinensäcke bei sich hatten und Körbe voller Eier. Ihren Röcken entströmte der Geruch von Steinklee, Mist und verbranntem Holz. Gewöhnlich schimpften und zeterten sie. Jetzt waren sie stumm. Jahrhundertealtes Schweigen schien auf ihren Gesichtern eingegraben.
»Wer ist das?« fragte der Schaffner und deutete auf den Toten.
Niemand antwortete. Der Schaffner fluchte. Er war bei den Fahrgästen dieser Buslinie für sein Fluchen bekannt. Er fluchte mit Hingabe. Man hatte ihm schon mit Entlassung gedroht. Denn mit seiner üblen Angewohnheit, dauernd zu fluchen, ging er soweit, daß er keine Rücksicht auf die Anwesenheit von Geistlichen und Nonnen im Autobus nahm. Er stammte aus der Provinz Syrakus und hatte mit Mordfällen nur wenig Erfahrung. Eine dumme Provinz, die Provinz Syrakus.”

 


Leonardo Sciascia (8 januari 1921 – 20 november 1989)
Scene uit de film “Il giorno della civetta” (1968) met Claudia Cardinale en Franco Nero

 

De Engelse dichter, vertaler en graficus Alfred Charles Tomlinson werd geboren op 8 januari 1927 in Stoke-on-Trent, Staffordshire. Zie ook alle tags voor Alfred Tomlinson op dit blog.

 

Chinchon

Trees in this landscape
signal the presence of a river.
A side road leads us on—
parched grass, a rock horizon—
and winds us towards
a town watched over by
the blind eyes of a ruined castle:
This is Chinchon.
December a week away,
the place is half-deserted.
The square that can be converted
into a bullring or a theater
awaits the arrival of actors
to perform the piece by Lope de Vega
promised on the playbills.
We sit in the bar of the parador
in the midst of a floral display
on blue tiles, over a drink
that creates a circle of warmth
in the growing chill
and is also called Chinchon.
Aniseed. Anise is
what these dry fields feed,
with its yellowish-white small flowers
and licorice-flavored seed:
we are drinking the distillation
of Spain—a certain pungency
which is not unsweet, like the heat
and tang in the Spanish aspirate.
The sky looks down on our departure
through each one of the blind eyes
of the castle. The car
is a lost beetle in the vast
spreading amplitude of Castile
expanding around us. Snowflakes
over the far Guadarrama
feel for the mountain spine
that reaches to the heights like a line
of surf suddenly breaking on the peaks. Below,
burning stubble in the fields
is turning the twilight blue
and losing the thread of the road we are on,
Chinchón lamplit behind us, Chinchón gone.

 

 
Alfred Tomlinson (8 januari 1927 – 22 August 2015)

 

De Franstalige, Canadese dichter, schrijver en uitgever Gaston Miron werd geboren op 8 januari 1928 in Sainte-Agathe-des-Monts. Zie ook alle tags voor Gaston Miron op dit blog.

 

La marche à l’amour (Fragment)

mon courage est un sapin toujours vert
et j’ai du chiendent d’achigan plein l’âme
tu es belle de tout l’avenir épargné
d’une frêle beauté soleilleuse contre l’ombre
ouvre-moi tes bras que j’entre au port
et mon corps d’amoureux viendra rouler
sur les talus du mont Royal
orignal, quand tu brames orignal
coule-moi dans ta plainte osseuse
fais-moi passer tout cabré tout empanaché
dans ton appel et ta détermination

Montréal est grand comme un désordre universel
tu es assise quelque part avec l’ombre et ton coeur
ton regard vient luire sur le sommeil des colombes
fille dont le visage est ma route aux réverbères
quand je plonge dans les nuits de sources
si jamais je te rencontre fille
après les femmes de la soif glacée
je pleurerai te consolerai
de tes jours sans pluies et sans quenouilles
des circonstances de l’amour dénoué
j’allumerai chez toi les phares de la douceur
nous nous reposerons dans la lumière
de toutes les mers en fleurs de manne
puis je jetterai dans ton corps le vent de mon sang
tu seras heureuse fille heureuse
d’être la femme que tu es dans mes bras
le monde entier sera changé en toi et moi

la marche à l’amour s’ébruite en un voilier
de pas voletant par les lacs de portage
mes absolus poings
ah violence de délices et d’aval
j’aime
que j’aime
que tu t’avances
ma ravie
frileuse aux pieds nus sur les frimas de l’aube
par ce temps profus d’épilobes en beauté

 

 
Gaston Miron (8 januari 1928 – 14 december 1996)

 

De Oekraïense dichter en schrijver Vasyl Stus werd geboren op 8 januari 1938 in Rakhnivka, in de provincie Vinnytsia Oblast. Zie ook alle tags voor Vasyl Stus op dit blog.

 

The stinging winds relentlessly pervade

The stinging winds relentlessly pervade
this embrasure of fulfillment.
Your naked voice, like a painful injection, is thrust
into this whistling December noise.
And wait awhile! And waiting is unbearable!
And one more spring that splashes like a wave,
one more oar-stroke and our black raft
will beach itself. And there — the devil take it —
and there — go on, reproach or curse at will.

I think that I do not live,
and the other one lives in the world for me
in my likeness. No eyes, no ears,
no hands, no feet or mouth. Indifferent in your body and, bit of pain,
and I live in darkness and twilight frozen
I myself, there, in terrible pain.

 

Vertaald door Matthew Raphael Johnson

 

 
Vasyl Stus (8 januari 1938 – 4 september 1985)
Monument in Kiev

 

De Britse schrijver Wilkie Collins werd geboren in Londen op 8 januari 1824. Zie ook alle tags voor Wilkie Collins op dit blog.

Uit: The Woman in White

“It was the last day of July. The long hot summer was drawing to a close; and we, the weary pilgrims of the London pavement, were beginning to think of the cloud-shadows on the corn-fields, and the autumn breezes on the sea-shore.
For my own poor part, the fading summer left me out of health, out of spirits, and, if the truth must be told, out of money as well. During the past year I had not managed my professional resources as carefully as usual; and my extravagance now limited me to the prospect of spending the autumn economically between my mother’s cottage at Hampstead and my own chambers in town.
The evening, I remember, was still and cloudy; the London air was at its heaviest; the distant hum of the street-traffic was at its faintest; the small pulse of the life within me, and the great heart of the city around me, seemed to be sinking in unison, languidly and more languidly, with the sinking sun. I roused myself from the book which I was dreaming over rather than reading, and left my chambers to meet the cool night air in the suburbs. It was one of the two evenings in every week which I was accustomed to spend with my mother and my sister. So I turned my steps northward in the direction of Hampstead.
Events which I have yet to relate make it necessary to mention in this place that my father had been dead some years at the period of which I am now writing; and that my sister Sarah and I were the sole survivors of a family of five children. My father was a drawing-master before me. His exertions had made him highly successful in his profession; and his affectionate anxiety to provide for the future of those who were dependent on his labours had impelled him, from the time of his marriage, to devote to the insuring of his life a much larger portion of his income than most men consider it necessary to set aside for that purpose. Thanks to his admirable prudence and self-denial my mother and sister were left, after his death, as independent of the world as they had been during his lifetime. I succeeded to his connection, and had every reason to feel grateful for the prospect that awaited me at my starting in life.
The quiet twilight was still trembling on the topmost ridges of the heath; and the view of London below me had sunk into a black gulf in the shadow of the cloudy night, when I stood before the gate of my mother’s cottage. I had hardly rung the bell before the house door was opened violently; my worthy Italian friend, Professor Pesca, appeared in the servant’s place; and darted out joyously to receive me, with a shrill foreign parody on an English cheer.
On his own account, and, I must be allowed to add, on mine also, the Professor merits the honour of a formal introduction. Accident has made him the starting-point of the strange family story which it is the purpose of these pages to unfold.”

 

 
Wilkie Collins (8 januari 1824 – 23 september 1889)
Cover

 

De Hongaarse schrijver Béla Zsolt werd op 8 januari 1895 geboren in Komárom in het noorden van Hongarije. Zie ook alle tags voor Béla Zsolt op dit blog.

Uit: Nine Suitcases (Vertaald door Ladislaus Lob)

“The engine struggled on, and silence reigned in the compart-ment. The travelers went to sleep, or at least tried to catch forty winks. Our gendarme must have been extremely tired by the huge task he had recently accomplished, for he was sound asleep, judg-ing by the even jounce of his head back and forth. Now that his head was bare of the feathered hat and chinstrap, and his jauntily twirled mustache hung limp and ruffled, the sleeping gendarme’s harsh, martial features somewhat deflated: he had the impassive, expressionless peasant face of a hired hand who fell asleep on a haywagon bumping along on the road — the oxen would know the way home by themselves. There he sat facing me, his warm breath brushing my face as he dreamed, smacking his lips like a child. And to think of the acts this man had committed in front ofmy eyes! — or rather: what had they turned this dumb, slumbering, harmless-looking peasant into? My earlier tipsiness must still have been play-ing games with me, for I almost woke him up to tell him off, in the following way: `Listen here, homeboy, you’re from Gyor county, I from Koma-r= — we’re neighbors and practically the same age. We could have gone to the same elementary school, or hung out together waiting for the Vienna steamer at the landing stage by the Danube where we swam naked. So tell me, fellow countryman, what did you do to my poor old mother? Have you gone stark raving mad? Didn’t I, as soon as I came of age, take your side, the cause of the poor people? Didn’t I insist, even as a kid, that the lands belonging to the count of Oszony, the baron of Herkaly, and the Jew who owned Bela-puszta should be divided up among you poor people?’ Yes indeed, I was on the verge of yanking the gendarme’s shirt to wake him, when Mrs. Szabo must have sensed something, for she took my hand and squeezed it in a warning fashion. All right, all right, I thought. I won’t wake him this time. But it had hurt more than words can tell that it was precisely peasants like this one, and other loudmouth ‘little men’ of his kind, who had bloodied their hands and finished us off! The very ones for whom I had fought all my life, much more than I had for the hapless Jews! In the Ukraine, on forced labor service, whenever the officers had tormented me, it left me emotionally uninvolved. All right, they were my enemies, and I was theirs; ever since I had attained the age of reason, I had been fighting these oafish, good-for-nothing bour-geois, who, prisoners of their own ignorance and limited horizons, as if vacuum-sealed, had always considered themselves the clev-erest and most special people on earth. All they needed was the racist ideology borrowed from the Germans. But all those articles I had written were on behalf of the ‘little men’ — my proletarians and peasants — although I was well aware that most of them, impover-ished and uneducated, were selfish and cold. And yet, whenever one of them, a ‘prole’ or peasant, mistreated me in forced labor, it made me feel that my entire life, all my work, had been ludicrous. In nineteen months I met only one individual who was grateful to me, the journalist fighting for his interests.”

 


Béla Zsolt (8 januari 1895 – 6 februari 1949)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e januari ook mijn blog van 8 januari 2018 en ook mijn blog van 8 januari 2017 deel 2.

Juan Marsé, Waldtraut Lewin, Claudia Grehn, Leonardo Sciascia, Alfred Tomlinson, Gaston Miron, Vasyl Stus, Wilkie Collins, Roland Moed

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Juan Marsé op mijn blog.

Uit:The Calligraphy of Dreams (Vertaald door Nick Caistor)

“She takes a few stumbling steps up the street, comes to a halt. She turns as if searching for support, and then, closing her eyes and crossing her arms over her chest, she kneels down, slowly folding her body into itself as if this offered her some relief or respite, and lies on her back on the tram tracks embedded into what remains of the old cobbled surface. Her neighbours and the few weary passers-by toiling along the upper end of the street at this time of day can scarcely believe their eyes. What can have got into this woman? Stretched out full length (not that this is saying much, in her case) her chubby knees, tanned from the Barceloneta beach, peeking out of her half-open housecoat, her feet in their satin slippers with grubby pompoms pressed tightly together: what the devil is she up to? Can it really be she intends to end her life under the wheels of a tram? “Victoria!” yells a woman from the pavement. “What are you doing, poor thing?” There’s no response. Not even the blink of an eye. A small group of curious onlookers quickly gathers round the prone figure, most of them fearing they are the butt of some cruel hoax. An elderly man goes over and prods the woman’s ample hip several times with the tip of his cane, as if unsure she is alive. “Hey you, what nonsense is this?” he mutters, poking her. “What on earth do you think you’re doing?” Making tongues wag, as always, more than one of her woman neigh-bours must have been thinking: what wouldn’t that slut do to get her man’s attention? A blonde forty-something with flashing blue eyes, sociable by nature and very popular in the neighbourhood, the plump Sefiora Mir, who had been a Registered Nurse trained in the Falange College and now worked as a therapist and professional kinesiologist (as stated on her business cards) has forever given rise to gossip thanks to her daring hands, which give massages and soothe a variety of pains. Her ambiguous talents have encouraged many an amorous adventure, especially since her husband, a bullying, loud-mouthed former local councillor, has been shut away in the San Andres sanatorium since the end of the previous year. In the Rosales bar, Senora Mir’s manual dexterity has always provoked mocking delight, if not cruel sarcasm, and yet to see her now, flat on her back in the middle of the street in a parody of suicide — or perhaps actually meaning it, led to this extremity by some mental disturbance, and looking so firm and resolute in her decision — to see her lying there in the stream, with her round, pale-complexioned face edged with curls and her bewildered lips smeared as ever with lipstick, was beyond their wildest dreams. She appeared so sure of her imminent, ghastly demise beneath the wheel that was coming to slice off her head that it was hard to credit that such determination, such a desperate urge could be based on a complete miscalculation.”

 

 
Juan Marsé (Barcelona, 8 januari 1933)

Lees verder “Juan Marsé, Waldtraut Lewin, Claudia Grehn, Leonardo Sciascia, Alfred Tomlinson, Gaston Miron, Vasyl Stus, Wilkie Collins, Roland Moed”

Juan Marsé, Alfred Tomlinson, Gaston Miron, Leonardo Sciascia, Waldtraut Lewin, Vasyl Stus

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Juan Marsé op mijn blog.

Uit:The Calligraphy of Dreams (Vertaald door Nick Caistor)

“Torrente de las Flores. He never thought that a street whose name meant a river of flowers could be the backdrop to a tragedy. From the top of Travesera de Dalt, the street slopes steeply downwards, levelling out where it meets Travesera de Gracia. It has forty-six corners, is seven-and-a half metres wide, is lined with low-rise buildings, and boasts three taverns. In summer, during the perfumed days of the patron saint’s fiesta, drowsy beneath an ornamental bower of paper bunting and multi-coloured garlands, the street takes on a sound like reeds rustling in the breeze, and a quavering, underwater glow that makes it seem otherworldly. After supper on nights of stifling heat, it becomes a prolongation of everyone’s home.
These events happened many years ago, when the city was less believable than now, but more real. One July Sunday, shortly before two in the afternoon, the blazing sun and a sudden shower mingle for a few minutes, and the air is filled with a shimmering light, a wavering, deceptive transparency that envelops the whole street. This is turning out to be a very hot summer, and by this time of day the blackish road surface has become so heated that the drizzle evaporates even before it hits the ground. When the shower ends, on the pavement outside the Rosales bar-cum-wine cellar a block of ice delivered by a truck and loosely wrapped in a cloth is melting in the remorseless sunlight. It’s not long before tubby Agustin, the bar owner, emerges with bucket and ice pick, squats down, and starts chipping pieces off it.
On the stroke of half-past two, a little higher up than the bar and across the street, where the optical illusion is at its strongest, Senora Mir comes running out of the doorway of number 117. She is clearly in distress, as if she is fleeing a fire or an apparition. She stands in the middle of the road in her slippers, her white nurse’s uniform only half done up, apparently unconcerned that she is revealing what she shouldn’t. For a few seconds she doesn’t seem to know where she is; she twists round, clawing the air with both hands until she stops spinning and, head sunk on her chest, lets out a long, hoarse cry that seems to come from the pit of her stomach, a scream that slowly subsides into sighs and then tails off like a kitten’s mewling.”

 

 
Juan Marsé (Barcelona, 8 januari 1933)

Lees verder “Juan Marsé, Alfred Tomlinson, Gaston Miron, Leonardo Sciascia, Waldtraut Lewin, Vasyl Stus”

Dolce far niente, Alfred Tomlinson, Lucebert, Jan Slauerhoff, Chimamanda Ngozi Adichie, Agatha Christie, Orhan Kemal, Gunnar Ekelöf

 

Dolce far niente

 

 
Gustavo Silva Nuñez poseert voor een door hem geschilderde zwemmer, 2015.

 

Swimming Chenango Lake

Winter will bar the swimmer soon.
He reads the water’s autumnal hestitations
A wealth of ways: it is jarred,
It is astir already despite its steadiness,
Where the first leaves at the first
Tremor of the morning air have dropped
Anticipating him, launching their imprints
Outwards in eccentric, overlapping circles.
There is a geometry of water, for this
Squares off the clouds’ redundances
And sets them floating in a nether atmosphere
All angles and elongations: every tree
Appears a cypress as it stretches there
And every bush that shows the season,
A shaft of fire. It is a geometry and not
A fantasia of distorting forms, but each
Liquid variation answerable to the theme
It makes away from, plays before:
It is a consistency, the grain of the pulsating flow.
But he has looked long enough, and now
Body must recall the eye to its dependence
As he scissors the waterscape apart
And sways it to tatters. Its coldness
Holding him to itself, he grants the grasp,
For to swim is also to take hold
On water’s meaning, to move in its embrace
And to be, between grasp and grasping, free.
He reaches in-and-through to that space
The body is heir to, making a where
In water, a possession to be relinquished
Willingly at each stroke. The image he has torn
Flows-to behind him, healing itself,
Lifting and lengthening, splayed like the feathers
Down an immense wing whose darkening spread
Shadows his solitariness: alone, he is unnamed
By this baptism, where only Chenango bears a name
In a lost language he begins to construe —
A speech of densities and derisions, of half-
Replies to the questions his body must frame
Frogwise across the all but penetrable element.
Human, he fronts it and, human, he draws back
From the interior cold, the mercilessness
That yet shows a kind of mercy sustaining him.
The last sun of the year is drying his skin
Above a surface a mere mosaic of tiny shatterings,
Where a wind is unscaping all images in the flowing obsidian,
The going-elsewhere of ripples incessantly shaping.

 

 
Alfred Tomlinson (8 januari 1927 – 22 augustus 2015)
Stoke-on-Trent, Old Town Hall. Alfred Tomlinson werd geboren in Stoke-on-Trent.

Lees verder “Dolce far niente, Alfred Tomlinson, Lucebert, Jan Slauerhoff, Chimamanda Ngozi Adichie, Agatha Christie, Orhan Kemal, Gunnar Ekelöf”

Juan Marsé, Alfred Tomlinson, Gaston Miron, Leonardo Sciascia, Waldtraut Lewin, Vasyl Stus, Claudia Grehn

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Juan Marsé op mijn blog.

Uit: Calligraphie des rêves (Vertaald door Jean-Marie Saint-Lu)

« Durant quelques secondes, elle a l’air de ne pas savoir où elle se trouve, elle tourne sur elle-même en tâtant l’air avec ses mains, jusqu’au moment où, s’immobilisant, tête baissée, elle pousse un cri long et rauque, comme sorti de son ventre, et qui peu à peu se transforme en soupirs pour finir en miaulements de petit chat. Elle commence à remonter la rue en trébuchant puis s’arrête, elle se tourne, cherchant un appui alentour, et aussitôt après, fermant les yeux et croisant les mains sur sa poitrine, elle se baisse en se repliant lentement sur elle-même, comme si cela lui procurait réconfort ou soulagement, puis s’allonge sur le dos, en travers des rails du tramway encore incrustés dans ce qui reste du vieux pavage. Des voisins et quelques passants occasionnels, peu nombreux et fatigués à cette heure et sur ce tronçon haut de la rue, n’en croient pas leurs yeux. Qu’est-ce qu’il lui a pris, tout à coup, à cette femme ? Allongée sur la voie de toute sa longueur, qui n’est pas grande, ses genoux massifs et brunis sur la plage de la Barceloneta pointant sous sa blouse entrouverte, les yeux fermés et les pieds bien joints dans ses pantoufles de satin à pompons pas très propres, que diable prétend-elle faire ? Faut-il supposer qu’elle veut en finir avec la vie sous les roues d’un tramway ? « Victoria ! crie une femme du trottoir. Qu’est-ce que tu fais, malheureuse ? » Elle n’obtient pas de réponse. Pas même un clignement de paupière. Très vite, un petit groupe de curieux se forme autour de la femme allongée, la plupart craignant d’être victimes d’une plaisanterie macabre. Un vieil homme tât e à plusieurs reprises la généreuse hanche avec sa canne, comme s’il ne pouvait croire qu’elle soit vivante. « Eh vous, là, qu’est-ce que c’est que cette plaisanterie ? grommelle-t-il, en la harcelant. Que cherchez-vous à faire ? » Parler d’elle, comme toujours, doit penser plus d’une voisine : que ne ferait pas cette grue pour attirer l’attention de son homme. Quadragénaire blonde aux yeux bleus pétillants , au tempérament expansif et très populaire dans le quartier, la grassouillette Mme Mir, qui avait été Dame infirmière formée dans un collège de la Phalange et exerçait maintenant comme soignante et kiné pr ofessionnelle, à en croire ses cartes de visite, avait fait et continuait à faire pas mal parler d’elle à cause de ses mains audacieuses, qui dispensaient frictions corpor elles et calmaient diverses ardeurs, et dont le talen t équivoque favorisait de fréquentes divagations amoureuses, surtout depuis que son mari, ex-maire adjoint autoritaire et bravache, avait été interné à l’hôpital San Andrés, à la fin de l’année précédente. »

 

 
Juan Marsé (Barcelona, 8 januari 1933)

Lees verder “Juan Marsé, Alfred Tomlinson, Gaston Miron, Leonardo Sciascia, Waldtraut Lewin, Vasyl Stus, Claudia Grehn”

Juan Marsé, Waldtraut Lewin, Gaston Miron, Leonardo Sciascia, Alfred Tomlinson, Vasyl Stus

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Juan Marsé op mijn blog.

Uit: De laatste middagen met Teresa (Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu)

‘Ze had zo’n kleine persoonlijke chaos om zich heen, als bevestiging van het bestaan van de ware, solide luxe – de ceintuur van haar jas viel er bijna helemaal uit en sleepte met de gesp over de grond, uit haar ene jaszak piepte een roodzijden hoofddoek, haar blonde haar hing voor haar gezicht, en ze probeerde haar ene schoen, die tijdens het hollen was uitgegaan, met nerveuze bewegingen weer aan haar voet te krijgen -, een charmante slordigheid in de details die duidelijk aangeeft dat ze zich geen zorgen hoeft te maken over geld, vertrouwen heeft in haar eigen schoonheid en een intens, gepassioneerd en veelbelovend innerlijk leven heeft; een extra charme bij mensen die al door de natuur en de fortuin worden verwend.’
(…)

De feestelijke sfeer van de avond, met zijn vrolijke opwinding en drukte, gaf weinig aanleiding tot angst, en al helemaal niet in die buurt, maar toch kon een groepje elegant geklede paren dat toevallig langs de jongeman liep, een licht gevoel van onbehagen niet onderdrukken dat soms ontstaat door een amper waarneembare breuk in de orde: wat opviel aan de jongen was de serieuze schoonheid van zijn zuidelijke trekken en een zekere onrustbarende onbeweeglijkheid die op een merkwaardige manier in verband – liever gezegd in een verdacht evenwicht – stond met de prachtige auto.”

 

 
Juan Marsé (Barcelona, 8 januari 1933)

Lees verder “Juan Marsé, Waldtraut Lewin, Gaston Miron, Leonardo Sciascia, Alfred Tomlinson, Vasyl Stus”