Lucille Clifton, Rafael Chirbes, Marcus Jensen, E. J. Potgieter, Kees Ouwens, Dawud Wharnsby

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Lucille Clifton werd geboren in New York op 27 juni 1936. Zie ook mijn blog van 27 juni 2009 en ook mijn blog van 27 juni 2010.

My Mama Moved Among the Days

My Mama moved among the days

like a dreamwalker in a field;

seemed like what she touched was here

seemed like what touched her couldn’t hold,

she got us almost through the high grass

then seemed like she turned around and ran

right back in

right back on in.

 

There is a girl inside

There is a girl inside.

She is randy as a wolf.

She will not walk away and leave these bones

to an old woman.

She is a green tree in a forest of kindling.

She is a greeen girl in a used poet.

She has waited patient as a nun

for the second coming,

when she can break through gray hairs

into blossom

and her lovers will harvest

honey and thyme

and the woods will be wild

with the damn wonder of it.

 

Lucille Clifton (27 juni 1936 – 13 februari 2010)

 

De Spaanse schrijver Rafael Chirbes werd geboren op 27 juni 1949 in Tabernes de Valldigna bij Valencia. Zie ook mijn blog van 27 juni 2007 en ook mijn blog van 27 juni 2008 en ook mijn blog van 27 juni 2009 en ook mijn blog van 27 juni 2010.

 

Uit: Krematorium (Vertaald door Dagmar Poetz)

Das Geräusch des Radios, des Motors, rücken dich in die Ferne, werfen mich auf mich selbst zurück, auf meine Hände, die jetzt das Lenkrad umfassen, auf meinen rechten Fuß, mit dem ich aufs Gaspedal trete. Die Räder knirschen im Sand, der hier, in Strandnähe, den Asphalt bedeckt. Sand liegt auch auf den Gehsteigen, die von Zäunen und Gittern gesäumt sind, dahinter zeigt sich eine üppige Vegetation: Jenseits der Wagenscheibe ziehen langsam Hibiskusbüsche an mir vorbei, Oleander, Bougainvilleen, grüne Thujenhecken und aufgereihte Zypressen. Die Müllsäcke,

schwarz, blau oder rosa; sie hängen von den Gittern der Apartments, häufen sich um die Müllcontainer, und es sieht

so aus, als blühe auch da etwas. Mit ihren schweren Ausdünstungen durchsetzen sie die matte Jodluft, die das Meer verströmt. Der Wagen rollt langsam weiter, während ich dich vergesse, Matías. Ich sehe dich nicht mehr. Es ist sehr heiß trotz der frühen Stunde. Ich

drücke den Knopf, der die Fenster schließt, und schotte mich im Inneren des Wagens ab. Ich bin jetzt mit mir allein. Es ist fünf nach zehn und die grünen Leuchtziffern auf dem Display am Arma turenbrett zeigen bereits vierunddreißig Grad an. Nach mehreren Tagen, an denen der Morgennebel für hohe Luftfeuchtigkeit und drückende Hitze – das was die Franzosen marais thermique nennen – gesorgt hat, kam am Dienstag ein unruhiger Westwind auf, der das Quecksilber in den Thermometern noch mal um mehrere Grad steigen ließ und eine Trockenheit brachte, die einem den Atem nahm. Gegen Abend wird dieser glühende Wind stärker. Da biegen sich die Zweige der Büsche, angeschoben von den Flammen eines offenen Backofens hinter den Bergen, deren Leuchten bei jedem Sonnenuntergang zu erahnen ist. Von der Hitze ist auch gerade im Lokalsender die Rede. Von den Messungen der Wetterstation von Misent, demnach hat es seit den fünfziger Jahre keine vergleichbare Hitzeperiode gegeben. Es ist die zweite Hitzewelle des Jahres. Die erste (keine Hitze-Welle, eher eine Episode, sagten damals die Behörden) erreichte uns Ende Juni: Die Thermometer stiegen jäh und erreichten acht oder neun Tage lang Höchstwerte von über 36 Grad und das bei einer Luftfeuchtigkeit von mehr als 80 Prozent, dann stürzten die Quecksilbersäulen ab, und es blieb mehrere Wochen kühl.“

 


Rafael Chirbes (Tabernes de Valldigna, 27 juni 1949)

 

De Duitse schrijver Marcus Jensen werd geboren op 27 juni 1967 in Hamburg. Zie ookmijn blog van 27 juni 2007 en ook mijn blog van 27 juni 2008 en ook mijn blog van 27 juni 2009 en ookmijn blog van 27 juni 2010.

 

Uit: Oberland

„Nach dem Abzählen sprengen sie auseinander, lassen sich gegen beide Seiten der Bugreling prallen, federn zurück, als wär’s ein Boxring, bis sie übereinanderstürzen, je nasser desto besser, sie kommen hoch und lachen immer noch. Ein gemütliches Plätzchen haben sie gewählt. Ich rutsche auf sie zu. Die vier stellen sich mir in den Weg, schirmen den Wind ab. Links, der Busen-Umriss, hebt einen Zeigefinger, als wolle sie Achtung sagen, schon leuchtet der nächste Blitz vom Heck her, bitte schön, und die Gesichter gleißen elektrisch.
Die Frau. Schwarzbraunes Haar quillt unter ihrer blauen Kapuze hervor. Mitte zwanzig, schlank, volle Lippen, dunkle Augen, hohe Wangenknochen, man hätte sie als apart bezeichnet, apart, da lächelt sie selbst. Die beiden Gelben daneben sind Zwillinge, sommersprossige hagere Jungs, etwa dreißig, dürre Körper in schlotternder Regenhaut. Und Orange, der gedrungene Dicke, vielleicht vierzig Jahre alt: Ihm fehlt nur ein Hörnerhelm, dann wäre er mit seinem roten Vollbart ein passabler Aushilfswikinger. Er löst sich von den anderen und geht geduckt auf mich zu, seine Nickelbrille ist facettenartig dicht mit Tropfen benetzt:
»Jens!«
Er kniet vor mir, fasst meine Arme und zieht mich in die Gerade. Ich starre ihm auf das besprühte Kassengestell. Er dreht seinen Kopf so, dass unsere Kapuzen ein nasses Zelt bilden, sein Seeräuberbart müsste korrekterweise herunterhängen wie vollgesogene Wolle. Vermutlich besteht er aus Synthetik, man kann ja nicht an jedes Detail denken. Er holt Luft gegen den Wind:
»Du machst Sachen! Bist noch nicht mal sechs!«

 

Marcus Jensen (Hamburg, 27 juni 1967)

 

De Nederlandse schrijver Everhardus Johannes Potgieter werd geboren in Zwolle op 27 juni 1808. Zie ook mijn blog van 27 juni 2007 en ook mijn blog van 27 juni 2008 en ook mijn blog van 27 juni 2009 en ook mijn blog van 27 juni 2010.

 

Uit: Jan, Jannetje en hun jongste kind

„En geen wonder!

Jan is zoo dikwijls opgehemeld, en Jan is zoo dikwijls uitgescholden, dat hij eindelijk heeft leeren inzien, hoe hij barsten zou als de kikvorsch, of de geelzucht krijgen als de nijd, indien hij eene hooge borst ging zetten bij ieder:

‘Aap, wat heb je mooije jongen!’ van zijne vrienden; of zich kwaad bloed wou maken, bij elk:

‘Fij, wat een goore paai is dat!’ van zijne vijanden.

Het is mij of ik Jan in deze ure hoor redeneren, zittende in zijnen leuningstoel, met de Courant van morgen, 1 Januarij 1842, vóór zich:

‘Mijne talenten en mijne vernuften, – en ik heb er eene zoô onder mijne jongens! – mijne verhandelaars en mijne dagbladschrijvers, – wie drommel van beide zou wel de knapste wezen? – allemaal prijzen ze mij om het zeerst, en dat hoort niet anders: – al lees ik ze niet, ik betaal ze toch!’

‘Wijfje!’ – laat hij er op volgen, – ‘reik mij vast een’ schoonen Goudenaar uit die lâ, ik zal er den brand maar eens insteken. Wat komen de kinderen weêr laat, het is al over achten! Het is waar, de Synode van het jaar Zestien heeft ingevoerd, oudejaars-avond kerk te houden, – ge hebt immers wel gezorgd, dat er tabak in de doos is?’

Jannetje knikt en reikt hem die toe, en hij stopt zijne pijp met eene pruik, – eene verkwisting, welke zij Jan nooit heeft kunnen afleeren, – en hij knort op de meid, die geen geglommen kooltje in het komfoor bragt – eene huishoudelijkheid, die Jan eere aandoet, – en de lof walmt weg als de damp, en laat als deze – niets achter.“

 

Potgieter (27 juni 1808 – 3 februari 1875)

Borstbeeld op de De Nieuwe Oosterbegraafplaats, Amsterdam

 

De Nederlandse dichter Kees Ouwens werd geboren op 27 juni 1944 in Zeist. Zie ook mijn blog van 27 juni 2006 en ook mijn blog van 27 juni 2007 en ook mijn blog van 27 juni 2008 en ook mijn blog van 27 juni 2009 en ook mijn blog van 27 juni 2010.

 

Avond

Soms klonk over de vallei het denkbeeld van een stem ten tijde van het avonduur

als de lucht al leeg was, het onderworpen land

waarin niets sprak, de weg die met de ogen volgbaar

liep in alle stilte langs loofbos van het buiten

en in de ruimte boven aarde – klokslag negen uit de toren van het gat

dat naast zijn akkers ligt en weiden

en zijn bongerd teelt –

sprak mensloos avond.

 

Ik ging wandelen

Ik ging wandelen.

Mijn keurige regenjas stond

mij goed.

Met mijn verzorgde uiterlijk

stonden

vele deuren voor mij open.

Maar ik wandelde.

Ik was mijzelf genoeg.

Vele straten verder stokte

mijn adem.

Mijn prettige voorkomen

vertrok

van angst.

Wat ging mij nu gebeuren?

Ik wist het niet.

En eens ging ik uit

wandelen.

Er heerste volslagen duisternis.

Mijn decente verschijning

glipte langs

de gevels.

Ik was ongetwijfeld zeer bang.

 

Kees Ouwens (27 juni 1944 – 24 augustus 2004)

 

De Canadese dichter, singer-songwriter, performer en sociale activist. Dawud (David) Wharnsby Ali werd geboren op 27 juni 1972 in Kitchener, Ontario. Zie ook mijn blog van 27 juni 2009 en ook mijn blog van 27 juni 2010.

 

What Did I Do Today?

Oh the moon has come, the day is done,

the night has covered up the sun,

I have stood so often before you to pray,

but I wonder Allah, tell me, what did I do today?

Did I remember the words of Al-Fatihah?

Did I take time to thank you for all that I have?

Did I call on you to guide my way?

Tell me what did I do today?

I have whispered to you as I made Ruku

Subhana Rabey’yal Adheem.

But was my faith bright or grey?

Oh Allah, tell me, what did I do today?

Did I smile at my brother?

Was I kind to my Mother?

Did I teach another something I know?

Or did my love of this world lead me astray?

Tell me what did I do today?

Sami Allah hu liman hamida

Rabbana Lakal Hamd.

Sami Allah hu liman hamida

Rabbana Lakal Hamd.

Though I’?ve bowed to you with my face in the dust,

Subhana Raby’yal a`la.

The blessings you give I could never repay.

Oh Allah, tell me, what did I do today?

Did I use my time?

Did I use my mind?

If I search my heart what will I find?

The light of your guidance is a glimmering ray,

Tell me, what did I do today?

Oh Allah, Tell me what did I do today?

 

Dawud Wharnsby (Kitchener, 27 juni 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juni ook mijn vorige blog van vandaag.