De Vlaamse dichter, romancier en theatermaker Peter Verhelst werd geboren op 28 januari 1962 in Brugge. Later volgde hij de lerarenopleiding in de vakken Nederlands, Engels en geschiedenis waarna hij les gaf in algemene vakken aan het Instituut voor Voeding in Brugge. In 1999 stapte hij uit het onderwijs om zich voltijds op het schrijven te storten. Zijn eerste dichtbundel, Obsidiaan (1987) werd bekroond met de Prijs voor Letterkunde van de provincie West-Vlaanderen en de Paul Snoekprijs. Na Obsidiaan volgden nog zes poëziebundels, waarna hij zich in 1997 in het tijdschrift De Revisor als dichter dood verklaarde. Desondanks verscheen van hem in 2003 een nieuwe gedichtenbundel, Alaska. Naast poëzie schrijft Verhelst ook proza en theater. Sinds kort is hij ook als vaste werkkracht verbonden aan het theaterhuis NTGent.
Fassbinder Rex
Matroos in Brest onder de rosse gloed van de maan.
De accordeon kriept in mijn borst. Wie die vuist in mijn rug
priemt tijdens tango’s en me plots daar grijpt is het beest
dat me vooroverdrukt op tafel en als speeksel openwolkt,
in mijn hoofd de kermende touwen losknipt zodat ik
een schip op drift ben – speeltje met zijn onweegbuik over me heen –
tot ik begeef onder Herr Kuiper
en er mesjes uit zijn vingers klappen
graaiend naar mijn hart. Die snijbloem.
(Andy is dood, Nico is dood, Nomi is dood,
Rainer die vergaat is de Dom die brandt
en boven zitten twee aapjes in een kooi
ook al in elkaars vlees vast.)
Jean Genet
Man met sigaret. Man met Russisch gezicht, gemillimeterd.
Wat denk je zal bewegen uit de telefoon naar me toe;
neonletters, de zalmroze vinger van de liefde of jouw tong
die wartaal in mijn hoofd brengt als een bloedende vork?
De kamer riekt, de muren zijn oud vlees.
In de sofa zie ik in een flits een uiteenvallend skelet.
(Zijn bloed zit vast. Genet en zijn verbijstering,
in zijn linkerhand het lichaam, in zijn rechter de hoorn,
maar het snoer is stuk. Daar zit hij als geschilderd
op bed, een knie omhoog, luisterend naar de zee
in de hoorn. De mond van de latrine. Zwarte keel.
Jean luistert.)
Peter Verhelst (Brugge, 28 januari 1962)
De Palestijns-Nederlandse dichter, schrijver en acteur Ramsey Nasr werd geboren in Rotterdam op 28 januari 1974. Zie ook
mijn blog van 28 januari 2007.
het complot
wetenschap we lachen er wel om
maar het is natuurlijk
om ten hemel te schreien
nooit klikte het tussen ons
de dichter
en jou
afgemeten man plus chemische vrouw
laboratoire tweeling der vooruitgang
samen petrischalen vullen jaja
leg het maar uit
op witte gangen heb ik anders gehoord
wisselen jullie in smetvrije jassen
onderling eiwitten uit kan dat
nucleotide basenparen zoiets
dan smiespelen jullie samen
en waarom doen jullie dat en voor wie
zeg op! wat zijn jullie in godsnaam!
o mijn god met ons van plan
dit heb ik allemaal gehoord
onlangs uit vertrouwde bronnen
maar let op mijn woord
en – lees – lippen – knul
of ook wij begaan ongelukken
via titanendonder en weerlicht
hou je vast aan schalen van richter
hoogachtend hou me vast
hou me vast
uw dichter
Een minimum
lees me dan
luister dan zacht
ik ben de muur
en muurvaste man
jarenlang zitten
mijn lief en ik stil
tegen dit plafond
van gitzwarte kas
en vanaf ons vel
begint de bodem
en daar is geen rek
om haar te omarmen
zij zit ertussen
ik zit eronder
en ja ik heb niks
jazeker ik ben niks
maar godmiljaar
ik kan overleven
ik knok tot nu
de jaren rond
van beens af aan
tot aan mijn dood
zal ik tegen u
dit plafond
en alle ogen
in uw mond
opknokken
ik zal uit mijn pree
tevoorschijn komen
meewandelen onder haar
met mijn kansarme zon
en rondbazuinen
hier staan wij
klein en fier
lijk een mens
op een plein
en ik zou met u niet willen ruilen
ik zou er geld voor willen geven
om net als u
mezelf te zijn
Ramsey Nasr (Rotterdam, 28 januari 1974)
De Albanese schrijver Ismail Kadare werd geboren in Gjirokastër op 28 januari 1936. Zie ook mijn blog van 28 januari 2007.
Uit: Agamemnon’s Daughter
“In early winter, the sightless suddenly began congregating on sidewalks and in cafés. Their fumbling s
teps caused passersby to stop and stare in disbelief. Although citizens had lived for months in fear of the qorrfirman, the sight of its results rooted them to the ground, petrified them.
For some time people had allowed themselves to think that the victims of that notorious order had been swallowed up in the dark night of oblivion, that the only people you would come across in the street or the square were the formerly blind, with their unchanging appearance, the peaceful tap-tap-tap of their sticks— the kind of blind people everyone’s eyes and ears were long accustomed to. But now the first winter freeze had brought with it innumerable blind folk of a new and far more lugubrious kind.
There was something specific about them that distinguished them from the traditionally unsighted. They had a disturbing swagger, and their sticks made a menacing knock-knock-knock on the cobblestones.
They’ve not yet grown used to their new condition, some argued. Blindness came to them at a stroke, not gradually, as is usually the case, so they haven’t yet acquired the necessary reflexes . . . But those who heard such remarks shook their heads, clearly not convinced. Could that be the only reason?
What was most striking was their collective reappearance. It was probably not a coincidence, nor could it have been the result of secret collusion among them, contrary to the rumors that were being circulated by people who saw anti-state conspiracies in everything and anything. It came from the simple fact that the time needed for most of them to recover — either from the physical wounds caused by disoculation or from its attendant psychological trauma — had now elapsed.”
Ismail Kadare (Gjirokastër, 28 januari 1936)
De Cubaanse dichter en schrijver Miguel Barnet werd geboren op 28 januari 1940 in Havanna. Zie ook mijn blog van 28 januari 2007.
Walking the City
I, too, am among the privileged
of the age.
I was nurtured on high, slender walls,
a melancholy child,
in spite of a taste for shiny shoes
and the tears of Deborah Kerr and Cary Grant.
My eyes would melt in silence
in Vedado’s shady places.
In my celluloid seat
I dreamed unspeakable things,
black women, naked
in a foamy landscape.
I myself invented all the stories of the city
and I built my castles of fear
upon the schemes of the penniless Chinese.
If I knocked at the doors of the great
it wasn’t to beg for a crust or a star,
but to leave an open, perfumed flower.
Believe me, I have been among the privileged of my time,
without time to lament my personal sorrows.
There are things that they show me with a corroded shine
and I look at them —
what’s to do!
I will walk these streets
without fear of whatever unforeseen
may lunge at me when I’m lost in thought.
Child of the minstrel and his guitar,
like a dream beast
I will pluck the strings of my invention.
I continue walking the city,
it throbs in my skin,
and if by accident I knock at your door,
fear not, Lezama, that I’m the ghost
of a poem by Baudelaire
nor will I refrain from telling you that you are still among us,
you, and those with whom we surround you,
like a tree of dark signals,
a fountain of enameled fish.
I write this only
to tell you that my feet have not wearied
of going through these streets that were once mud,
through these palaces that Julián del Casal*
saw covered with snow
and that I carry in my pockets not stones
but the sons* of Teodora Ginés*
to distribute among solitary wanderers
and sleepers in the parks
I lean against the Malecón*
nervous about poisonous octopi and empty bottles tossing in the water.
A noisy truck passes
carrying men and women
volunteers for the harvest.
Why am I reminded of a chorus of medieval lutes.
I expose my heart to wind and salt.
I have crossed the threshold of my house of shadows
And I know now that I’ve become my own reflection.
Vertaald door Mark Weiss
Miguel Barnet (Havanna, 28 januari 1940)
De Engelse schrijver en literatuurwetenschapper David Lodge werd geboren op 28 januari 1935 in Londen.
Uit: Love and the Master
“When he congratulated his friend on the splendid way the wedding had gone off, Du Maurier sighed and shook his head. It was not that he had anything to object to in Trixy’s choice of partner. “He’s a fine, clean-cut, upstanding young man, ” he said. “I’m sure he loves her and will take care of her. But it’s a wrench you know, when the little girl you’ve been nourishing and tending and protecting for years, is suddenly a woman, and doesn’t want your protection any more.”
“I understand,” said Henry sympathetically, “But that’s life, my dear chap. How else would the race be renewed?”
“Yes, it’s life,” said Du Maurier gloomily. “Ce n’est pas gai.” It was one of his favourite expressions.
“After all, you took Emma away from her father – and you told me yourself he put up quite a struggle.”
“That’s true,” Du Maurier admitted. “But I believe the old devil’s motives were entirely selfish – and her mother’s. He’d lost a lot of money, you know, and they were counting on Emma to look after them in their old age. They couldn’t see much prospect of that if she married me”
“Well, I daresay your mother shed a genuine tear when you married.”
“Maman?” Du Maurier was evidently amused at the thought. “The old lady wasn’t sentimental about such things. D’you know, when I was making myself ill with anxiety and frustration over our long engagement, she advised me to take a mistress – some little grisette, or the Cockney equivalent.”
“You mean – instead of marrying?” Henry was startled by this disclosure.
“No – while I was waiting to be married.” said Du Maurier, an idea which Henry found no less shocking. “Of course I told her it was out of the question,” Du Maurier added quickly. “I told her – which was perfectly true – that I had made a vow in my heart of total fidelity to Pem, on the day we were engaged.” Henry had the sense, which he had experienced once or twice before, that his friend had inadvertently opened a cabinet drawer on contents slightly compromising to the owner, and quickly slammed it shut. A woman who could make such a cheerfully amoral suggestion to her son shattered all received notions of maternal love; and the vow Du Maurier referred to implied a less than chaste existence up to that point in his life – which wasn’t perhaps altogether surprising in someone who had been an art student in the Quartier Latin, but not the kind of behaviour one would have inferred from the irreproachable respectability of domestic life at New Grove House. The two men maintained a thoughtful silence as Du Maurier lit a cigarette.”
David Lodge (Londen, 28 januari 1935)
Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 28 januari 2007.
De Franse schrijfster Colette werd geboren op 28 januari 1873 in Saint-Sauveur-en-Puisaye.
De Cubaanse schrijver José Martí werd geboren op 28 januari 1853 in Havanna.
De Duitse dichter en schrijver Christian Felix Weiße werd geboren op 28 januari 1726 in Annaberg, in het Erzgebergte.
De Duitse schrijver Hermann Peter Piwitt werd geboren op 28 januari 1935 in Wohldorf bij Hamburg.