150 jaar Louis Couperus, Jacques Perk, Saul Bellow, Mensje van Keulen, Jan Brokken

150 jaar Louis Couperus

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Dat is vandaag precies 150 jaar geleden. Zie ook alle tags voor Louis Couperus op dit blog.

 

Uit: De stille kracht

 

« Maar al mijmerde hij niet, de stemming was onafweerbaar, als een druk op zijn breede borst, als een ziekte van teederheid, een malaise van sentimentaliteit in zijn anders heel praktisch gemoed van hoofdambtenaar, die hield van zijn werkkring, van zijn gewest; die hart had voor de belangen er van, en wien het bijna onafhankelijk gezag van zijn betrekking geheel in harmonie was met zijne heerschersnatuur; die met zijn krachtige longen zijn atmosfeer van wijden werkkring en ruim veld van zoo verscheiden arbeid, met even veel genot gewoon was te ademen, als hij nu ademde, den wijden wind van de zee. De begeerte, het verlangen, een heimwee, waren dien avond vooral, vol in hem. Hij voelde zich eenzaam, niet alléen om het izolement, dat een hoofd van gewestelijk bestuur altijd min of meer omringt, wien men òf nadert conventioneel glimlachend-eerbiedig, om conversatie, òf kort, zakelijk-eerbiedig, om zaken. Hij voelde zich eenzaam, hoewel hij vader was van een huisgezin. Hij dacht aan zijn groote huis, hij dacht aan zijn vrouw en zijn kinderen. En hij voelde zich eenzaam, en alleen gedragen door het belang, dat hij stelde in zijn werk. Het was hem alles in zijn leven. Het vulde al zijne uren. Er over denkende sliep hij in, zijn eerste gedachte was voor het een of ander gewestelijk belang.

In dit oogenblik, moê van het cijferen, opademende in den wind, ademde hij tegelijk met de frischheid van de zee den weemoed van de zee in, den geheimzinnigen weemoed der Indische zeeën, den opspokenden weemoed der zeeën van Java; de weemoed, die aanruischt van verre als op suizende wieken van geheimzinnigheid. Maar zijn natuur was niet om zich over te geven aan mysterie. Hij ontkende het mysterie. Het was er niet: er was alleen de zee en de wind, die frisch was. Er was alleen de walm van die zee, als iets van visch en van bloemen en zeewier; walm, die de frissche wind uitwoei. Er was alleen het oogenblik van herademing, en wat hij, onafweerbaar, voor geheimzinnigen weemoed voelde toch sluipen in zijn, dien avond, wat weeke gemoed, dacht hij te zijn om zijn huislijken kring, dien hij liever wat nauwer gevoeld had, dichter sluitende om wat in hem was vader en echtman. Was er van weemoed noch iets, dan was het dàt. Uit de zee kwam het niet; uit de lucht aan, van verre, niet. Hij gaf zich niet over aan een allereerste sensatie van wonderlijkheid… En hij plantte zich steviger, welfde zijn borst, richtte-op zijn flinken, militairen kop en snoof, en snoof den walm in en den wind…

De hoofdoppasser, neêrgehurkt, met zijn gloei-vuurtouw in de hand, gluurde aandachtig op naar zijn heer, als dacht hij: wat doet hij hier zoo vreemd te staan bij den vuurtoren… Zoo vreemd, die Hollanders… Wat denkt hij nu… Waarom doet hij zoo… Juist op dit uur op deze plek… De zeegeesten waren nu om… Er zijn kaaimannen onder het water, en iedere kaaiman is een geest… Zie, daar heeft men aan ze geofferd, pisang en rijst en dèng-dèng en een hard ei op een vlotje van bamboe; onderaan bij het voetstuk van den vuurtoren… Wat doet de Kandjeng Toean nu hier… Het is hier niet goed, het is hier niet goed… tjelaka, tjelaka… En zijn spiedende oogen gleden op en neêr langs den breeden rug van zijn heer, die maar stond en uitzag… Waar zag hij naar toe…? Wat zag hij aanwaaien in den wind…? Zoo vreemd, die Hollanders, vreemd… »

 

 

 

Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)

Met zijn vrouw (rechts) op Sumatra, 1921 

 

De Nederlandse dichter Jacques Fabrice Herman Perk werd geboren in Dordrecht op 10 juni 1859. Zie ook alle tags voor Jacques Perk op dit blog.

 

 

Iris

Ik ben geboren uit zonne-gloren
En een zucht van de ziedende zee,
Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
Gezwollen van wanhoop en wee;
Mijn gewaad is doorweven met parels, die beven
Als dauw aan de roos, die ontlook
Wen de dag-bruid zich baadt, en voor ’t schuchter gelaat
Een waaier van vlammen ontplook

Met tranen in ’t oog, uit de diepte omhoog,
Buig ik ten kus naar beneden:
Mijn lichtende haren befloersen de baren,
En mijn tranen lachen tevreden:
Want, diep in zee, splijt de bedding in twee,
Als mijn kus de golven doet gloren…

En de aarde is gekloofd, en het lokkige hoofd
Van Zephir doemt lachend te voren.
Hij lacht…en zijn zucht jaagt mij, arme, in delucht,
En een boog van tintlende kleuren
Is mijn spoor, als ik wijk naar een droomerig rijk,
Waar ik eenzaam om Zephir kan treuren.

Hij mint me als ik hem.., maar zijn lach, zijn stem,
Zijn kus..is een zucht: wij zwerven
Omhoog, omlaag; wij willen gestaag,
Maar wij kunnen noch kussen, noch sterven.

 

 

De purpren avond

De purpren avond was in ’t west verdwenen
En glanzend zilver droomde op donkere aarde,
Toen is de blonde Muze mij verschenen …
Mijn ziel werd vuur, toen haar mijn oog ontwaarde.

Geknield strekte ik mijn armen naar haar henen,
‘k Omhelsde louter lucht – ik viel aan ’t wenen:
Haar blik was eindloos-teer, toen ze op mij staarde,
‘k Gevoelde een kus op ’t voorhoofd, – ze openbaarde:

‘Een hoge liefde zal uw hart doordringen:
Gij zult beminnen, zalig zijn en scheiden,
Gescheiden zwerven, zwervend liefde zingen,

En peinzend zult gij ’t wederzien verbeiden,
En naar een vrouw gedachte en smachten leiden,
En mijmrend leven van herinneringen.’

 

 

Gouden lokken

Toen sprongen ze los door het stoeien,
die dartlende haren,
Ik woelde er doorheen met mijn vingers,
Ik warde met woelende vingers.

Towen hingen die lokken mij over de vingers gebogen,
Zo smijdig en slank als de slangen,
Als trossen goû-regen, in slingers gebogen,
Als stralen der zon, door mijn vingers gevlogen,
Of tussen de twijgen gevangen.

 

 

 

Jacques Perk (10 juni 1859 – 1 november 1881)

 

 

De joods-Amerikaanse schrijver Saul Bellow werd geboren op 10 juni 1915 te Lachine, een voorstad van Montreal. Zie ook alle tags voor Saul Bellow op dit blog.

 

Uit: The Adventures of Augie March

 

“She was meek and long, round-eyed like Georgie – gentle green round eyes and a gentle freshness of color in her long face. Her hands were work-reddened, she had very few of her teeth left – to heed the knocks as they come – and she and SImon wore the same ravelly coat-sweaters. Besides having round eyes, Mama had circular glasses that I went with her to the free dispensary on Harrison Street to get. Coached by Grandma Lausch, I went to do the lying. Now I know it wasn’t so necessary to lie, but then everyone thought so, and Grandma Lausch especialy, who was one of those Machiavellis of small street and neighbourhood that my young years were full of. So Grandma, who had it all ready before we left the house and must have put in hours plotting it out in thought and phrase, lying small in her chilly small room under the featherbed, gave it to me at breakfast. The idea was that Mama wasn’t keen enought o do it right. That maybe one didn’t need to be keen didn’t occur to us; it was a contest. The dispensary would want to know why the Charities didn’t pay for the glasses. So you must say nothing about the Charities, but that sometimes money from my father came and sometimes it didn’t, and that Mama took boarders. This was, in a delicate and choosy way, by ignoring and omitting certain large facts, true. It was true enough for them, and at the age of nine I could appreciate this perfectly. Better than my brother SImon, who was too blunt for this kind of maneuver and, anyway, from books, had gotten hold of some English schoolboy notions of honor. Tom Brown’s Schooldays for many years had an influence we were not in a position to afford.”

 

 

 

Saul Bellow (10 juni 1915 – 5 april 2005)

Portret door  Sarah Yuster, 1875

 

 

 

De Nederlandse schrijfster Mensje van Keulen werd op 10 juni 1946 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Mensje van Keulen op dit blog.

 

Uit: Zondagochtend

 

“Om tien uur gaat de laatste scheut water op de koffie.

‘Ze zullen zo wel komen’, zegt hij en knipt een puntje van de eerste sigaar. Het bandje krabbelt hij voorzichtig los op de lijmrand. Een goeie om te ruilen voor Arnold.

‘Ik haal ‘m er maar vast uit’, zegt hij vergoelijkend terwijl hij de glimmende mahoniehouten sekretaire opent en er een sigarenkistje uit haalt, waarin hij het bandje stopt.

Emma zet de filter te druipen op een schoteltje. ‘Ze zouwen er toch om tien uur zijn’, zegt ze en kijkt naar buiten.

‘Zullen we vast een kopje nemen?’, vraagt hij en steekt de sigaar op. ‘Laten we nou nog even wachten. Dat staat zo ongezellig, zo’n halfvolle pot’.

‘De koffie ruikt anders goed’, probeert hij en blaast een dikke wolk. Emma is achter het raam gaan zitten, haar handen stil in haar schoot. ‘Kwart over tien’, klaagt ze naar de klok kijkend en dan weer naar buiten. ‘Als er maar niks met de auto is’.

Hij knikt met zijn hoofd naar de koffiepot. ‘Emma, de pit is uit’.

‘Hij zal op zijn’, zegt ze en staat onwillig op om een nieuwe te halen. ‘Er kan toch van alles gebeuren met zo’n auto. Veel te veel verantwoording als je kinderen hebt’.

Hij slaat haar gade, zegt niets, bromt wat. ‘Je moet de krant maar lezen’, zeurt ze en schudt haar hoofd, ‘En het hoeft niet eens je eigen fout te wezen. Heeft Bert er al van die gordels in?’ Zuchtend, met een gefronst gezicht begeeft ze zich weer naar het raam en gaat daar hoopvol naar buiten zitten kijken. De koffie staat warm te blijven. Hij is al een tweede keer naar de w.c. geweest. De klok slaat harteloos half elf.

Ze schrikt ervan. ‘Half elf al. Waar blijven ze nou?’

 

 

 

Mensje van Keulen (Den Haag, 10 juni 1946)

 

 

 

De Nederlandse schrijver Jan Brokken werd geboren op 10 juni 1949 in Leiden. Zie ook alle tags voor Jan Brokken op dit blog.

 

Uit: Spiegels. Interviews en reportages (Wie is F.B. Hotz?)

 

“Wat laadt je schrijfwens op?
‘Lezen, waarbij soms de vileine gedachte opkomt, zo zou ik het ook wel kunnen. In de praktijk blijkt dat tegen te vallen. Lezen dus. En kwaadheid. We hadden het daarnet over huwelijken… Ik heb vaak om me heen gezien dat mannen in hun huwelijk tot niets gereduceerd werden, in de muziekwereld bijvoorbeeld, waar een meisje naar X kwam kijken omdat ie zo goed speelde en zo aardig was en veertien dagen na de trouwpartij zei ze: ga nou maar wat anders doen want je bent ’s avonds altijd weg en die onregelmatige verdienste bevalt me niet. Dat kon ik niet zetten. Als je van iemand houdt moet je hem zijn werk, zijn roeping en zijn bestemming gunnen. In m’n huwelijk speelde dat overigens niet.
In een van je verhalen citeer je Schopenhauer: in het huwelijk moet de wil van een der partijen kapot.
‘Dat is wel erg absoluut gesteld maar ik vrees dat in de mééste huwelijken de wil van een der partijen inderdaad gebroken wordt. Ik geloof dat twee sterke willen niet samen kunnen leven. In negentiende-eeuwse romans kom je vaak kindvrouwtjes tegen en ja, die schikken zich wel in het huwelijk. Maar tegenwoordig heeft iedereen een groter IK en daardoor gaat het vaker fout.
Alle huwelijken die je beschrijft lopen stuk.
‘Over het huwelijk, als instituut, heb ik geen theorie, geen mening. Ik beschrijf wat ik om me heen gezien heb.’
Over het huwelijk van je ouders en je grootouders heb je vaak geschreven, over je eigen huwelijk nooit.
‘Al ik alles zou opschrijven wat ik heb meegemaakt zou ik zo een roman bij elkaar hebben. Maar… ik wil er niet over schrijven! Ik schrijf liever uit een gemis dan uit een overvloed. Ook houd ik me meer met de vorm bezig, waar het me uiteindelijk om gaat is hoe het erop staat. Van Doesburg zegt: de essentie van schilderen is kleur en al het andere is de schilder opgedrongen.”

 


Jan Brokken (Leiden, 10 juni 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juni ook mijn blog van 10 juni 2011 deel 2.