Bas Belleman, Wam de Moor, Clara Eggink, Kathy Acker, Joy Davidman, Richard Harding Davis

De Nederlandse dichter en vertaler Bas Belleman werd in Alkmaar geboren “op een heldere ochtend in april” (Rottend Staal) van het jaar 1978. Zie ook alle tags voor Bas Belleman op dit blog.

Uit: Sneeuwwitje (Fragment)

11

Ze is welkom,
stiefmoeder, koningin.
In het vuur hangen koperen schoenen met hoge hakken:
om te eren of te wreken, ze weet het niet zeker.
Ze ziet de andere gasten grijnzen,
zelfs haar eigen koning,
en tot overmaat van belediging grijnst hij iets milder.
Nu vergaat haar trotse schoonheid.
Hard gevochten, toch verloren.
Ze doet de roodgloeiende schoenen aan haar voeten
en ze danst, danst, danst
met alles wat ze heeft,
met gloeiende schoenen blijft ze dansen
alsof ze sneeuw wil vertrappen.
Haar zwartgeblakerde voeten verraden haar,
weigeren hun hitte te verdragen,
weigeren haar te dragen,
moeilijker en moeilijker danst de koningin
met alle waardigheid die ze kan verbeelden.
Haar voeten branden,
haar kokende bloed
stroomt uit de schoenen over de vloer.
Nog nooit was ze zo akelig mooi.

 

Uit: Twee Koningskinderen (Fragment)

De koningskinderen vluchtten verder
zigzag door het bos
op weg naar het koninkrijk van de prins.
De koning galoppeerde woedend achter hen aan,
vastbesloten hen in te halen.
Opnieuw wist de prinses raad.
‘Ik verander jou in een kerk
en mijzelf in de galm.’
Een grote koele ruimte strekte zich uit in de prins.
Hij kreeg er benen bij, en nog meer benen,
ze stonden in een rij en versteenden
tot zuilengalerij. Zijn armen
strekten zich uit en vervormden tot muren
en zijn schedel werd de koepel waar de hemel
tegenaan was geschilderd
en op zijn gezicht verschenen de uren.
Zijn orgel speelde en de prinses
begon te schemeren, verloor in hem haar lichaam,
loste op en was de galm.
De koning stapte over de drempel van de kerk,
knielde bij het altaar
en kwam met lege handen bij de koningin terug.
‘Je had de galm moeten vangen,’
zei ze, onthutst dat hij,
heerser van hun koninkrijk,
zijn dochter niet had herkend.

 

 
Bas Belleman (Alkmaar, april 1978)

 

De Nederlandse schrijver, dichter, neerlandicus en literatuurcriticus Willem Anton Marie (Wam) de Moor werd geboren in Zevenaar op 18 april 1936. Zie ook alle tags voor Wam de Moor op dit blog.

Uit: Over J. Van Oudshoorn

“Waar in Frankrijk de symbolisten, waar bij ons de meeste Tachtigers, met Van Deyssel als belangrijkste exponent, juist in hun dagelijkse handel en wandel het burgerlijke geheel vermeden – zij waren kunstenaar en verfoeiden de burgerlijke moraal -, bepaalde Van Oudshoorn zich in wezen tot die moraal, haar soms verfoeiend, soms koesterend. (…) Van de symbolisten wordt gezegd: ‘Zij leven voor de kunst; over kunst en vooral ook over kunstenaars wordt op elk uur van de dag en van de nacht gesproken.’ Feijlbrief, die Van Oudshoorn was, roept daarentegen het beeld op van de man alleen, die op het koude terras van Café Grossenwahn schuilgaat onder hoed en overjas en schuchter tuurt naar het bohémien artiestenvolk achter de ramen van de verwarmde kroeg.
Dat beeld vind ik bestendigd in de wijze waarop Van Oudshoorn zich aan het begin van de jaren twintig bejegend wist door enkele van de notoire kunstenaars onder het letterenvolk: Boutens, Van Deyssel, Kloos.
In augustus 1919 had hij P.C. Boutens leren kennen. ‘Hij was zeer tegemoetkomend’, schreef hij aan een gemeenschappelijke kennis, ‘en ik verheug mij hem te hebben leeren kennen’. Boutens wees Van Oudshoorn op zijn rechten als auteur en op de mogelijkheid om lid te worden van de Vereniging voor Letterkundigen. Zoals de hiervoor beschreven conflicten met Brusse hebben laten zien, had dit contact het kersverse lid strijdbaarder gemaakt.
Feijlbrief kon op zijn beurt Boutens een plezier doen. Door het contact met Clifford Kocq van Breugel was hij eraan gewend geraakt om van tijd tot tijd via Buitenlandse Zaken in Den Haag zendingen buitenlandse boeken te verzorgen. En blijkens enige brieven van Boutens gaat hij dat ook voor deze doen. Soms kan dat niet probleemloos, er moeten uitvoerrechten betaald worden. Maar Boutens bedenkt: ‘De boeken zouden misschien dadelijk kunnen worden verzonden. U zoudt in de deelen van Keller mijn naam en in de overige boeken den naam van A. van Herzeele kunnen schrijven, als bewijs dat het particulier eigendom is. Men zegt mij, dat de boeken dan niets zouden kosten aan toeslag.’ Of anders: ‘Het is mogelijk doenlijk om met voorweten van v. Breugel nu en dan in zijn pakket een enkel ding te stoppen.’
Wilde hij Feijlbrief vleien of meende hij werkelijk wat hij schreef: ‘Het is mijn stille hoop dat U als practisch man een uitweg zult weten te vinden, die voor een onpractisch brein als het mijne niet te bedenken valt.”

 

 
Wam de Moor (18 april 1936 – 12 januari 2015)

 

De Nederlands dichteres en schrijfster Clara Eggink werd geboren in Utrecht op 18 april 1906. Zie ook alle tags voor Clara Eggink op dit blog.

 

Het verdronken kind

Op dezen stormdag is een kind verdronken
Wien d’oever van het meer bekoorde.
Het water had zoozeer geblonken
Hij greep en viel en niemand die het hoorde.
De stille aftocht van zijn kleine leven
Heeft, als de wind, geen spoor gezet.
Slechts heeft een zilvren ring gedreven
Waar zijn blond hoofdje werd gebed.
Maar later zal één die hem moest behooren
Verlaten langs het water gaan,
Nadenkend, in zichzelf verloren.
Een ring zal op den spiegel staan.

 

 
Clara Eggink (18 april 1906 – 3 maart 1991)
Utrecht, Oude Gracht rond 1900 

 

De Amerikaanse schrijfster, essayiste en feministe Kathy Acker werd op 18 april 1947 in New York geboren als Karen Alexander. Zie ook alle tags voor Kathy Acker op dit blog.

Uit: Great Expectations

“This cluster, travelling through a series of other clusters that, like mirrors, kept defining or explained the first cluster more clearly, for there is nowhere to go there is no lineality of time time is an almost recurring conical, led to the final reversed (not consciously known by me) image: during Christmas the whole world is rejecting a male and a female kid who are the genetic existing scum. To the right of this card is the Star. To the left is the card of craftsmanship which due to hard work succeeds.
Terence told me that despite my present good chance and my basic stability and contentedness with myself (the fat purring human cat), or alongside these images, I have the image or obsession of being cast out and scum. This powerful image depends on the image of the Empress or the image I have of my mother. When I was very young, even before I was born, my mother hated me because my father left her (because she got pregnant?) and because my mother wanted to remain her mother’s child rather than be my mother. My image of my mother is the source of my creativity—I prefer the word consciousness. My image of my hateful mother is blocking consciousness. To obtain a different picture of my mother, I have to forgive my mother for rejecting me and committing suicide (the picture of love, found in one of the clusters, is forgiveness transforming need (the savage red untamed lion) into desire (the two lovers hold the cup of fantasy with the caduceus of health).
Due to this hatred, the cards continued, I separate women myself into virgin meditation (The Hierophant) or the scantiest lust, rather than believing I can be fertile.”

 

 
Kathy Acker (18 april 1947 – 30 november 1997)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Joy Davidman werd geboren op 18 april 1915 in New York. Zie ook alle tags voor Joy Davidman op dit blog.

 

Letter to a Comrade (Fragment)

Only remember,
wanderer, under the murdered and slender trees
white bodies given over to slaughter, remember
only the fireweed, comrade, the glory in burnt places,
the sharply colored torchbearers, the new warriors,
the green and flowery resurrection, the fireweed
marching over burnt hills down to the sea’s edge. Remember
resurrection riot among the roots of the birches, resurrection
out of the white and black bones of burnt trees, resurrection.
Remember
with what a brave necessity the fireweed
answers birdcry down the desolate beaches
speaks to the aimless wind the heart’s red syllable,
blooms on our bones. Let the fireweed answer,
comrade, and so we may lie quiet in our graves.

 

 
Joy Davidman (18 april 1915 – 13 juli 1960)

 

De Amerikaanse journalist en schrijver Richard Harding Davis werd geboren op 18 april 1864 in Philadelphia. Zie ook alle tags voor Richard Harding Davis op dit blog.

Uit: Captain Macklin: His Memoirs

“My education and my daily environment each pointed to that career, and even if I had shown a remarkable aptitude for any other calling, which I did not, I doubt if I would have pursued it. I am confident that had my education been directed in an entirely different channel, I should have followed my destiny, and come out a soldier in the end. For by inheritance as well as by instinct I was foreordained to follow the fortunes of war, to delight in the clash of arms and the smoke of battle; and I expect that when I do hear the clash of arms and smell the smoke of battle, the last of the Macklins will prove himself worthy of his ancestors.
I call myself the last of the Macklins for the reason that last year, on my twenty-second birthday, I determined I should never marry. Women I respect and admire, several of them, especially two of the young ladies at Miss Butler’s Academy I have deeply loved, but a soldier cannot devote himself both to a woman and to his country. As one of our young professors said, “The flag is a jealous mistress.”
The one who, in my earliest childhood, arranged that I should follow the profession of arms, was my mother’s father, and my only surviving grandparent. He was no less a personage than Major-General John M. Hamilton. I am not a writer; my sword, I fear and hope, will always be easier in my hand than my pen, but I wish for a brief moment I could hold it with such skill, that I might tell of my grandfather properly and gratefully, and describe him as the gentle and brave man he was. I know he was gentle, for though I never had a woman to care for me as a mother cares for a son, I never missed that care; and I know how brave he was, for that is part of the history of my country. During many years he was my only parent or friend or companion; he taught me my lessons by day and my prayers by night, and, when I passed through all the absurd ailments to which a child is heir, he sat beside my cot and lulled me to sleep, or told me stories of the war. There was a childlike and simple quality in his own nature, which made me reach out to him and confide in him as I would have done to one of my own age. Later, I scoffed at this virtue in him as something old-fashioned and credulous. That was when I had reached the age when I was older, I hope, than I shall ever be again. There is no such certainty of knowledge on all subjects as one holds at eighteen and at eighty, and at eighteen I found his care and solicitude irritating and irksome. With the intolerance of youth, I could not see the love that was back of his anxiety, and which should have softened it for me with a halo and made me considerate and grateful.”

 

 
Richard Harding Davis (18 april 1864—11 april 1916)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e april ook mijn vorige blog van vandaag.