De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook mijn blog van 5 juni 2006 en mijn blog van 5 juni 2007.
SINT MICHIEL (Granada)
Voor Diego Buigas de Dalmáu
Men ziet vanaf de balustrades
in de bergen, bergen, bergen,
muilezels en muilezelschaduwen
beladen met zonnebloemen.
Hun ogen in de schaduwplekken
worden dof van mateloze nacht.
In de krommingen van de wind
ritselt de brakke dageraad.
Een hemel van witte muilezels
sluit zijn kwikzilveren ogen
en geeft aan de kalme schemering
een finale van harten.
En het water wordt koud
opdat niemand het beroert.
Wild en open naakt water
in de bergen, bergen, bergen.
In de nis van zijn toren
toont Sint Michiel met kanten
getooid zijn mooie dijen
tussen lantarens geprangd.
De in het middaggebaar
getemde Aartsengel
veinst een zoete woede
van veren en nachtegalen.
Sint Michiel zingt in de ruiten;
Efebe van drieduizend nachten
geurend naar eau de cologne
staat hij ver van de bloemen.
De zee danst aan het strand,
een gedicht van balkons.
De oevers van de maan
verliezen biezen, krijgen stemmen.
Er komen volksmeiden
die zonnebloempitten eten,
hun konten groot en occult
als planeten van koper.
Er komen hoge heren te paard
en dames met triestig uiterlijk,
hun huid is donker van heimwee
naar een gisteren van nachtegalen.
En de bisschop van Manila
saffraanblind en arm,
leest de mis voor twee rijen,
voor vrouwen en voor mannen.
Sint Michiel houdt zich rustig
in de nis van zijn toren,
zijn rokken overladen
met spiegeltjes en sierraden.
Sint Michiel, koning van de glazen bollen
en van de oneven getallen,
in de Berberpracht
van kreten en uitkijktorens.
GESTORVEN UIT LIEFDE
Voor Margarita Manso
Wat schittert daar toch
langs de hoge gaanderijen?
Sluit de deur, mijn zoon,
het sloeg net elf uur.
Zonder kwaad opzet schitteren
vier lantaarns in mijn ogen.
Wellicht zijn de buren
bezig met de koperpoets?
De afnemende maan,
zieltogende zilveren lookteen,
tooit de gele torens
met gele pruiken.
De nacht tikt huiverend
op de ruiten van de balkons,
achtervolgd door de duizend
honden die haar niet kennen,
en een geur van wijn en amber
komt uit de gaanderijen.
Briesjes van nat riet
en gerucht van oude stemmen
weerklonken onder de gebroken
boog van middernacht.
Ossen en rozen sliepen.
In de gaanderijen niets dan
de vier lichten die tierden
met Sint-Joriswoede.
Droevige vrouwen uit het dal
brachten zijn mannenbloed beneden,
rustig van afgesneden bloem
en bitter van jonge dij.
Oude vrouwen van de rivier
weenden aan de voet van de berg,
een onbegaanbare minuut
van haren en namen.
Witgekalkte gevels kaderen
in wit vierkant de nacht.
Serafijnen en zigeuners
speelden accordeon.
Moeder, als ik sterf,
waarschuw dan de heren.
Stuur blauwe telegrammen
van zuid naar noord.
Zeven kreten, zeven stralen bloed,
zeven dubbele papaverbollen
reten grauwe manen open
in de sombere salons.
Bedekt met afgehakte handen
en bloemenkroontjes,
weerklonk de vloekende zee,
van ik weet niet waar.
En de hemel sloeg met deuren
terwijl het bos plots ruiste
en de lichten jammerden
in de hoge gaanderijen.
ROMANCE VAN DE GEDAGVAARDE
Voor Emilio Aladrén
Mijn eenzaamheid zonder rust!
Kleine ogen van mijn lichaam
en grote van mijn paard
sluiten zich niet tijdens de nacht
noch kijken ze naar de andere kant
waar een droom van dertien schepen
zich rustig verwijdert.
Maar helder en scherp
als wakkere schildknapen
turen mijn ogen naar een noorden
van metalen en steile rotsen,
waar mijn lichaam zonder aders
ijzige speelkaarten leest.
De zware waterossen
vallen de jongens aan
die baden in de maansikkels
van hun golvende horens.
En de hamers bezongen
op slaapwandelende aambeelden,
de slapeloosheid van de ruiter
en de slapeloosheid van het paard.
Op vijfentwintig juni
zeiden ze aan de Bittere:
Als je al zin hebt, mag je
de oleanders van je patio rooien.
Schilder een kruis op de deur
en zet je naam eronder,
want straks botten brandnetels
en dollekervel uit je zijde,
en naalden van natte kalk
zullen aan je schoenen vreten.
Het zal nacht zijn en donker
in de bedreigende bergen
waar de ossen van het water
dromerig biezen drinken.
Vraag om kaarsen en klokken.
Leer je handen vouwen,
en proef de kille wind
van metalen en steile rotsen.
Want over twee maanden
lig je opgebaard.
Santiago zwaait het slagzwaard
van een nevelvlek in de lucht.
Ernstige noodlottige stilte
viel uit de kromgetrokken hemel.
Op vijfentwintig juni
opende de Bittere
zijn ogen nog,
en op vijfentwintig augustus
ging hij liggen en deed ze toe.
Mannen daalden de straat af
om de gedagvaarde te zien,
die naar de muur staarde
met zijn eenzaamheid in rust.
En het vlekkeloze laken,
in strenge Romeinse plooi,
legde de dood in evenwicht
in zijn lijnrechte linnen.
Vertaald door Gaston D’Haese
Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)
De Engelse schrijfster Margaret Drabble werd geboren op 5 juni 1939 in Sheffield, Yorkshire. Zie ook mijn blog van 5 juni 2007.
Uit: The Sea Lady
“Posture, Ailsa, posture, said Ailsa Kelman to herself, as she straightened her shoulders, drew in another deep breath, and, upon cue, began to speak. Her strong, hoarse and husky voice, magnified to a trembling and intimate timbre of vibration by the microphone, loudly addressed the gathering. The audience relaxed, in comfortable (if in some quarters condescending) familiarity: they knew where they were going when they were led onwards by this siren-speaker. They felt safe with her expertise. She took them alphabetically through the shortlist, travelling rapidly through the cosmos and the bio¬sphere, sampling dangerous fruits, appraising the developing human embryo, interrogating the harmless yellow-beige dormouse, swimming with dwindling schools of cod and of herring, burrowing into the permafrost, and plunging down to the black smokers of the ocean floor. She summoned up bacteria and eubacteria and ancient filaments from the Archaean age, and presented her audience with the accelerating intersexuality of fish.
Behind her, around her, above her, in the wantonly and wastefully vast spaces of the Marine Hall, swam old-fashioned tubby three-dimensional life-size models of sharks and dolphins, like giant bath toys, and the more futurist magnified presences of plankton and barnacles and sea squirts and sea slugs. Ailsa Kelman shimmered and glittered as she approached her watery climax. And suddenly, all the foreplay of the foreshore was over: Ailsa Kelman declared that the intersexuality of fish had won! The hermaphrodite had triumphed!
Hermaphrodite: Sea Change and Sex Change was the winning title. The winning author was Professor Paul Burden, from the EuroBay Oceanographic Institute in Brittany and the University of California at San Diego.
Applause, applause, as a tall bearded marine biologist picked his way over the seabed of Marconi cables towards the platform to receive his cheque and present his weathered outdoor face to the bright unnatural lights. A television person conducted the applause, encouraging a crescendo, insisting on a diminuendo, attempting, not wholly successfully, to impose a silence. Some members of the captive audience were by now quite drunk, and, deprived of the false concentration of suspense, were growing restless.
The hermaphrodite had won!
‘This is a brilliantly written survey of gender and sex in marine species . . . prefaced by a poetic evocation of a distant and placid asexual past . . . covering bold hypotheses about the evolutionary origins of sexual reproduction, followed by startling revelations about current female hormone levels, current male infertility, and rising sexual instability caused by POPs and other forms of chemical hazards.”
Margaret Drabble (Sheffield, 5 juni 1939)
De Nederlandse dichter en schrijver Adriaan Morriën werd geboren op 5 juni 1912 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 7 juni 2006 en ook mijn blog van 5 juni 2007.
ARS AMANDI
Het is lang niet gezegd
dat de twee mooiste mensen ter wereld
het meest van elkaar houden,
het meest of het best.
Zoals het even onbewezen is
dat de twee lelijkste mensen ter wereld
het minst van elkaar houden,
het minst of het slechtst.
Het donker gehoorzaamt
aan andere spelregels dan het licht.
Wat onze vingers voelen
wordt niet door onze ogen weerlegd.
Wie bewonderend zegt:
‘Lieveling, wat ben je lelijk!’
zegt het terecht.
Broederschap
Soms overvalt mij, alleen,
of in gezelschap, de angst
die ons allen verbroedert,
verbroedert en eenzaam, radeloos maakt.
Ineens lijkt alles postuum:
de boom, en de bladeren aan de boom,
de verkleurende lucht, de geklede mensen
en zelfs de verheven blankheid
van je zo innig bewonderde hals.
Billet Doux
Een vrouw liefhebben in haar zwakste ogenblikken,
wanneer wat leven was nu reeds dood schijnt te zijn
en in haar ogen alle zomers zijn gedoofd.
Haar lelijkheid aanbidden haar betraande blikken,
haar niet te overreden afkeer van het leven.
En soms is die ontreddering mij onontbeerlijk
en voel ik dat mijn hart, vol liefde en verachting,
gerust is en de dood aanvaardt, zoals ik vroeger
verlangde dat ik altijd jong zou zijn en leven.
Adriaan Morriën (5 juni 1912 – 7 juni 2002)
De Duitse dichter en schrijver Thomas Kling werd geboren op 5 juni 1957 in Bingen. Zie ook mijn blog van 5 juni 2006 en mijn blog van 5 juni 2007.
Working Song:
von eisen der bach,
und wie er uns antrieb!
antrieb, flüssig, das mühleisen, das uns begleitet.
knirschend der stein, knirschend begleitender stein.
und die mühle sprach.
sprang.
ihre mühlensprache sprach sie: flüssig,
in zerkleinerungsform.
sprach wie im rausch.
BUSLADUNGEN
puttengrün;
geharkter kies, »DER RHEIN IN
FLAMEN!«; das moost so schön,
das west!
betongestützte ritter-
burg, die schlößchen schweinchen-
rosa; bengalisch abends: pavian-
hinterteil;
filzlatschen kellerfarben
(muftige assemblage); der stolze
kastellan! (»den westflügel ham wir
NEU renoviert«, »gesandstrahlt hunger-
türmchen«);
ein hochberühmter schreibtisch
(FOTOGRAFIERVERBOT); intarsien im
knebelbart, ein ahnengähnen; dauerhafter
ludwignippes, die bibliothek im krieg
ein bißchen abgebrannt;
so angefressues
blattkapitell, KAPITÄLCHEN WERDEN
INSTALLIERT. erfrischungstüchlein rum-
gereicht; die hand (»cleveland/ohio
osaka zuhauf«), die hände ins wind-,
ins wasserspiel getaucht ACHTUNG!,
die busladung vom niederrhein! da gibts
noch einschußlöclier;
sind alle da? jetzt
wird der wein geprobt, lecker möselchen
mit doppeltem perkeo, silverlöffelchen,
geprägtes duodez DAS BUNTE RÜDESHEIMER
WAPPM; den »Alten Elephantenfriedhof«
schnell noch inspiziert. NICHT AUF DEM
RASN SPUCKN! PFAUEN-KNEBELN UNTERSAGT
Thomas Kling (5 juni 1957 – 1 april 2005)
De Engelse schrijver Ken Follett werd geboren op 5 juni 1949 in Cardiff, Wales. Zie ook mijn blog van 5 juni 2007.
Uit: World Without End
“Gwenda was eight years old, but she was not afraid of the dark.
When she opened her eyes she could see nothing, but that was not what scared her. She knew where she was. She was at Kingsbridge Priory, in the long stone building they called the hospital, lying on the floor in a bed of straw. Her mother lay next to her, and Gwenda could tell, by the warm milky smell, that Ma was feeding the new baby, who did not yet have a name. Beside Ma was Pa, and next to him Gwenda’s older brother, Philemon, who was twelve.
The hospital was crowded, and though she could not see the other families lying along the floor, squashed together like sheep in a pen, she could smell the rank odour of their warm bodies. When dawn broke it would be All Hallows, a Sunday this year and therefore a specially holy day. By the same token the night before was All Hallows Eve, a dangerous time when evil spirits roamed freely. Hundreds of people had come to Kingsbridge from the surrounding villages, as Gwenda’s family had, to spend Halloween in the sanctified precincts of the priory, and to attend the All Hallows service at daybreak.
Gwenda was wary of evil spirits, like every sensible person; but she was more scared of what she had to do during the service.
She stared into the gloom, trying not to think about what frightened her. She knew that the wall opposite her had an arched window. There was no glass—only the most important buildings had glass windows—but a linen blind kept out the cold autumn air. However, she could not even see a faint patch of grey where the window should be. She was glad. She did not want the morning to come.
She could see nothing, but there was plenty to listen to. The straw that covered the floor whispered constantly as people stirred and shifted in their sleep. A child cried out, as if woken by a dream, and was quickly silenced by a murmured endearment. Now and again someone spoke, uttering the half-formed words of sleep talk. Somewhere there was the sound of two people doing the thing parents did but never spoke of, the thing Gwenda called Grunting because she had no other word for it.
Too soon, there was a light. At the eastern end of the long room, behind the altar, a monk came through the door carrying a single candle. He put the candle down on the altar, lit a taper from it, and went around touching the flame to the wall lamps, his long shadow reaching up the wall each time like a reflection, his taper meeting the shadow taper at the wick of the lamp.”
Ken Follett (Cardiff, 5 juni 1949)
Zie voor onderstaande schrijfster ook mijn blog van 5 juni 2007.
De Egyptische schrijfster Alifa Rifaat werd op 5 juni 1930 in Caïro geboren.