Federico García Lorca, Paul Farley

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

 

Kindertijd en dood

Op zoek naar mijn kindertijd, God nog toe,
ben ik rotte sinaasappels gaan eten, oud papier, uitgewoonde duivetillen,
en toen ontdekte ik onderin de put mijn kinderlijkje
door ratten opgevreten, onder dossen haar afgeknipt van de gekken.
Mijn matrozenpakje
was niet doordrenkt met walvistraan
maar had het kwetsbaar eeuwige van foto’s.
Verdronken, goed en wel verdronken, slaap kindje slaap
kindje gevloerd op school en door de wals der gewonde roos,
confuus van het sombere gloren van dons op de dijen,
confuus van de man in je, links pruimend op tabak.
Ik hoor een dorre rivier vol conservenblikken
waar de riolen in uitzingen en bebloede hemden uitbraken,
rivier van rottende katten die bloemkronen nadoen en anemonen
om de maan te misleiden dat die ze komt koesteren.
Hier heel alleen met mij verdronkene.
Hier heel alleen in tocht uit koude mossen en blikken deksels.
Hier heel alleen zie ik dat voor mij de deur is dichtgedaan.
Ze hebben de deur voor mij dichtgedaan en er is een groep doden
aan het schijfschieten, en nog een groep doden
in de keuken op zoek naar schillen van meloen
en eenzaam een blauwe onverklaarbare dode
op zoek naar mij de trappen op, en die in de put graait,
terwijl de sterren het slotgat der kathedralen opvullen met as
en iedereen ineens in kinderkleertjes blijft.Op zoek naar mijn kindertijd, God nog toe,
ben ik leeggeknepen citroenen gaan eten, stalvloeren, verschoten kranten,
maar mijn kindertijd bleek een rat, weggeglipt door een hele donkere tuin,
een rat met tussen zijn tandjes een doodkist van goud,
op een huis van piano’s af, fel door de maan bestookt.

 

Vertaald door Dolf Verspoor

 

Processie

Door het steegje komen
wonderlijke eenhoorns.
Uit welke streek,
uit welk mythologisch bos?
Dichterbij
lijken ze wel astronomen.
Fantastische Merlijnen
en de Ecce Homo.
De betoverde Durendael.
Orlando Furioso.

 

Juan Breva

Juan Breva had
het lijf van een reus
en de stem van een meisje.
Niets klonk als zijn hoge triller.
Het was de pijn
zelf die zong
achter een glimlach.
Hij roept de citroentuinen op
van het slapende Málaga,
en zijn klaagzang
smaakt naar het zout van de zee.
Zoals Homerus zong hij
blind. Zijn stem had iets
van een zee zonder licht
en een sinaasappel die uitgeknepen is.

 

Vertaald door Elly de Vries-Bovée

 

Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)

 

De Britse dichter en schrijver Paul Farley werd geboren op 5 juni 1965 in Liverpool. Zie ook alle tags voor Paul Farley op dit blog.

 

Voor Sint-Hiëronymus

Bewaker van de datumstempel en kaartcatalogus,
bewaarder van kennis, en een memobord voor het personeel
vol geprikt met dronkaards en mannen die de atlassen likken,
ga met me mee terwijl ik de boemannen weg tipp-ex
en Glade sproei in de krantensectie.
Zuurpruim, leer me hoe ik moet glimlachen terwijl ik een boete geef
aan de zondaars die onlangs in het ziekenhuis hebben gelegen,
met stomheid geslagen door de bliksem, of vergeten.
Leer mij hun snippers en bladwijzers te verdragen
met de standvastigheid waarvoor je niet beroemd bent:
de buskaartjes, ansichtkaarten, plakjes bacon
en voor één keer- geef me de kracht- een dichtgeknoopt condoom.
Poortwachter, waak over uitgeleende boeken;
hun maanden van vagevuur doorgebracht in badstoom
of onder bedden. Waak over degenen die in de steek zijn gelaten
op busstoelen of parkbanken. Genees de ingescheurden.
Haal ze terug uit huizen met de mazelen.
Informeer Milieugezondheid onmiddellijk.
En leer mij met een korzelige houding te werken,
En het martelaarschap van de index, die van jou was;
om me uit te spreken in de stilte van je feestdag
waarvan de wijdverbreide viering allang had moeten plaatsvinden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Paul Farley (Liverpool,. 5 juni 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e juni ook mijn blog van 5 juni 2020 en eveneens mijn blog van 5 juni 2019 en ook mijn blog van 5 juni 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Federico García Lorca

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

 

Nacht

Kaars, olielamp,
glimwormlicht en lantaarn.

De constellatie
van de saeta.

Gouden raampjes
beven,
en in de dageraad
deinen kruisen
boven elkaar.

Kaars, olielamp,
glimwormlicht en lantaarn.

 

Ontwaak

De kam van de dag
komt tevoorschijn.

De witte kam
van een gouden haan.

De kam van mijn lach
komt tevoorschijn.

De gouden kam
van een dolende haan.

 

Korte ballade voor de dode Eloïse

(woorden van een student)

‘Je was dood’
als aan het eind
van alle romans.
Ik had je niet lief, Eloïse,
en je was zo zacht!
Met muziek van groene
lente
droomde je me mooi en
met halflang haar.
Ik gaf je kussen
en sloeg er geen acht op
dat ik je niet zei:
O Kersenrode lippen!
Wat was je
een groot romantica!
Je dronk azijn achter de rug
van je grootmoeder.
Je werd als
wilde lentejasmijn.
En ik was verliefd
op een ander. Zie je niet wat een kwelling?
Op een ander die een naam
schreef in het zand.

Toen ik in je huis aankwam
lag je dood
te midden van waskaarsen en basilicum,
net als in romans.
De meisjes van school
liepen rondom je scheepje.
Je had de azijn gedronken
van de fles der eeuwigheid.
Ding ding, dong dong
de goede klokken
huilden om je.

Dong dong, ding ding
in de namiddag
met pijn in het hoofd.
Misschien sliep je dromend,
dat je Ophelia was
op een blauw meer met
koortsig water.
Ding ding, dong dong
Laten de zachte klokken
om je huilen!
Dong dong, ding ding
in de namiddag
met pijn in het hoofd.

 

Vertaald door Marije Dekkers

 

Lied van de kleine dood

Dodelijke weide van manen
en bloed onder de aarde.
Weideland van oud bloed.

Schijnsel uit gister en morgen.
Dodelijke hemel van gras.
Schijnsel en nacht uit zand.

Ik kwam de dood er tegen.
Dodelijke weide uit aarde.
Het was een kleine dood.

De hond op het terras.
Enkel mijn linkerhand
doorkruiste eindeloze
bergen van dorre bloei.

Sintelen kathedraal.
Schijnsel en nacht uit zand.
Een kleine kleine dood.

Een dood en ik een mens.
Een mens alleen en daar
een kleine kleine dood.

 

Vertaald door Dolf Verspoor

 

Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e juni ook mijn blog van 5 juni 2020 en eveneens mijn blog van 5 juni 2019 en ook mijn blog van 5 juni 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Naam uit het vuur (Huub Oosterhuis), Federico García Lorca

 

Prettige Pinksterdagen!

 

Nederdaling van de Heilige Geest op Pinksteren door Hendrick Bloemaert, 17e eeuw

 

Naam uit het vuur

Naam uit het vuur, één eeuwig, Hij alleen,
riep smeekte dreigde zweeg. Riep weer, om antwoord.
Roept water uit de rots, slaat vuur uit steen.

En weer zijn stem – een lichtval uit de wolken.
Tien woorden licht. Daar stonden wij, nog krom van slavernij,
de minsten van de volken.

Een hand van stormwind werd op ons gelegd.
Vuurtongen stonden boven onze hoofden.
Een ander leven werd ons aangezegd.

Van toen af dragers van een visioen
leerden wij, dood na dood opnieuw geboren,
verlangen naar zijn woord, en het te doen.

Er kwam een dag die niets dan einde was.
Van God verlaten hingen wij aan kruisen,
het visioen verwaaid als stof en as.

De wereld draaide verder, dood na dood.
Een kuil vol knoken. Doorgekraste namen.
Na vijftig dagen kwam de ademstoot.

Die schikte onze stukken weer tot een;
blies onbevlekte huid over ons heen.
De Naam riep: Mensenkind, sta op je voeten.

Daar stonden wij, om nu voorgoed te gaan
tot aan de verste randen van de aarde
en naar zijn woord te doen wat moet gedaan.

Adem van onbegonnen nieuw begin,
heilige stormwind, laat niet af, doorvuur ons.
Spreek moed, volharding, wijsheid, vrede in.

 

Huub Oosterhuis (Amsterdam, 1 november 1933)
De St. Nicolaaskerk in Amsterdam door Hendrik Cornelis Kranenburg, 1934

 

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

 

Kerseboom in bloei

In maart
reis je naar de maan.
Je laat je schaduw hier.

De weilanden worden
onwerkelijk. Het regent
witte vogels.

Ik raak verdwaald in je bos
en schreeuw: Open u, Sesam!
Ik lijk wel een kind! Die schreeuw:
Open u, Sesam!

 

Vertaald door Marije Dekkers

 

Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)
Borstbeeld van Federico García Lorca in Almeria

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e juni ook mijn blog van 5 juni 2020 en eveneens mijn blog van 5 juni 2019 en ook mijn blog van 5 juni 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Norbert Gstrein, Federico García Lorca

De Oostenrijkse schrijver Norbert Gstrein werd geboren op 3 juni 1961 in Mils bei Imst, Tirol. Zie ook alle tags voor Norbert Gstrein op dit blog.

Uit: Der zweite Jakob

„Natürlich will niemand sechzig werden, jedenfalls nicht als Jubilar, und natürlich will niemand, der bei Sinnen ist, ein Fest, um das auch noch zu feiern, aber obwohl ich alles darangesetzt hatte, es zu verhindern, war ich in die erwartbaren Abläufe geschlittert und musste mich am Ende vielleicht wirklich als bedeutender Künstler, verdienter Bürger, und was dergleichen sonst für Würdigungen kurz vor dem Grabstein und kurz vor dem Vergessen stehen, ganz nach dem Geschmack des Publikums wie ein Pfau ausstopfen und vorführen lassen. Gewöhnlich begann der Unsinn erst zehn oder fünfzehn Jahre später, doch weil sie in der Provinz sonst kaum jemanden fanden, kam ich ihnen zupass. Ich hatte bereits lange davor mit Luzie verabredet, dass wir in der kritischen Zeit gemeinsam durch Amerika fahren und am 21. Dezember irgendwo an der Westküste ankommen würden, nur sie und ich, Vater und Tochter, vielleicht in San Francisco, genau an dem Tag, an dem das große Ereignis eintreten sollte, aber dann zerschlug sich alles schon Monate davor.
Mein ganzes Leben war ich nicht ein Christkind, sondern nur annähernd eines gewesen, mit erwartetem Geburtstermin am Heiligen Abend, sofern man das noch sagen kann, doch dann hatte es Komplikationen gegeben, hatten die Wehen eingesetzt, und ich hatte drei Tage Leben gewonnen, Jahr für Jahr drei Tage zu verschenken, an denen ich mit Fug und Recht so tun konnte, als gäbe es mich nicht. Seit ich das begriffen hatte, waren es diese drei Tage im Jahr, die ich am meisten liebte,
weil ich mir zugestand, in diesen drei oder sogar vier Tagen aus der Welt herauszufallen. Es hatte 21., 22., 23. Und 24. Dezember in meinem Leben gegeben, von denen ich behaupten würde, dass ich glücklich war wie sonst nie, die kürzesten Tage des Jahres, die längsten Nächte, Nächte voller Lichter. Die Geburtstage im Flugzeug, auf dem Weg irgendwohin, mit weihnachtlich gestimmten Sitznachbarn auf ihrer Reise nach Hause, der Geburtstag in Brighton, meine plötzliche Gewissheit ganz draußen auf dem Pier, dass das Leben etwas Gutes sei, der Geburtstag in Tanger, der Schwindel des Glücks beim Blick hinüber nach Gibraltar, der Geburtstag in Nazaré, nördlich von Lissabon, wo sich die Wellenreiter auf die Saison der Riesenwellen vorbereiteten und ich ihnen bei ihren wilden Ritten zuschaute, ihren Kunststücken, wieder und wieder obenauf zu bleiben und nicht unter dem niederstürzenden Wasser begraben zu werden und sich das Rückgrat zu brechen.“

 

Norbert Gstrein (Mils, 3 juni 1961)

 

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

 

Korte ballade voor de dode Eloïse
(woorden van een student)

‘Je was dood’
als aan het eind
van alle romans.
Ik had je niet lief, Eloïse,
en je was zo zacht!
Met muziek van groene
lente
droomde je me mooi en
met halflang haar.
Ik gaf je kussen
en sloeg er geen acht op
dat ik je niet zei:
O Kersenrode lippen!
Wat was je
een groot romantica!
Je dronk azijn achter de rug
van je grootmoeder.
Je werd als
wilde lentejasmijn.
En ik was verliefd
op een ander. Zie je niet wat een kwelling?
Op een ander die een naam
schreef in het zand.

Toen ik in je huis aankwam
lag je dood
te midden van waskaarsen en basilicum,
net als in romans.
De meisjes van school
liepen rondom je scheepje.
Je had de azijn gedronken
van de fles der eeuwigheid.
Ding ding, dong dong
de goede klokken
huilden om je.

Dong dong, ding ding
in de namiddag
met pijn in het hoofd.
Misschien sliep je dromend,
dat je Ophelia was
op een blauw meer met
koortsig water.
Ding ding, dong dong
Laten de zachte klokken
om je huilen!
Dong dong, ding ding
in de namiddag
met pijn in het hoofd.

 

Vertaald door Marije Dekkers

 

Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e juni ook mijn blog van 3 juni 2021 en ook mijn blog van 3 juni 2019 en eveneens mijn blog van 3 juni 2018 deel 2.

Federico García Lorca, Elizabeth Alexander

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

 

The Unfaithful Housewife

For Mary Peace

Then I led her to the river
certain she was still a virgin
though she had a husband.
The fourth Friday in July,
as good as on a promise.
The street lights were vanishing
and the crickets flaring up.
Last bend out of town
I brushed her sleepy breasts.
They blossomed of a sudden
like the tips of hyacinths
and the starch of her petticoat
bustled in my ear like silk
slit by a dozen blades.
The pines, minus their halo
of silver, grew huger
and the horizon of dogs
howled a long way from the river.

Past the blackberry bushes,
the rushes and whitethorn,
beneath her thatch of hair,
I made a dip in the sand.
I took off my neckerchief.
She unstrapped her dress.
Me my gun and holster,
she her layers of slips…
Not tuberose, not shell,
has skin as half as smooth
nor does mirror glass
have half the shimmer.
Her hips flitted from me
like a pair of startled tench:
the one full of fire,
the other full of cold.
That night I might
as well have ridden
the pick of the roads
on a mother-of-pearl mare
without bridle or stirrups.
Gentleman that I am,
I won’t say back the scraps
she whispered to me.
It dawned out there
to leave my lip bitten.
Filthy with soil and kisses,
I led her from the river
and the spears of lilies
battled in the air.

I behaved only the way
a blackguard like me behaves.
I offered her a big creel
of hay-colored satins.
I had no wish to fall for her.
She has a husband after all,
though she was still a virgin
when I led her to the river.

 

Vertaald door Conor O’Callaghan

 

Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)
Portret door Mick Rooney, 1990-95

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

 

Stravinsky in L.A.

In witte geplooide broek, turend door groene
zonneschermen, op zoek naar de wijze waarop de zon rood
geluid is , hoe sprinkhanen sissen om de zon na te bootsen.
Wat is het visuele equivalent
van syncopering? Rijen aangebraden palmen rimpelen
in de hittegolven door groen glas. Sproeiers
tik, tik, tik. De Watts Towers beogen
de lucht in chroma te splitsen, torenspitsen betegeld met natuursteen
niets minder dan ambitie. ik verliet
minaretten voor zon en syncopering,

zevenenzestig tinten groen die ik heb
geteld, om te beginnen: palmbladeren, voor- en achterkant,
augurk bij de lunch, flessenglas, et cetera.
Op een dag zal ik de verschillende gradaties
van rood begrijpen. Op die dag zal ik deze mensen
begrijpen, ritmes, jazz, Simon Rodia,
Watts, Los Angeles, ambitie.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e juni ook mijn blog van 5 juni 2020 en eveneens mijn blog van 5 juni 2019 en ook mijn blog van 5 juni 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Federico García Lorca, Elizabeth Alexander

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

 

Lament for the Death of Ignacio Sánchez Mejías

3. The Laid Out Body

Stone is a forehead where dreames grieve
without curving waters and frozen cypresses.
Stone is a shoulder on which to bear Time
with trees formed of tears and ribbons and planets.

I have seen grey showers move towards the waves
raising their tender riddle arms,
to avoid being caught by lying stone
which loosens their limbs without soaking their blood.

For stone gathers seed and clouds,
skeleton larks and wolves of penumbra:
but yields not sounds nor crystals nor fire,
only bull rings and bull rings and more bull rings without walls.

Now, Ignacio the well born lies on the stone.
All is finished. What is happening! Contemplate his face:
death has covered him with pale sulphur
and has place on him the head of dark minotaur.

All is finished. The rain penetrates his mouth.
The air, as if mad, leaves his sunken chest,
and Love, soaked through with tears of snow,
warms itself on the peak of the herd.

What is they saying? A stenching silence settles down.
We are here with a body laid out which fades away,
with a pure shape which had nightingales
and we see it being filled with depthless holes.

Who creases the shroud? What he says is not true!
Nobody sings here, nobody weeps in the corner,
nobody pricks the spurs, nor terrifies the serpent.
Here I want nothing else but the round eyes
to see his body without a chance of rest.

Here I want to see those men of hard voice.
Those that break horses and dominate rivers;
those men of sonorous skeleton who sing
with a mouth full of sun and flint.

Here I want to see them. Before the stone.
Before this body with broken reins.
I want to know from them the way out
for this captain stripped down by death.

I want them to show me a lament like a river
wich will have sweet mists and deep shores,
to take the body of Ignacio where it looses itself
without hearing the double planting of the bulls.

Loses itself in the round bull ring of the moon
which feigns in its youth a sad quiet bull,
loses itself in the night without song of fishes
and in the white thicket of frozen smoke.

I don’t want to cover his face with handkerchiefs
that he may get used to the death he carries.
Go, Ignacio, feel not the hot bellowing
Sleep, fly, rest: even the sea dies!

 

4. Absent Soul

The bull does not know you, nor the fig tree,
nor the horses, nor the ants in your own house.
The child and the afternoon do not know you
because you have dead forever.

The shoulder of the stone does not know you
nor the black silk, where you are shuttered.
Your silent memory does not know you
because you have died forever

The autumn will come with small white snails,
misty grapes and clustered hills,
but no one will look into your eyes
because you have died forever.

Because you have died for ever,
like all the dead of the earth,
like all the dead who are forgotten
in a heap of lifeless dogs.

Nobady knows you. No. But I sing of you.
For posterity I sing of your profile and grace.
Of the signal maturity of your understanding.
Of your appetite for death and the taste of its mouth.
Of the sadness of your once valiant gaiety.

It will be a long time, if ever, before there is born
an Andalusian so true, so rich in adventure.
I sing of his elegance with words that groan,
and I remember a sad breeze through the olive trees.

 

Vertaald door Pablo Medina

 

Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)
Portret door Gregorio Prieto, ca. 1937

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

Crash

Ik ben de laatste vrouw uit het vliegtuig
dat is neergestort in een korenveld bij Philly,

en pik door heet metaal
mijn rugzak en luiertas op.

Geen zwarte doos, geen romp,
gewoon een zuster piloot die roet uit haar ogen veegt,

blij dat ze leeft. Haar dreadlocks
houden de rook wekenlang vast.

Alle blanke passagiers stapten uit
voor het neerstorten, zo zeker wisten ze dat een zuster

geen controle had over de crash. O geslacht.
O ras. O, kleingelovigen.

Hier zijn we in het korenveld, gekneusd en vies maar levend.
Ik nodig zuster piloot thuis uit voor het diner

bij mijn ouders, voor de gebraden kip van mijn moeder
met jus en rijst, om het te vieren.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e juni ook mijn blog van 5 juni 2019 en ook mijn blog van 5 juni 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Federico García Lorca, Adriaan Morriën, Ken Follett, Paul Farley, Geoff Dyer, Margo Lanagan, Carel Peeters, Robert Franquinet, Margaret Drabble

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

Lament for the Death of Ignacio Sánchez Mejías

1. Goring And Death

At five in the afternoon.
It was five sharp in the afternoon.
A boy brought the white sheet
at five in the afternoon.
A basket of lime already set
at five in the afternoon.
The rest was death and only death
at five in the afternoon.

The wind swept away the cotton
at five in the afternoon.
And rust planted crystal and nickel
at five in the afternoon.
Now the struggle of leopard and dove
at five in the afternoon.
And a thigh with a desolate horn
at five in the afternoon.
And so began the bass notes
at five in the afternoon.
The arsenic bells and the smoke
at five in the afternoon.

On the corners groups of silence
at five in the afternoon.
And the bull alone with heart on high
at five in the afternoon.
When the sweat of snow arrived
at five in the afternoon,
when the bullring filled with iodine
at five in the afternoon,
death laid eggs in the wound
at five in the afternoon.
At five in the afternoon.
At five sharp in the afternoon.

The bed is a coffin on wheels
at five in the afternoon.
Bones and flutes blow in his ear
at five in the afternoon.
The bull bellowed on his brow
at five in the afternoon.
The room iridescent with agony
at five in the afternoon.
Gangrene comes in the distance
at five in the afternoon.
Trumpet of lilies on green groins
at five in the afternoon.
The wounds burned like suns
at five in the afternoon,
and the rabble broke the windows
at five in the afternoon.
Oh, what a terrible five in the afternoon!
It was five on all the clocks.
It was five in shadow of the afternoon.

 

2. Spilled Blood

I don’t want to see it!
Tell the moon to come.
I don’t want to see
Ignacio’s blood on the sand.

I don’t want to see it!

The moon fully open,
a horse of quiet clouds
and the gray bullring of sleep
with willows over the barricades.

I don’t want to see it!
My memory burns.
Warn the jasmine
to cover its whiteness!

I don’t want to see it!

The cow of the old world
stroked a snout of blood
with its sorrowful tongue
and the bulls of Guisando
almost death and almost stone
bellowed like two centuries
tired of walking the land.
No.

I don’t want to see it.

Up the bleachers goes Ignacio
with death on his shoulders.
He looks for dawn
and it isn’t dawn.
He looks for his sensible profile
and sleep confuses him.
He looks for his beautiful body
and finds his open blood.
Don’t ask me to see it!
I don’t want to feel the spurt
growing weaker by the moment,
the spurt that illumines
the seats and spills
on the hide of the thirsty crowd.
Who orders me to look!
Don’t make me see it!

His eyes didn’t close
when he saw the horns approach,
but the terrible mothers
raised their heads
and all through the cattle ranches
there was an air of secret orders
thrown to celestial bulls
by the foremen of pale mists.
There wasn’t a prince in Seville
who could compare,
no sword like his sword
nor a heart so real.
His strength was a river of lions,
his prudence a torso of marble.
An air of Andalusian Rome
gilded his head
where his smile was a rose
of salt and intelligence.
The great fighter of bulls!
The good mountaineer of the mountain!
How soft with the wheat stalk!
How hard with his spurs!
How tender with the dew!
How dazzling in the fair!
How grand with the last
banderillas of dusk!

But now he sleeps forever.
Now the grass and the moss
open with sure fingers
the flower of his skull.
And his blood comes singing:
singing through marshes and prairies,
sliding down shivering horns,
wandering soulless in fog,
stumbling on thousands of hoofs
like a long, dark, sorrowful tongue
to form a puddle of agony
by the Guadalquivir of the stars.
Oh white wall of Spain!
Oh black bull of sorrow!
Oh hard blood of Ignacio!
Oh nightingale of his veins!
No.
I don’t want to see it!
There is no chalice to hold it.
There are no swallows that drink it,
no frost of light to cool it,
no song or deluge of lilies,
no crystal to bathe it in silver.
No.
I don’t want to see it!

Vertaald door Pablo Medina

Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)
Muurschildering in New York

 

De Nederlandse dichter en schrijver Adriaan Morriën werd geboren op 5 juni 1912 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Morriën op dit blog.

Lectuur

Ik kan niet genoeg krijgen van je huid.
Als een blinde lees ik met mijn vingers
het stille verhaal van je oppervlak.
In je ogen dreig ik te verzinken.
Op je huid bewandel ik alle wegen
zonder mij van jou te verwijderen.

Soms keer je je behulpzaam op je buik.
Je rug is een lang hoofdstuk uit een boek.
Ik spel je tepels, herlees je oren.
Ik laat je tenen op elkander rijmen.
Ik lees tussen de regels van je benen
en blader in de atlas van je hals.

Het is mij of mijn eigen vingers
je lichaam hebben uitgeschreven.
Eerst viel het mij als klank te binnen,
toen lag het als een beeldspraak op mijn tong
en nu herhaal ik wat ik heb gestameld
in vloeiende bewoordingen.

 

Schilderij

Twee doode kreeften met gebroken scharen
Rood op de witheid van het tafellaken;
Een gele wijn, die fonkelt in het glas,
Maar niet gedronken wordt; gemorste asch,
En tusschen appelen en eierschalen
Een houten kruisbeeld met de pijn en zegen
Van zijn doorboorde handen. In den regen,
Achter het raam, dat uitziet in de straat,
Het grijs gelaat van een bedroefde vrouw,
Die in den rouw van hare kleeren staat,
Verwonderd en afwijzend en naijvrig
En ongetemd: haar wilde armen slaan,
Als in een dwaas verweer langs ’t vensterraam.
En verder in een kleinen, kalen tuin
Van een der huizen aan den overkant,
Zacht neergevlijd als een vermoeide hand,
Een laatst verzet in ’t wijkend perspectief,
De weemoed van een omgewaaiden boom.

Adriaan Morriën (5 juni 1912 – 7 juni 2002) 

 

De Engelse schrijver Ken Follett werd geboren op 5 juni 1949 in Cardiff, Wales. Zie ook alle tags voor Ken Follett op dit blog.

Uit:Het eeuwige vuur(Vertaald door Joost van der Meer en William Oostendorp)

“Te midden van een sneeuwstorm kwam Ned Willard thuis in Kingsbridge.
In de hut van een trage schuit, geladen met stoffen uit Antwerpen en wijn uit Bordeaux, voer hij stroomopwaarts vanuit Combe Harbour.
Toen hij vermoedde dat de boot eindelijk Kingsbridge naderde sloeg hij zijn Franse mantel strakker om zijn schouders; hij trok de capuchon over zijn oren, stapte het open dek op en tuurde in de verte.
Aanvankelijk werd hij teleurgesteld: vallende sneeuw was het enige wat hij zag. Maar zijn verlangen om een glimp van de stad op te vangen was als een pijn, en vol hoop staarde hij in de sneeuwvlagen. Na een poosje werd zijn wens vervuld, de storm begon zich terug te trekken. Er verscheen een verrassend stukje blauw aan de hemel. Starend over de toppen van de omringende bomen zag hij de toren van de kathedraal, honderddrieentwintigenhalve meter hoog, zoals iedere leerling in Kingsbridge
wist. De stenen engel die vanaf de torenspits over de stad waakte had vandaag sneeuw op haar vleugels liggen, waardoor haar duifgrijze vleugeltoppen nu helderwit waren. Even viel er een zonnestraal op het beeld, die als een zegen van de sneeuw af fonkelde; daarna sloot de storm haar weer in en werd ze aan het zicht onttrokken.
Een poosje zag hij niets anders dan bomen, maar zijn verbeelding liep over. Hij stond op het punt om na een afwezigheid van een jaar met zijn moeder te worden herenigd. Hij zou haar niet vertellen hoezeer hij haar had gemist, want een man diende op zijn achttiende onafhankelijk te zijn.
Maar bovenal had hij Margery gemist. Hij was op een rampzalig moment voor haar gevallen: een paar weken voor zijn vertrek uit Kingsbridge om een jaar door te brengen in Calais, de door Engelsen bestuurde havenstad aan de Franse noordkust. Hij kende en mocht de ondeugende, intelligente dochter van sir Reginald Fitzgerald al sinds zijn kindertijd.
Toen ze opgroeide had haar schalksheid een nieuwe verleidelijkheid gekregen, waardoor hij merkte dat hij in de kerk met een droge mond en oppervlakkige ademhaling naar haar staarde. Hij had geaarzeld om meer te doen dan alleen staren, want ze was drie jaar jonger dan hij, maar zij kende zulke remmingen niet. Op het kerkhof van Kingsbridge, achter de grote graftombe van prior Philip, de monnik die vier eeuwen eerder de opdracht voor de bouw van de kathedraal had gegeven, hadden ze elkaar gekust. Er was niets kinderachtigs geweest aan hun lange, gepassioneerde zoen; daarna had ze gelachen en was ze weggerend.”

Ken Follett (Cardiff, 5 juni 1949)

 

De Britse dichter en schrijver Paul Farley werd geboren op 5 juni 1965 in Liverpool. Zie ook alle tags voor Paul Farley op dit blog.

Ports

1

I want you to imagine, in your late capitalist’s mind’s eye,
a stagnant fly-blown lake under an African sun,
the smell of the sea just beyond (this at least should come easy
being the universal saltwater of all your childhoods).
Armies of ants on parade in the poor weeds and grey sludge
of the ages, dismantling the scene in their own time-lapse movie,
skeletal cats picking over spoil, boneyard mongrels
marking their range by the water’s edge before moving on.
I want you to imagine all this, because once I was Carthage
and still am in name, though like some poisoned inland sea
my horizons have shrunk to a port that handles zero tonnage,
an import and export that evens the scales up at nil,
not counting the old rope and plastic bottles that come knocking
with the tides, not counting the rusted tins that drift in,
not counting the ants shifting clay forms and Carrera marble
from my ruins, or the guide who conducts his own private dig
for unscrupulous tourists who think nothing of removing
a coin from its context (if money ever has such set contexts),
of taking a Roman penny with an obverse of Augustus
out of the country, to reach the cold northern latitudes
in the holds of Lufthansa or Aeroflot, in a fraction
of the time it once took under oar and Ursa Major.
I was Carthage, but nothing much comes or goes in this afterwards;
all that’s left of a thousand years of dockyards and shipsheds
are a few shapes the soft earth has found indigestible,
for the tourist to squint at, consider, weigh up, reconstruct
imaginatively, as I am asking you, listener.
From this silted salt lake I once pulled the strings of the known world.
Lovers looked out from my sea walls into powerful distance
that bound them knowing that I was a true centre.
They pulled tight their merchant purses. They drank from clay pitchers –
under glass now in nearby museums. A museum will go some way
to help in your excavations, but what stories lead on from
the razors and combs and amphora and ostrich egg masks
are the details of millions who passed through, then into the ground.
Standing over a scale model in its sea of flat glass
acts out a dominion of your time over mine, looking down on
my circular dockyard apotheosis; looking down
as from a great height, in a way I can never have known.
A map might be easier in helping you build on my wasteland:
my trade routes once lit up the coastlines in thousands of oil lamps,
a Phoenician outline of Africa in the antique night,
spreading westward and hugging the shore, a luminous tracing
that brought in and foundered sea creatures, signalling for their mates.
I can still taste the distant metals like blood in my harbour mouth,
the tin and the iron and the copper which don’t come here now
but leech down the well-furrowed sea lanes, my phantom nerve endings.
Carthaginian and Roman and Vandal are blinks in my brine eye,
In each of their eternities: to me they rise and fall
as sea swell. Credit me, listener, with such a long memory,
as more than the sum of my parts, more than archaeology
and soft sump, more than ground fought over. Aeneas stood here once
with a mind to call it quits and cut loose, so the story goes,
my port in his storm to his girl in every port.
The jets tilt and bank heading north for their carrier hubs
in Frankfurt and Moscow, without so much as a second thought
for me in my modern darkness, their starboard wing lights
blinking in an element I knew nothing about.
Some things have endured: the peaks of Cap Bon across the bay
form a backdrop to nothing much doing these days; the stars rise
to guide nobody from my mouth and on course for the Pillars
of Hercules – but these things give me a sense of myself,
as the winds do, strong at the turns in the year, which remind me
of cargoes and freights in their seasons, gross tonnes that passed through
as sand through an hour glass, until history,
like the idea of magnetic north so long in the discovering,
moved slowly away from here, like a great ship embarking
out onto the future’s broad main, and this is the fate
of all ports, even yours, listener. Listen to me. I was Carthage.

Paul Farley (Liverpool,. 5 juni 1965)

 

De Engelse schrijver Geoff Dyer werd op geboren 5 juni 1958 in Cheltenham. Zie ook alle tags voor Geoff Dyer op dit blog.

Uit:Broadsword Calling Danny Boy

“Meanwhile, at dusk—even allowing for the fact that it’s winter, the day has been stunningly short—the Eagles sneak across the snowy railroad tracks, in the wake of a freight train whose role will not extend beyond this cameo appearance (a sad decline from the recent glory years of Von Ryan’s Express [1965], starring Frank Sinatra, and The Train [1964], with Burt Lancaster). They let themselves into a storage unit where Eastwood and Burton strip off their parkas and pull out greatcoats and caps from their small but apparently bottomless rucksacks. They have not packed lightly, these two; they have enough clothes and equipment to keep the Sherpas on an inter-war Everest expedition employed for much of the climbing season. Working within the confines of a smaller costume budget, the others do what they can, reversing their par­kas from snowy-white to wintery camouflage. Thus arrayed, like any bunch of lads on a stag weekend, they head into the village of Werfen for a bit of the old après-ski (minus the skiing), a little apprehensive, naturally, this being their first night out on the streets of the resort. The pitched roofs are laden with snow, the streets are bustling with troops and vehicles, and there’s so much parping of horns it sounds like an Alpine equivalent of Cairo.
They choose a tavern at random—we’ll try this one behind us, says Burton, though as with most things he says he’s not saying but ordering. He tells them to keep their ears open for anything about General Carnaby, but it seems a lame excuse for that which needs no excuse, namely getting into the bar and getting a few down them. It’s a cosy place with foam­ing steins, a really festive Bavarian atmosphere and no obviously anti-Semitic conversation. You can’t help thinking what fun it would be to attend a fancy-dress party like this in real life, even though you’d catch hell from the tabloids, especially since the guests include none other than the blond beast Von Hapen, in his medal-bedecked Gestapo costume. For once Burton is not the one doing the ordering; it’s Eastwood who orders drinks at the bar, thereby raising the possibility that, for all his swagger, command and much-publicized love of drink and his will­ingness to splash out vast sums of money on diamonds, Burton might be that lowest, most treacherous form of British life: a round-dodger, a conscientious-drink-buying-objector and all-round round-shirker. Even this suspicion only slightly clouds the rest of the group’s belief that this is surely the best of all Second World War mission-capers, way better than scaling the cliffs of Navarone, sweating your malarial bollocks off on that ghastly bridge over the River Kwai or waiting for Telly Savalas to flip his sicko lid in The Dirty Dozen. A top night seems guaranteed as long as they can keep up their German and not be tricked into letting their conversational guard down, as fatally happened, six years earlier, to Gordon Jackson as he boarded a bus in The Great Escape (before enjoying extended small-screen resurrections in
Upstairs Downstairs and The Professionals).”

Geoff Dyer (Cheltenham, 5 juni 1958)

 

De Australische schrijfster Margo Lanagan werd geboren op 5 juni 1960 in Waratah, New South Wales. Zie ook alle tags voor Margo Lanagan op dit blog.

Uit: Tender Morsels

“Has the chimney fallen in? Or what is it?” She wanted to step farther out and look.
But he sprang over the logs and ran at her. She was too surprised to fight him, and her insides were too delicate. The icicled edge of the thatch swept down across the heavy sky, and she was on the floor, the door slammed closed above her. It was dark after the snow-glare, the air thick with the billowing smoke. Outside, he shouted—she could not hear the words—and hurled his logs one by one at the door.
She pressed her nose and mouth into the crook of her elbow, but she had already gulped smoke. It sank through to her deepest insides, and there it clasped its thin black hands, all knuckles and nerves, and wrung them, and wrung them.
Time stretched and shrank. She seemed to stretch and shrink. The pain pressed her flat, the crashing of the wood. Da muttered out there, muttered forever; his muttering had begun before her thirteen years had, and she would never hear the end of it; she must simply be here while it rose from blackness and sank again like a great fish into a lake, like a great water snake. Then Liga’s belly tightened again, and all was gone except the red fireworks inside her. The smoke boiled against her eyes and fought in her throat.
The pains resolved themselves into a movement, of innards wanting to force out. When she next could, she crawled to the door and threw her fists, her shoulder, against it. Was he out there anymore? Had he run off and left her imprisoned? “Let me out or I will shit on the floor of your house!”
There was some activity out there, scraping of logs, thuds of them farther from the door. White light sliced into the smoke. Out Liga blazed, in a dirty smoke-cloud, clambering over the tumbled wood, pushing past him, pushing past his eager face.”

Margo Lanagan (Waratah, 5 juni 1960)
Cover

 

De Nederlandse literair criticus Carel Peeters werd geboren in Nijmegen op 5 juni 1944. Zie ook alle tags voor Carel Peeters op dit blog.

Uit: Het eigenwijze potlood

“Of het nu om mensen of dieren ging, Peter Vos was in zijn tekeningen voortdurend aan het vermommen, om-draaien, transformeren en verkleden: dieren die menselijke din-gen doen, mensen die dierendingen doen, mensen die in vogels veranderen, wezens die half dier, half mens zijn, mensen die in een satirisch beestenkarakter veranderen (klavierleeuw, kloothom-mel). Hij was een Pulcinel, de komische bediende uit de commedia dell’arte die aan alles een fantasierijke wending moest geven. Met een handtekening in de vorm van een Pulcinel ondertekende hij vaak zijn brieven. Eind jaren vijftig sorteerde de toenmalige uitgever van De Arbei-derspers Theo Sontrop nog brieven op het postkantoor van Amster-dam. Op een dag herkende hij een met vogels versierde envelop als afkomstig van Peter Vos, net als hij oud-leerling van het St. Boni-fatiuslyceum in Utrecht Peter Vos was inmiddels student aan de Rijksakademie, Sontrop zat in de redactie van het studentenweek-blad Propria Cures. Hij vond dat Propria Cures wel een vaardig en geestig tekenaar als Peter Vos kon gebruiken. Dat dacht Rinus Ferdinandusse ook toen hij als redacteur van Propria Cures was over-gestapt naar Vrij Nederland (VN) en Vos vroeg mee te gaan. In het begin maakte Vos getekende grappen voor de rubriek ‘Vrij Blijvend’, die later ‘Terzijde’ zou gaan heten. De rubriek bestond nog uit pasti-ches en parodieën geschreven door Ferdinandusse en Hugo Brandt Corstius, en niet uit de volle kolom oneliners van Toon Verhoeven waarmee de rubriek later vermaard zou worden. vn-lezers lazen hem altijd als eerste (‘Als je van lezen houdt is de Tros een goede omroep’). In die verzuilde tijd kon een tekening van Peter Vos nog voor de nodige commotie en ingezonden brieven zorgen. Zoals de tekening in het kerstnummer van het jaar 1960. Het is kerstavond en we zien Jozef op het moment dat een engel hem laat weten dat er een kindje is geboren. ”t Is een jongen!’ juicht de engel. En toen in 1964 de aflevering ‘Beeldreligie’ van het satirische televisieprogramma Zo is het toevallig ook nog eens een keer zo veel verontwaardiging had ge-wekt, maakte Peter Vos de tekening van de man die voor de televisie zit en zijn vrouw roept ‘Mien, kom. Het is weer kwetsen.’ Zijn bijdrage aan ‘Terzijde’ bestond uit het tekenen van de weke-lijkse leeuw. Die werd zo’n vaste verschijning dat je hem bijna over het hoofd zag. Maar wie dat niet liet gebeuren, zag de mens ver-momd als leeuw elke week vechten tegen de aanvallen van het leven. Hij nam in de loop der tijd elke denkbare manhaftige pose aan. De leeuw werd met alles geconfronteerd, elke ochtend al meteen met zichzelf in de spiegel, en verder in de loop van de dag met allerhande tegenstanders die hij niet zelden met een zwaard te lijf ging, tot hij zich bedacht. “

Carel Peeters (Nijmegen, 5 juni 1944)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en schilder Robert Marie Philmain Joseph Franquinet werd geboren in Amby (bij Maastricht) op 5 juni 1915. zie ook alle tags voor Robert Franquinet op dit blog.

Gedicht

Ik weet het wee van zoveel scherpe klippen.
Ik weet het lied dat druipt van wrange wijn.
Ik weet veraders aan uw fijngekorven lippen
die mij een smart van lang-verduren zijn;
want wist gij hoe ik heb gebeden
om niet meer droef uw roekloosheid te denken,
hoe ‘k u wou bedden, heel schuldeloos en rein
en hoe ‘k het snijdend woord voor u steeds heb vermeden
om zacht en heelend en ook goed te zijn.

Hoe ik de eenzaamheden
geregen heb tot kostbre snoeren rond uw lijf,
hoe ik het licht bevangen heb vermeden
en hoe ik stil bij ’t graf van een herinnering blijf.
En hoe de stilte werd tot een ondraaglijk tarten
te weten dat er is een véélvergulden schijn!
Die kerft zijn wond in al te wilde harten
die niet bevrijd, te snel verbeten zijn…

Weet gij dat wij toch grenzeloos herleven
van dit vergift, nog zoeter dan jasmijn?
dat alles nieuw, het hunkren en het streven
en ’t worstelen, ongekend, rebels en wreed zal zijn.

Robert Franquinet (5 juni 1915 – 30 mei 1979)

 

De Engelse schrijfster Margaret Drabble werd geboren op 5 juni 1939 in Sheffield, Yorkshire. Zie ook alle tags voor Margaret Drabble op dit blog.

Uit: The Garrick Year

“While I was watching the advertisements on television last night, I saw Sophy Brent. I have not set eyes on her for some months, and the sight of her filled me with a curious warm mixture of nostalgia and amusement. She was, typically enough, eating: she was advertising a new kind of chocolate cake, and the picture showed her in a shining kitchen gazing in rapture at this cake, then cutting a slice and raising it to her moist, curved, delightful lips. There the picture ended. It would not have done to show the public the crumbs and the chewing. I was very excited by this fleeting glimpse, as I always am by the news of old friends, and it aroused in me a whole flood of recollections, recollections of Sophy herself, and of all that strange season, that Garrick year, as I shall always think of it, which proved to me to be such a turning point, though from what to what I would hardly like to say.
Poor old Sophy, I allowed myself to say, thinking that she would not much like being on a cake advertisement; and then I remembered the last time I had said Poor old Sophy, and that in any case, she would have earned a lot of money from that tantalizing moment. There is perhaps something finally unpitiable in Sophy, just as there is in me. We are both in our ways excellent examples of resilience, though I seem obliged to pass through many degrees of meanness on my way, whereas she just smiles and wriggles and exclaims and with a little charming confusion gets by. I like Sophy. I cannot help liking Sophy. And if there is a defensive note to be detected in that assertion, I am not in the least surprised.
That chocolate cake vision made me think back, as I said, over the whole lot, right back to the very beginning, to the occasion when I first realized that David was really intending to go to Hereford. I had just finished putting Flora to bed, and I came downstairs, splashed and bedraggled from her bath, to find David nursing the new baby and drinking a glass of beer. He had poured some stout for me, which was the only thing he would let me drink. When I appeared he handed the baby over quickly, and as I sat down and prepared to feed him, wondering if I would ever get him to wake at a less exhausting time, Dave spoke.”

Margaret Drabble (Sheffield, 5 juni 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e juni ook mijn blog van 5 juni 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Federico García Lorca, Adriaan Morriën, Ken Follett, Paul Farley, Geoff Dyer

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

 

Ballad Of The Moon

The moon came into the forge
in her bustle of flowering nard.
The little boy stares at her, stares.
The boy is staring hard.
In the shaken air
the moon moves her amrs,
and shows lubricious and pure,
her breasts of hard tin.
“Moon, moon, moon, run!
If the gypsies come,
they will use your heart
to make white necklaces and rings.”
“Let me dance, my little one.
When the gypsies come,
they’ll find you on the anvil
with your lively eyes closed tight.
“Moon, moon, moon, run!
I can feelheir horses come.”
“Let me be, my little one,
don’t step on me, all starched and white!”

Closer comes the the horseman,
drumming on the plain.
The boy is in the forge;
his eyes are closed.
Through the olive grove
come the gypsies, dream and bronze,
their heads held high,
their hooded eyes.

Oh, how the night owl calls,
calling, calling from its tree!
The moon is climbing through the sky
with the child by the hand.

They are crying in the forge,
all the gypsies, shouting, crying.
The air is veiwing all, views all.
The air is at the viewing.

 

Vertaald door Will Kirkland

 

Arbolé, Arbolé

Tree, tree
dry and green.

The girl with the pretty face
is out picking olives.
The wind, playboy of towers,
grabs her around the waist.
Four riders passed by
on Andalusian ponies,
with blue and green jackets
and big, dark capes.
‘Come to Cordoba, muchacha.’
The girl won’t listen to them.
Three young bullfighters passed,
slender in the waist,
with jackets the color of oranges
and swords of ancient silver.
‘Come to Sevilla, muchacha.’
The girl won’t listen to them.
When the afternoon had turned
dark brown, with scattered light,
a young man passed by, wearing
roses and myrtle of the moon.
‘Come to Granada, inuchacha.’
And the girl won’t listen to him.
The girl with the pretty face
keeps on picking olives
with the grey arm of the wind
wrapped around her waist.
Tree, tree
dry and green.

 

Vertaald door William Logan

 

 
Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)
Portret door Alejandro Cabeze, 2015

 

De Nederlandse dichter en schrijver Adriaan Morriën werd geboren op 5 juni 1912 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Morriën op dit blog.

 

Zomerwind

Nog voor zonsondergang valt reeds de wind,
het land wordt diep waarin de boomen zwijgen
en de gedachten ruimte en toekomst krijgen,
voor ’t open raam denkt menig moeder aan haar kind.

En in den nacht wordt ’t gouden haar ontbonden
en streelen vingers een bemind gelaat;
het spel is oud waarvoor wij namen vonden
zoo zoet dat geen herinnering geheel vergaat.

In vele kamers schijnt de glans der maan
over de lichamen die zich verstrenglen;
de liefde raakt ons in ’t voorbijgaan aan,
maakt ons één nacht haar uitverkoren englen.

Wie nu nog rond ziet in de leege straat
hoort hoe het loover nauwlijks leeft en fluistert,
de vogel onder maan en sterren klaagt,
de klimroos maakt het venster zoet en duister.

Straks gloort de morgen boven bosch en weiden,
het landschap waar het vee slaapt in het gras
wordt vochtig van den dauw, de vijver blinkt als glas
waarover schaduwen van wolken glijden.

Als de rivier zich rekt in ’t heldre licht
en langs de wegen menschen naar de dagtaak loopen,
begint de wind opnieuw en waait den hemel open,
de boomen ruischen in het vergezicht.

 

 
Adriaan Morriën (5 juni 1912 – 7 juni 2002) 

 

De Engelse schrijver Ken Follett werd geboren op 5 juni 1949 in Cardiff, Wales. Zie ook alle tags voor Ken Follett op dit blog.

Uit: Fall of Giants

„22 June 1911
On the day King George V was crowned at Westminster Abbey in London, Billy Williams went down the pit in Aberowen, South Wales.
The twenty-second of June, 1911, was Billy’s thirteenth birthday. He was woken by his father. Da’s technique for waking people was more effective than it was kind. He patted Billy’s cheek, in a regular rhythm, firmly and insistently. Billy was in a deep sleep, and for a second he tried to ignore it, but the patting went on relentlessly. Momentarily he felt angry; but then he remembered that he had to get up, he even wanted to get up, and he opened his eyes and sat upright with a jerk.
“Four o’clock,” Da said, then he left the room, his boots banging on the wooden staircase as he went down.
Today Billy would begin his working life by becoming an apprentice collier, as most of the men in town had done at his age. He wished he felt more like a miner. But he was determined not to make a fool of himself. David Crampton had cried on his first day down the pit, and they still called him Dai Crybaby, even though he was twenty-five and the star of the town’s rugby team.
It was the day after midsummer, and a bright early light came through the small window. Billy looked at his grandfather, lying beside him. Gramper’s eyes were open. He was always awake, whenever Billy got up; he said old people did not sleep much.
Billy got out of bed. He was wearing only his underdrawers. In cold weather he wore his shirt to bed, but Britain was enjoying a hot summer, and the nights were mild. He pulled the pot from under the bed and took off the lid.
There was no change in the size of his penis, which he called his peter. It was still the childish stub it had always been. He had hoped it might have started to grow on the night before his birthday, or perhaps that he might see just one black hair sprouting somewhere near it, but he was disappointed. His best friend, Tommy Griffiths, who had been born on the same day, was different: he had a cracked voice and a dark fuzz on his upper lip, and his peter was like a man’s. It was humiliating.
As Billy was using the pot, he looked out of the window. All he could see was the slag heap, a slate-grey mountain of tailings, waste from the coal mine, mostly shale and sandstone. This was how the world appeared on the second day of Creation, Billy thought, before God said: “Let the earth bring forth grass.” A gentle breeze wafted fine black dust off the slag on to the rows of houses.”

 

 
Ken Follett (Cardiff, 5 juni 1949)

 

De Britse dichter en schrijver Paul Farley werd geboren op 5 juni 1965 in Liverpool. Zie ook alle tags voor Paul Farley op dit blog.

 

For St Jerome

Guardian of the date-stamp and card catalogue,
keeper of knowledge, and a staff notice-board
pinned with drunks and men who lick the atlases,
go with me while I Tipp-Ex-out the bogies
and spray Glade in the newspaper section.
Curmudgeon, teach me how to smile while fining
the sinners who have lately been in hospital,
who were struck dumb by lightning, or forgot.
Teach me to bear their crumbs and bookmarks
with the fortitude for which you are not famous:
the bus tickets, postcards, rashers of bacon
and once – give me strength – a knotted condom.
Gatekeeper, watch over books on loan;
their months of purgatory spent in bath steam
or under beds. Watch over those abandoned
on bus seats or park benches. Heal the torn.
Take them back from houses with the measles.
Inform Environmental Health at once.
And teach me to work with an abrupt demeanour,
And the martyrdom of the index, which was yours;
to speak out in the silence of your feast day
whose widespread celebration is long overdue.

 

 
Paul Farley (Liverpool,. 5 juni 1965)

 

De Engelse schrijver Geoff Dyer werd op geboren 5 juni 1958 in Cheltenham. Zie ook alle tags voor Geoff Dyer op dit blog.

Uit: Jeff in Venice, Death in Varanasi

“On top of that he was supposed to make sure – at the very least – that she agreed to grant Kulchur exclusive rights to reproduce a drawing Morison had made of her, a drawing never previously published, and not even seen by anyone at Kulchur, but which, due to the fear that a rival publication might get hold of it, had acquired the status of a rare and valuable artefact. The value of any individual part of this arrangement was irrelevant. What mattered was that in marketing and publicity terms (or, from an editorial point of view, circulation and advertising) the planets were all in alignment. He had to interview her, had to come away with the picture and the right to reproduce it. Christ Almighty … A woman pushing an all-terrain pram glanced quickly at him and looked away even more quickly. He must have been doing that thing, not talking aloud to himself but forming words with his mouth, unconsciously lip-synching the torrent of grievances that tumbled constantly through his head. He held his mouth firmly shut. He had to stop doing that. Of all the things he had to stop doing or start doing, that was right at the top of the list. But how do you stop doing something when you are completely unaware that you’re doing it? Charlotte was the one who pointed it out to him, when they were still together, but he’d probably been doing it for years before that. Towards the end that’s how she would refer to this habit of muted karaoke. ‘That thing,’ she would say. ‘You’re doing that thing again.’ At first it had been a joke between them. Then, like everything else in a marriage, it stopped being a joke and became a bone of contention, an issue, a source of resentment, one of the many things that rendered life on Planet Jeff – as she termed the uninhabitable wasteland of their marriage – intolerable. What she never understood, he claimed, was that life on Planet Jeff was intolerable for him too, more so, in fact, than for anyone else. That, she claimed, was precisely her point.”

 

 
Geoff Dyer (Cheltenham, 5 juni 1958)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e juni ook mijn blog van 5 juni 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

 

Federico García Lorca, Adriaan Morriën, Ken Follett, Margo Lanagan, Carel Peeters, Robert Franquinet, Margaret Drabble, Kristin Gore

 

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

 

Of the Dark Doves
For Claudio Guillén

In the branches of the laurel tree
I saw two dark doves
One was the sun
and one the moon
Little neighbors I said
where is my grave — 
In my tail said the sun
On my throat said the moon
And I who was walking
with the land around my waist
saw two snow eagles
and a naked girl
One was the other
and the girl was none
Little eagles I said
where is my grave —
In my tail said the sun
On my throat said the moon
In the branches of the laurel tree
I saw two naked doves
One was the other
and both were none.

 

Vertaald door Sarah Arvio

 

Sonnet of the Wreath of Roses

The wreath, quick, I am dying!
Weave it quick now! Sing, and moan, sing!
Now the shadow is darkening my throat,
and January’s light returns, a thousand and one times.

Between what needs me, and my needing you,
starry air, and a trembling tree.
A thickness of windflowers lifts
a whole year, with hidden groaning.

Take joy from the fresh landscape of my wound,
break out the reeds, and the delicate streams,
and taste the blood, spilt, on thighs of sweetness.

But quick! So that joined together, and one,
time will find us ruined,
with bitten souls, and mouths bruised with love.

 

Paso (The Images of the Passion)

Virgin in a crinoline,
Virgin of Solitude,
spreading immensely
like a tulip-flower.
In your boat of light,
go –
through the high seas
of the city.
through turbulent singing,
through crystalline stars.
Virgin in a crinoline
through the roadway’s river
you go,
down to the sea!

 

Vertaald door A. S. Kline

 

 
Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)
“Federico García Lorca” door Alice Wellinger, 2011

Lees verder “Federico García Lorca, Adriaan Morriën, Ken Follett, Margo Lanagan, Carel Peeters, Robert Franquinet, Margaret Drabble, Kristin Gore”

Federico García Lorca, Adriaan Morriën, Ken Follett, Margo Lanagan, Carel Peeters, Robert Franquinet

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook alle tags voor Federico Garcia Lorca op dit blog.

 

City That Does Not Sleep

In the sky there is nobody asleep.  Nobody, nobody.
Nobody is asleep.
The creatures of the moon sniff and prowl about their cabins.
The living iguanas will come and bite the men who do not dream,
and the man who rushes out with his spirit broken will meet on the
street corner
the unbelievable alligator quiet beneath the tender protest of the
stars.

Nobody is asleep on earth.  Nobody, nobody.
Nobody is asleep.
In a graveyard far off there is a corpse
who has moaned for three years
because of a dry countryside on his knee;
and that boy they buried this morning cried so much
it was necessary to call out the dogs to keep him quiet.

Life is not a dream.  Careful!  Careful!  Careful!
We fall down the stairs in order to eat the moist earth
or we climb to the knife edge of the snow with the voices of the dead
dahlias.
But forgetfulness does not exist, dreams do not exist;
flesh exists.  Kisses tie our mouths
in a thicket of new veins,
and whoever his pain pains will feel that pain forever
and whoever is afraid of death will carry it on his shoulders.

One day
the horses will live in the saloons
and the enraged ants
will throw themselves on the yellow skies that take refuge in the
eyes of cows.

Another day
we will watch the preserved butterflies rise from the dead
and still walking through a country of gray sponges and silent boats
we will watch our ring flash and roses spring from our tongue.
Careful!  Be careful!  Be careful!
The men who still have marks of the claw and the thunderstorm,
and that boy who cries because he has never heard of the invention
of the bridge,
or that dead man who possesses now only his head and a shoe,
we must carry them to the wall where the iguanas and the snakes
are waiting,
where the bear’s teeth are waiting,
where the mummified hand of the boy is waiting,
and the hair of the camel stands on end with a violent blue shudder.

Nobody is sleeping in the sky.  Nobody, nobody.
Nobody is sleeping.
If someone does close his eyes,
a whip, boys, a whip!
Let there be a landscape of open eyes
and bitter wounds on fire.
No one is sleeping in this world.  No one, no one.
I have said it before.

No one is sleeping.
But if someone grows too much moss on his temples during the
night,
open the stage trapdoors so he can see in the moonlight
the lying goblets, and the poison, and the skull of the theaters.

 

Vertaald door Robert Bly

 

 
Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)
Portret door Fabrizio Cassetta, 2013

Lees verder “Federico García Lorca, Adriaan Morriën, Ken Follett, Margo Lanagan, Carel Peeters, Robert Franquinet”