Hans Warren, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek (Deel 6, 1956 – 1957)

“14 maart 1957
(…)
Via Denemarken is hij teruggekkeerd en in Hamburg terecht gekomen, bij een paar Algerijnse lotgenoten. Ze eten ’s middags op schepen, slapen met zwervers in het nachtasyl. Hij heeft geen kleren, geen geld en hij vervuilt. En nóg schrijft hij dat deze prijs niet te hoog is voor de vrijheid.
Aan de andere kant is het duidelijk dat hij niet los is van Sidali. Hij vraagt honderduit naar hem, zelfs over diens eventuele liefdes moet ik hem inlichten.
Hij wil niemand laten weten, waar hij is, niemand mag zijn misère vermoeden, en daarom draagt hij me op het contact met zijn familie te onderhouden via zijn broer Smaïn. Is zijn zuster al getrouwd, is het pakket met geschenken voor het huwelijk aangekomen – ik moet naar Mustapha Kateh, Kouiret, Sidali Selman.
Zijn plan is om als verstekeling naar Marokko of een Arabisch land te vertrekken. Hij heeft een dagboek bijgehouden, dat hij, met een pakket andere papieren, via een kameraad naar me toe zal sturen. Zijn adres: Seemannshaus Stella Maris, Hamburg. Dit loopt natuurlijk verkeerd af. Medelijden voel ik wel, maar mijn neiging dit alles van me af te schuiven wordt steeds sterker. Invloed kan ik hier toch niet meer uitoefenen.
Mohammed en ik zijn langs elkaar heengeschoten, éens roerden we het aan, zijn woord was toen regrets. Hij had de jongen van mijn leven kunnen worden, maar alles was altijd net te laat of te vroeg, we waren geen van beiden bereid tot volledige inzet voor elkaar. En toen we ons dat realiseerden was het onherroepelijk te laat.
Regrets.
Twee levens, twee puinhopen.”

 

De opdracht

Mijn strenge rechter, je staat daar
als een beeldhouwersmodel, en klaagt
spottend: ik heb zo’n brekelijk lijfje,
ik lijd het hele jaar aan voorjaarsmoeheid
en door een waterader onder het huis.
Ondertussen verwijs je ook mijn karkas
naar ’t knekelhuis en decreteert verder:

die verzen van jou, jij schrijft veel te veel zeg,
een derde is beneden peil, een derde prachtig,
hier, weg met deze. En ik luister dankbaar,
ik leg je te koesteren in de eerste zon
tot je een bruin kleurtje krijgt, en ik verscheur
en verscheur, en je knikt genadig: zo kan het,
nu mag je de bundel wel aan me opdragen.

 

De dichter sprak

De dichter sprak, beklijft zijn woord
dan zijn jouw ogen voor een tijd
gewijd tot mooie ogen, heeft je mond
de lippen waarvan generaties dromen.

Jij warmt je arm hart er niet aan.
Je gaat verloren. Ook voor hem. De dichter sterft
vereenzaamd. Wat was zijn liefde dan geloof,
zijn vers dan bidden, wat was jij dan god.

 
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.

Le loup criait

Le loup criait sous les feuilles
En crachant les belles plumes
De son repas de volailles :
Comme lui je me consume.

Les salades, les fruits
N’attendent que la cueillette ;
Mais l’araignée de la haie
Ne mange que des violettes.

Que je dorme ! que je bouille
Aux autels de Salomon.
Le bouillon court sur la rouille,
Et se mêle au Cédron.

 

De wolf huilde

De wolf huilde onder de struiken
en kotste de veren uit van
de kip die hij op had gevreten –
en ook ik weet niet meer wat ik kan.

Het fruit en de sla
en de prei en de glanzende kooltjes
zijn rijp voor de oogst, maar de spin
in de heg eet alleen maar viooltjes.

Laat me slapen! laat me koken
op Salomons altaars totdat
het kookvocht het roest overstroomt en
uitvloeit in Susanna’s bad.

 

O seizoenen! Kastelen!

O seizoenen! Kastelen!
Wie is zonder gebreken!

O seizoenen! Kastelen!

Ik studeerde magie, en ik vond
het geluk waaraan niemand ontkomt

en dat alles vermooit en verfraait
als zijn Gallische haantje weer kraait!

Maar ik, wat heb ik te verlangen:
Het geluk heeft mijn leven gevangen.

Wat een lust! Het greep lichaam en ziel,
zodat iedere noodzaak verviel,

en ieder woord dat ik dicht,
verwaait en gaat op in de lucht.

O seizoenen! Kastelen!

 

Vertaald door Jos Houtsma

 
Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
David Thewlis (Paul Verlaine) en Leonardo DiCaprio (Arthur Rimbaud) in de film Total Eclipse (1995)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Marnix Gijsen werd geboren op 20 oktober 1899 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Marnix Gijssen op dit blog.

Uit: Klaaglied om Agnes

“Op het gebied der goede zeden behoefde men zich om mij niet de minste zorg te maken. Ik was eenvoudig en algeheel een boekenworm en ik wist niets af van hetgeen mijn moeder en sommige mijner wereldwijze gezellen op school ‘het leven’ noemden. Wat ik erover vernam vervulde mij met afkeer en weerzin, en ik verkoos de wereld te zien door de ogen der grote en edele geesten. Later heb ik gemerkt, dat ik het leven heb leren kennen door de roze brillenglazen der romantici, die schaamteloze schriftvervalsers zijn. Maar nóg later besefte ik dat zij wellicht de enige optiek geschapen hebben, die het bestaan voor mij dragelijk kon maken. Ik was, ook in mijn opstand tegen mijn moeder, een romanticus, en de harde werkelijkheid, die sommigen opzweept tot grote daden, liet mij koud. Van Goethe kende ik alleen de Faust en in Faust had ik al mijn wijsheid over de wereld en de vrouwen opgedaan. Ik kon mij niet indenken dat er iets anders over man en vrouw te zeggen viel dan wat Goethe mij openbaarde. De Faust 11 had ik mismoedig toegeslagen als onverstaanbaar.
De meisjes die ik kende leken mij van alle belang ontbloot. Het waren giechelende gansjes, die mij lichamelijk niet aantrokken en geestelijk afstootten. Ik hield mij wijsneuzig vast aan de wijsheid, die de vrouwen beschrijft als wezens met lange haren en korte gedachten. Met stomme verbazing zag ik sommige jonge snaken op de rommelmarkt te werk gaan: ze hadden een stuk spiegel aan een ijzerdraad bevestigd en posteerden zich achter de koopsters die aan de kramen stonden te kijken, om aldus het spiegelbeeld van haar dessous op te vangen. Maar dat waren leerlingen van de openbare scholen en die waren tot moord en doodslag in staat, dat wist ik. Men had het mij gezegd.”

 
Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)
Portret door Albert van Dyck, 1927

 

De Duits-Roemeense schrijver Oskar Pastior werd in 1927 in Hermannstadt (Transsylvanië, Roemenië) geboren. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Oskar Pastior op dit blog.

immer

das gedicht gibt es nicht. es
gibt immer nur dies gedicht das
dich gerade liest. aber weil
du in diesem gedicht siehe oben
sagen kannst das gedicht gibt
es nicht und es gibt immer nur
dies gedicht das dich gerade
liest kann auch das gedicht das
du nicht liest dich lesen und
es dies gedicht hier nur immer
nicht geben. beide du und du
lesen das und dies. duze beide
denn sie lesen dich auch wenn
es dich nicht nur hier gibt

 

abschrankung ißt wegweiser

neunzehnhundert / siebenundzwanzig
hermannstadt in siebenbürgen
muß i denn / muß i dünn
kantilene / hindurch

schulding / nicht schulding
o geboren / o wünschelrut
und listen / namen und
mitgefangen / hain

minderheiten / straßen
kaputt / nicht kaputt
masse / gewicht
krieg / ruh

unzug / unzug
gepäck / schnitt
ballhausgassenspießen
zurück / nicht zurück

 
Oskar Pastior (20 oktober 1927 – 4 oktober 2006)

 

De Oostenrijkse schrijfster Elfriede Jelinek werd geboren op 20 oktober 1946 in Mürzzuschlag, een kleine stad in de deelstaat Stiermarken. Zie ook alle tags voor Elfriede Jelinek op dit blog ook mijn blog van 20 oktober 2010.

Uit: Die Klavierspielerin

„Er entbietet Erika plötzlich das Duwort, sie rät ihm, bleiben Sie doch sachlich. Ihr Mund verzieht sich ohne ihr Wollen und Zutun zu einer runzligen Rosette, sie hat ihn nicht mehr in der Gewalt. Was er sagt, dieser Mund, hat sie zwar in der Gewalt, nicht aber wie er sich nach außen hin präsentiert. Sie bekommt eine Gänsehaut übergezogen, überall.
Klemmer erschrickt vor sich selbst, er suhlt sich wohlig grunzend in der warmgefüllten Wanne seiner Gedanken und Worte. Auf das Klavier wirft er sich, wobei er sich gefällt. Er spielt in stark überhöhtem Tempo eine längere Phrase vor, die er zufällig auswendig gelernt hat. Demonstrieren will er etwas an der Phrase, es fragt sich, was. Erika Kohut ist der leisen Ablenkung froh, sie wirft sich dem Schüler entgegen, um den D-Zug aufzuhalten, ehe er noch völlig in Fahrt übergegangen ist. Sie spielen das viel zu rasch und auch zu laut, Herr Klemmer, und beweisen damit nur, was das Fehlen jeglichen Geistes in der Interpretation für Lücken zu reißen imstande ist.
Der Mann katapultiert sich rücklings in einen Sessel hinein. Unter Hochdampf steht er wie ein Rennpferd, das schon viele Siege heimgebracht hat. Er fordert, um für Siege entschädigt zu werden und Niederlagen vorzubeugen, kostbare Behandlung und sorgsamste Pflege, mindestens wie ein zwölfteiliges Silber-service.
Erika will nach Hause. Erika will nach Hause. Erika will nach Hause. Sie gibt einen guten Rat: gehen Sie in Wien einfach herum und atmen Sie tief ein. Anschließend spielen Sie Schubert, diesmal aber richtig!”

 
Elfriede Jelinek (Mürzzuschlag, 20 oktober 1946)
Benoît Magimel (Walter) en Isabelle Huppert (Erika) in „Die Klavierspielerin”uit 2001

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn blog van 20 oktober 2013 deel 2.