De Nederlandse (gelegenheids)dichter, historicus, geschiedenisleraar, illustrator en journalist Harry Prenen werd geboren in Schoten op 24 maart 1915. Zie ook alle tags voor Harry Prenen op dit blog.
Uit: Het een en ander over Godfried Bomans
“Deze avond gaf mij de bevestiging van iets dat ik al lang vermoedde. Gezien zijn succes kan men kwalijk zeggen dat Bomans miskend zou zijn, maar desondanks geniet hij vaak een verkeerde bekendheid. Dat hij een van onze eerste humoristen is wordt wel algemeen aanvaard (..) dat hij echter een van onze beste prozaïsten is, daar wil de officiële litteratuur en fijnproeverij nog maar moeilijk aan geloven. En toch is dat zo. Wie werkelijk iets weet van wat proza en wat schrijven is kan in zijn boeken en in zijn journalistiek te kust en te keur passages vinden om in een lijstje te zetten. De fijnproeverij verzekert ons echter dat hij een voortreffelijk auteur voor Jan, Piet en Klaas is, een genie van de middenstand, maar niet voldoende voor de happy few. Het tegendeel is waar, want terwijl hij de duizenden op de galerij in hun twee handen laat klappen blijft hij tegelijkertijd iemand van de kleine keurbende.
Dit misverstand heeft niettemin vele aanhangers. (..) Het volk te vermaken schijnt bij het edeler deel der natie op de index te staan (verboden, e.k.). En toch doet Bomans hiermede op eigen manier in onze litteratuur niet anders en niets minders dan Dickens het in de zijne deed. (..) Vervolgens ben ik van mening dat er in het eerste het beste goede stuk van Bomans’ Elsevierjournalistiek meer echte schrijfkunst en aangeboren talent steekt dan in menig poëem op hoge stelten.
Bij de happy few van de litteraire café’s kan men ondertussen nog meer bedenkingen vernemen. Bijvoorbeeld: dat hij in Elsevier schrijft!!Een burgerlijk blad, naar ik verneem.”
De Nederlandse schrijfster Top Naeff (eig. Anthonetta van Rhijn-Naeff) werd geboren op 24 maart 1878 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Top Naeff op dit blog.
Uit: Voor de poort
„De kinderen aan het lage einde der tafel, knoopten de servetbandjes los – Bijoute, de golf van haar bruine krullen in één schuimval over haar gezicht, – en wenkte Oma: of ze op mochten staan? En toen Oma’s aandacht op dien afstand, want er zaten dezen Zondag vele groote menschen en wel tien kinders aan den familiedisch, moeilijk te vatten bleek, gleed matrozen-Pietje, snel en schuw, wijl hij iets ongeoorloofds ondernam, van het muziekboek, dat zijn zitplaats verhoogde, en dook verrassend op naast Oma’s leunstoel.
De oude dame neeg heur zacht bepoederde wang naar de geheven lipjes, en voelde het vluchtig kusje vóór haar oor het gefluister: ‘of we op mogen staan?’ ving. Het was als het geritsel van een muis bij haar slaap, en als van een muis was ook zijn mondje, vochtig en spits, toen hij haar, in de vraag, nogmaals kuste.
Ook zij fluisterde, en het verzoek bleef als een geheim behandeld tusschen Oma en Piet, terwijl zij door den open, wild omrankten toog den bleek verlichten tuin aanzag en over de vroegtijdig dalende duisternis dacht, en daarop ja-knipte met de oogen, en hij nog weten moest: of ze allemáál naar buiten mochten? zónder hoed? en of ze de rozijntjes mee mochten nemen?
Glimlachend trok Grootmama, met heur fijne, half in kant verscholen vingers, fonkelend van juweel, een kristallen schaaltje van het midden naar den tafelrand, en wipte al wat er op lag in Piet’s tot een schuitje saamgevouwen handen. En de andere kinderen, die het zoet verdrag gewaar werden, wierpen de servetten neer en tuimelden van de stoelen: ‘We mogen van Oma!’ en renden over den krakenden parketvloer, tusschen de wijde, wit geruite deuren door, den tuin in, rond de perken vol teedere kleur.“
Top Naeff (24 maart 1878 – 21 april 1953)
De Nederlandse dichter en schrijver Willem van Iependaal werd geboren in Rotterdam op 24 maart 1891. Zie ook alle tags voor Willem van Iependaal op dit blog.
Uit: Polletje Piekhaar
“Dan slingerde ie ons in ’t turfhok, kwam mee d’r in, dee de deur in ’t slot en ging z’n linksmoesie houwe: ‘Nog al wat rechschapes op de kop wete te tikke deze reis?’
‘Ga nog al,’ zee Snoekie op groot lef. ‘Me magge niet klage.’
‘Dat doet me effetief plezier,’ lachte Pietjepuk, ‘al was ’t alleen maar om ’t leed, dat noodzakelijk geleeje zal motte worre. ‘k Veronderstel, dat jullie begrijpe, waarom ‘k een endje hout bij me heb?’
‘Ja,’ zee Balletje om z’n eige niet te late kenne, ‘en da’s zoowat alles wat me hier goed begrepe hebbe.’
‘Prachtig!’ riep Pietje, ‘maar da’s geen rede, om ’t nog niet is effe grondig door te neme.’
En dan begon ie er op in te rammele, tot me lagge te krinkeltolle en dochte damme van de wereld geknuppeld zouwe worre. Me krege ze uitgemete, tot al de plekkies van je bast geraakt ware en as Pietje maar half docht, dat ie ’n heiligedag gelate had, begon ie alles nog is van nieuws af an over te kloppen.
Amme goed ware afgestoft, wiere me bekant gek, blind en kreupel naar de bank in de klas gebrocht en mochte er over denke, hoe je ’t flikke most om naast je kont te gaan zitte.
Balletje was de beste in alle vakken en wist zooveel uit z’n bloot hoofd, dat je wel most gaan denke, dat ie er wat voor innam. De tafels kende ie bekant zoo goed as de broekzakke van z’n vader en op de landkaart wist ie dorpe en vliegestrontjes grif uit mekaar te houwe. Snoekie was beter in geschiedenis. As ie voor ’t bord most komme om uit te rekene: twaalf plus zes en negentig, gaf ie as uitkomst: Floris de Vijfde door de edele vermoord!”
De Oostenrijkse dichter en dichter Robert Hamerling werd geboren op 24 maart 1830 in Kilchberg am Walde. Zie ook alle tags voor Robert Hamerling op dit blog.
Lenzesgabe
Mit seinem Füllhorn kam der Lenz gezogen,
Und Lieblichstes ward links und rechts entsendet.
Glanz ward dem See, dem Strome zugewendet,
Und Klang den Vöglein, die da lustig flogen.
Duft ward den Blumen, d’ran die Bienen sogen,
Azur dem Himmel, Grün dem Hain gespendet:
Und alsbald war die Fülle ganz verschwendet
An Vögel, Bäume, Blumen, Lüfte, Wogen.
Doch als der Lenz mich sah mit bleichen Wangen,
Da sprach er, gleich, als ob es ihn gereuet,
Daß leer allein der Dichter ausgegangen:
“Hin gab ich, was die Einzelnen erfreuet,
Doch dir nur schenk’ ich dies gesammte Prangen,
Dein Herz versammle, was ich rings zerstreuet!”
Spiel der Blicke
Ach, meine Blicke, trunk’ne Vögel, spreiten
Die Schwing’ im weiten Saal nach ihr alleine:
Ihr Auge aber meidet stets das meine,
Und scheut sich, Stern in Stern den Blick zu leiten.
Wohl streift er mich in holder Näh’ zu Zeiten,
Irrt spielend mir ums Haupt mit süßem Scheine,
Um, wenn ich ihn beglückt zu haschen meine,
Mit kühlem Stolze wieder abzugleiten.
Nur wenn der Schönen Kranz um sie verdichtet
Sich drängt, und mir verbirgt mein süßes Hoffen,
Dann aber sich der Schwarm ein wenig lichtet:
Da seh’ ich durch ein Spältchen, lieblich offen,
Urplötzlich oft von fern auf mich gerichtet
Ein spähend Feuerauge, süß betroffen!
Robert Hamerling (24 maart 1830 – 13 juli 1889)
De Duitse schrijfster Fanny Lewald werd op 24 maart 1811 in het toenmalige Königsberg geboren. Zie ook alle tags voor Fanny Lewaldop dit blog.
Uit: Italienisches Bilderbuch
“Wenn die goldenen Tore der Märchenwelt sich vor der wunderdürstenden Phantasie des Kindes schließen, wenn die Feenkönigin mit ihrem Zauberstabe sich für immer in das Reich der Träume zurückzieht und der Glaube an ihre Macht verschwindet, so tritt die Wirklichkeit urplötzlich in ihre Rechte ein, und die Jugend sehnt sich nach der Schönheit der Welt, die sie noch nicht kennt, wie das Kind sich gesehnt hat nach den Wundern der Märchenwelt, von denen man ihm erzählte.
Alles nimmt nun eine festere Gestalt an, die Nebelbilder konzentrieren sich, man möchte das geträumte Eldorado auf einen bestimmten Punkt der Erde versetzen, und für all die farbigen Blüten, für die goldenen Früchte jenes Fabellandes bietet der kalte, farblose Norden keinen Raum. Da wendet das Auge sich sehnsuchtsvoll nach Süden! – Nach dem Süden, wo im dunkeln Laub die Goldorange glüht, wo ein lauer Wind vom blauen Himmel weht, die Myrte schlank und hoch der Lorbeer steht! Der Süden wird die Sehnsucht des Lebens, Italien das Ziel, nach dem fast jeder Nordländer strebt.
Je tiefer Schnee und Eis die Erde bedecken, je fester sich der kristallene Reif um die Fenster des Hauses legt und je wilder der Wind es umbraust, je mehr zieht es die Seele nach Süden. Ich hatte oft in den eisigen Wintertagen meiner ostpreußischen Heimat zu den schneebedeckten Dächern der Nachbarhäuser geblickt, wenn die scheidende Sonne sie glänzend beleuchtete und sie hell hervortraten gegen den blauen, wolkenlosen Winterhimmel, und gedacht, wie ganz anders es doch sein müsse, wenn die Sonne hinter den Alpen zur Ruhe ginge und das wundervolle Alpenglühen die Gletscher röte unter dem Himmel einer südlichern Gegend. Von ganzem Herzen hatte es mich verlangt, diese fremde Welt zu kennen, aber der Wunsch war in meinen damaligen Verhältnissen anscheinend so unerfüllbar, daß ich ihn kaum mir selbst zu gestehen wagte, weil es mir von jeher töricht schien, das Unerreichbare zu begehren.”
Zie voor nog meer schrijvers van de 24e maart ook mijn vorige blog van vandaag.