Hans Hagen, Lawrence Ferlinghetti, Peter Bichsel, Joy Ladin, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen

 

Dolce far niente

 

 
Lebensabend door Ernst Eitner, 1906

 

Mis mij

nu
zoveel jaren later
is er steeds meer
wat jij niet weet van mij
steeds meer wat ik vergeet
van toen wij samen
gingen kwamen

je stem trilt haast
niet meer in mij
je gezicht wordt zacht en vader
je glimlach wint het
van de ruzies die we deelden
overschaduwt het venijn
van toen we samen speelden

wat ik je vertellen moet
wordt groter
langzaam mis je meer van mij
ik loop jou jaren in
kom met gemak langszij
ouder ben ik straks
drijf ik je stilletjes voorbij.

 

 
Hans Hagen (‘s-Graveland, 10 september 1955)
Huis de Trompenburgh in ‘s-Graveland

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Lawrence Ferlinghetti werd geboren op 24 maart 1919 in Yonkers, New York. Zie ook alle tags voor Lawrence Ferlinghetti op dit blog. Lawrence Ferlinghetti viert vandaag zijn 100e verjaardag.

Uit: Little Boy, A Novel

“Little Boy was quite lost. He had no idea who he was or where he had come from. He was with Aunt Emilie whom he loved very much. She had taken him in swaddling clothes from his mother who already had four sons and could not handle a fifth born a few months after his father died of a heart attack. His brother Harry aged twelve found their father dead on the back cellar steps of their little house just north of Van Cortland Park, Manhattan.  “Poor Mom, no money, Pop dead,” wrote Harry years later. His mother, Clemence Albertine Mendes-Monsanto, was born in Providence, Rhode Island, to Sephardic parents who had immigrated from Saint Thomas, Virgin Islands, where the family had been established for a very long time as wealthy planters until a collapse of the sugar market in the late 1890s impoverished them. The family had originally fled the Inquisition in Spain and Portugal but didn’t arrive in the New World in steerage with nothing but their clothes. They arrived with all their possessions in steamer trunks, including candelabras, gold and jewels, and thus were able to set up as merchants and planters in St. Thomas where they soon had a great house on a hill with wide verandas looking down on the center of the town, and a family album showed them in broad-brimmed hats and black string ties. Saint Thomas was a Danish crown colony until America snatched it early in the 20th century, and the Monsantos had intermarried with the Danes as well as with French settlers, and there were many French relatives who visited and were visited in France. Clemence Albertine had a French mother of vague aristocratic origins, and she still spoke French. So it went that Clemence Albertine’s uncle married Emilie from northern France, and thus it was that Emilie who had always wanted a child came and took the newborn Laurent from his distraught mother and bore him off to France by herself. Little Boy surmised many years later that her husband, Ludwig Monsanto, a professor of languages, and quite a bit older than Emilie, did not at his advanced age want to adopt a son, and thus left Emilie with little Laurent.”

 


Lawrence Ferlinghetti (Yonkers, 24 maart 1919)

 

De Zwitserse schrijver Peter Bichsel werd geboren op 24 maart 1935 in Luzern. Zie ook alle tags voor Peter Bichsel op dit blog.

Uit: Über Gott und die Welt

»Der Herr ist mein Trotzdem!« Und wenn einer kommt, der schlüssig und endgültig beweist, daß es ihn nicht gibt – ich brauche ihn trotzdem.
Ich brauche ihn nicht, um zu überleben. Ich brauche ihn nur, um leben zu können. Damit das, was hier ist, nicht alles ist. Damit Lernen nicht alles ist und Arbeiten nicht alles ist, damit Karriere und Landesverteidigung und Zivilschutz und Atomkraft und Krieg und Aufrüstung, schweizerische Aufrüstung, nicht alles ist. Damit Reichtum und Villa und Jacht und Freundin zum Vorzeigen und Auto zum Vorzeigen nicht erstrebenswert sind. Ich brauche ihn, damit ich mir vorstellen kann, daß sich jemand freut über mein Nein, daß sich jemand darüber freut, wenn ich versuche, ein anderer zu sein – versuche, trotzig auf den Boden zu stampfen, wenn mir der gute Onkel übers Haar fahrt. Ich brauche ihn, damit es sinnvoll ist, daß diese Welt mich überlebt. Und sie wird uns nur überleben, wenn uns der Trotz gelingt, wenn uns der Widerstand gelingt. Wir Menschen haben diese Welt endgültig in unsere Hände genommen – wir haben den Weltuntergang endgültig in unseren Händen. Und wir wissen endgültig alle, daß wir ihn schaffen können. Und wir wissen alle nicht, ob wir ihn werden verhindern können. . .
•Um deswillen ergreifet den Harnisch Gottes, auf daß ihr an dem bösen Tage Widerstand tun und alles wohl ausrichten und das Feld behalten möget«, schreibt Paulus an die Eplieser.2 Das hat Paulus nicht umweltschützerisch gemeint, aber inzwischen muß ich es so verstehen: Wenn wir das Feld behalten wollen, dann haben wir Widerstand zu leisten — dann hätten wir Widerstand zu leisten, hätten wir endlich Widerstand zu leisten. Ich weiß, wovon spreche, weil ich von mir selbst weiß, daß ich es nicht kann. Ich habe zu oft in meinem Leben nicht Nein gesagt.“

 

 
Peter Bichsel (Luzern, 24 maart 1935)
Cover

 

De Amerikaanse dichteres, schrijfster en hoogleraar transgender-wetenschappen Joy Ladin werd geboren in Rochester, New York, op 24 maart 1961. Zie ook alle tags voor Joy Ladin op dit blog.

 

The Poem and Me

The poem walks from me toward meaning
that may or may not be there

By the time it returns
I am someone else

though to the poem
which walks at relativistic speeds

no time at all has passed
That’s why the poem looks so puzzled

when it finds I’ve forgotten
how we are related

The poem and I disappoint one another
Rather than mother and child body and soul

we turned out to be one-night stands
The earth moved my head throbbed

but when the poem returns many years later
it seems like nothing happened

I remember now how the poem began
I was looking out the window

It was winter or summer there was a bird
or a memory of a bird

a screech I suddenly heard as song
a pain that felt like explanation

I lay on the floor of the world
pieces of a toy

the poem began to play with

 

Psalm I:12

This morning we’re quiet,
Sad maybe but quiet, weaned
From the dramatic breast of torment

That kept us tossing
Toward and away from each other all night,
Exposing our nakedness

As the covers we fought over in our sleep
Became smaller and smaller,
And maybe you hurt me badly, maybe you said

And failed to say
Words I can never forgive, maybe you left
Bruises on my breasts,

And maybe my love for you
Became a kind of hatred, my clinging
Narcissism, maybe I was sick

Of you and maybe you
Were responsible for my sickness
And maybe my sickness

Was a form of love
You had no choice but reject
For both our sakes, for the sake of what’s left,

Lying quietly this morning, bruised and stripped,
Nursed
By the milk of aftermath, the sad but nourishing quiet

That flows from the breasts
Of longing and disappointment,
Your disappointment that my longing for you

Couldn’t lead me to accept
The body you bestowed upon me like a kiss,
A hard kiss, a kiss with teeth and invading tongue

But a kiss nonetheless,
And my longing to disappoint
The presumption you call love

No matter what you do to me,
No matter what I’ve said,
We lie here in the quiet, soul to soul,

One an exploding universe,
One a sliver of glass,
Clinging to each other

In the physical silence
Of this narrow bed.

 

 
Joy Ladin (Rochester, 24 maart 1961)

 

De Nederlandse schrijver Jacob van Lennep werd geboren te Amsterdam op 24 maart 1802. Zie ook alle tags voor Jacob van Lennep op dit blog.

Uit: Dagboek van mijne reis (1823)

“Dingsdag 3 Juny.
Te 6 ure opgestaan zijnde, schreven wij zooveel wij konden tot 11 ure toe, terwijl de tegenwind en het regenachtig weder ons vreezen deed dat wij den volgenden dag niet zouden kunnen vertrekken naar Friesland. – Te 11 ure bij den heer DUYVENSZ gekomen zijnde, werden wij door hem naar het armenwerkhuis* gebracht, waar de Burgemeester SLIJPER, die, schoon er in den raad over de audientie van 4 Juny gebesogneerd moest worden, verkozen had ons in persoon hetzelve te doen zien, ons afwachtte. Hij is een tachtigjarige grijzaart en altijd in ’t bestuur van dit werkhuis geweest. Zijn zoon verzelde hem. –
Alle fatsoenlijke ingezetenen van Enkhuizen brengen het hunne toe om aan arme lieden in dit gebouw werk te kunnen verschaffen. Het oude werkhuis brandde dezen winter af, hetgeen wegens de menigte der netten aldaar bewaard een vreeslijk vuur maakte; echter verloor de stad weinig, wegens de hooge assurantie, een oud gasthuis, door een inwooner voorheen gesticht, doch thands ongebruikt, verving het. Honderd vijftig mannen vonden wij aan ’t werk, allen bezig om touw te maken, kleine jongens draaiden de wielen, terwijl de vrouwen kaarden. Ook stuurt men aan sommige vrouwen het werk te huis. In eene bovenzaal vonden wij dertig a veertig kinderen, met het breiden van netten bezig, dat zeer vlug ging. Voor die menschen welke zich het ieverigst in het jaar getoond hebben, worden bij het einde afzonderlijke prijzen weggelegd; een net van zes treden lang en vier breed wordt met 28 st betaald en er zijn vrouwen die een zoodanig net in twee dagen ja in minder tijd vervaardigen: vier zulke netten maken aaneengehecht een wand uit, en elke haringbuis heeft ten minsten 40 wanden aan boord, welke zij bijna alle tegelijk in zee werpt. – Na het werkgesticht gezien te hebben, bracht ons de jonge SLIJPER in het taanhuis (voorheen een groot gebouw, thands gedeeltelijk afgebroken) waarvan hij opziener is. Hier zagen wij de netten in twee gemetselde ketels van wel dertig voet hoogte en nog grooter omtrek, tanen, ’t welk eene bruissching en rook gaf die het gebouw vervulde.
Na bij den Heer en Mev. HUNNINK koffi gedronken te hebben, aten wij te twee ure bij den Heer DUYVENSZ, wiens conversaties met zijne stomme vrouw wij bewonderden. Daar de heer ABEGG ons den dag te voren bezocht had, gingen wij met onzen gastheer thee bij hem drinken: hij ontving ons zeer vriendelijk, begeleidde ons bij ’t heengaan met duizend zegewenschen en verzocht aan mijn vader, schoon onbekend zijn groet, alleen uit genegenheid te mijnaart.”

 

 
Jacob van Lennep (24 maart 1802 – 25 augustus 1868)
Portret door Jan Adam Kruseman, 1838

 

De Nederlandse dichter, essayist en blogger Jeroen Mettes werd geboren in Valkenswaard op 24 maart 1978. Zie ook alle tags voor Jeroen Mettes op dit blog.

Uit: N30

“Schrijf je nog?
Fuck off, ik vond het lief en schattig. Zal ik hem bellen? Er was aan alles gedacht, maar niet dat hij hier zou zitten – dat hadden zijn lichaam en deze tuin uit zichzelf besloten. Ik bedoel niet het woord of de betekenis van het woord, maar… Het voelt niet aan als een gewone crème. Je moet natuurlijk ook je geld verdienen, maar… Ik heb ze knuppels zien gebruiken. Hij trok mijn masker af en duwde het, bespoten met pepperspray, terug in mijn gezicht. De ware protagonist is macht. We zijn wat we wel en niet van ons laten maken. Het zal nog jaren duren, maar… De bladeren vielen op het water, tussen de slaperige eenden, die er niets van merkten. De wereld ging ten. Liefdesgedicht. Surf naar. Haar huid het. STOP. Droompartner gezocht. Dead or alive. Ik zie er tegen op. Ik wil met mijn romans een beetje glans terugbrengen in de wereld.
…zodat twee tegenover elkaar gezeten personen, niet langer gescheiden maar ook op generlei wijze meer verbonden door iets tastbaars, elkaar nog slechts wezenloos aanstaren. ‘Help, help, ik verdrink!’ Da’s bullshit, en dat weet je best. Gooi je hoofd niet zo in je nek. (…) We kijken naar elkaar in haar spiegel.
Staan we nog aan de juiste kant?
IK WIL DE DISCUSSIE NIET AANGAAN. Ik word wakker in New York, in een onwijs mooi penthouse, boven op een heel hoog flatgebouw of zo. Ik ben een vrouw en ik ben verliefd. Ik ben aan het praten. Ik wil je graag even uitleggen wat landelijke dekking betekent. Voor sommige Afrikanen is dat een feest. Ik ben geloof ik wat te snel geweest met het deleten van je memo. Als hij de lucht in kijkt, ziet hij de onderkant van ’n ekster. Bloesemeilandjes op het water. Snackbar. Napoli. Pizza. I love. Ze lachte toen ik haar vertelde wat ik studeerde (‘geschiedenis’ (een leugen)), de hoer (nee, ze was echt een hoer (voor een tijdje (om haar hypotheek te kunnen afbetalen))). ’n Man draagt ’n monitor de trap op. Sindsdien steekt ze vrijwel al haar energie in het verzorgen van de tuin: 99% van haar libidinale, emotionele en intellectuele reserves vloeit via de gieter, de schaar en de grasmaaier terug de natuur in, en op haar pijn en frustratie groeien narcissen en viooltjes. Maar het gaat ook steeds. Leiden. DE GELDKRAAN MOET OPEN. Het is de marktwaarde van de schrijver die is gestegen. Deze zin heb ik geschreven in juni, de omringende in april (september) 2000 (november 2002). Station Leiden.”

 

Jeroen Mettes (24 maart 1978 – 21 september 2006)
Naambordje in Valkenswaard

 

De Nederlandse (gelegenheids)dichter, historicus, geschiedenisleraar, illustrator en journalist Harry Prenen werd geboren in Schoten op 24 maart 1915. Zie ook alle tags voor Harry Prenen op dit blog.

 

De eenzaat
naar Wilhelm Busch

Wie eenzaam blijft die heeft het goed;
geen mens is er die hem wat doet.
Verborgen in zijn lustpriëel
koos hij sinds lang het beste deel
waar niemand hem met wijze lessen
tot nut van ’t algemeen kan pressen.
Terzij der wereld gaat hij stil
op zijn pantoffels waar hij wil,
ja zelfs kan hij met welbehagen
de ganse dag zijn slaapmuts dragen,
en als een schoorsteen mag hij roken
en in zijn keuken overkoken
en onbeperkt de vaten breken,
want niemand staat met boetepreken
gereed de sporen van zijn feilen
weer grondig van de vloer te dweilen.
Hem stoort geen vrouw of huisgenoot,
en komt hij goed en wel op stoot
dan mag hij luid en krachtig niezen
of toeteren, al naar verkiezen.
Ook kan hij bij het middagmalen
zichzelf op allerlei onthalen
en ver van onbescheiden blikken
tenslotte nog de pan uitlikken.
Geen mens hoeft iets van hem te weten,
zo raakt hij zoetjesaan vergeten
als eremiet en buitenbeentje,
want hoogstens vraagt er wel eens eentje:
‘Wat, lééft-ie nog? Wel sakkerloot!
Ik dacht: die was al jaren dood.’
Kortom – bedienend op uw wenken,
wat kunt gij schoner lot bedenken!
Waaruit met recht dus volgen moet:
wie eenzaat blijft, die heeft het goed.

 

 
Harry Prenen (24 maart 1915 – 20 oktober 1992)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e maart ook mijn blog van 24 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Peter Bichsel, Joy Ladin, Martin Walser, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal

De Zwitserse schrijver Peter Bichsel werd geboren op 24 maart 1935 in Luzern. Zie ook alle tags voor Peter Bichsel op dit blog.

Uit: Ein Tisch ist ein Tisch

„Er lächelte.
„Jetzt wird sich alles ändern“, dachte er. Er öffnete den obersten Hemdknopf, nahm den Hut in die Hand, beschleunigte seinen Gang, wippte sogar beim Gehen in den Knien und freute sich.
Er kam in seine Straße, nickte den Kindern zu, ging vor sein Haus, stieg die Treppe hoch, nahm die Schlüssel aus der Tasche und schloss sein Zimmer auf.
Aber im Zimmer war alles gleich, ein Tisch, zwei Stühle, ein Bett. Und wie er sicht hinsetzte, hörte er wieder das Ticken, und alle Freude war vorbei, denn nichts hatte sich geändert. Und den Mann überkam eine große Wut. Er sah im Spiegel sein Gesicht rot anlaufen, sah, wie er die Augen zukniff; dann verkrampfte er seine Hände zu Fäusten, hob sie und schlug mit ihnen auf die Tischplatte, erst nur einen Schlag, dann noch einen, und dann begann er auf den Tisch zu trommeln und schrie dazu immer wieder:
„Es muss sich etwas ändern.“ Und er hörte den Wecker nicht mehr. Dann begannen seine Hände zu schmerzen, seine Stimme versagte, dann hörte er den Wecker wieder, und nichts änderte sich.
„Immer derselbe Tisch“, sagte der Mann, „dieselben Stühle, das Bett, das Bild. Und zu dem Tisch sage ich Tisch, zu dem Bild sage ich Bild, das Bett heißt Bett, und den Stuhl nennt man Stuhl. Warum denn eigentlich?“ Die Franzosen sagen zu dem Bett „li“ , zu dem Tisch „tabl“, nennen das Bild „tablo“ und den Stuhl „schäs“, und sie verstehen sich. Und die Chinesen verstehen sich auch. „Warum heißt das Bett nicht Bild“, dachte der Mann und lächelte, dann lachte er, lachte, bis die Nachbarn an die Wand klopften und „Ruhe“ riefen.
„Jetzt ändert es sich“, rief er, und er sagte von nun an zu dem Bett „Bild“.
Ich bin müde, ich will ins Bild“, sagte er, und morgens blieb er oft lange im Bild liegen und überlegte, wie er nun zu dem Stuhl sagen wolle, und er nannte den Stuhl „Wecker“. Hie und da träumte er schon in der neuen Sprache, und dann übersetzte er die Lieder aus seiner Schulzeit in seine Sprache, und er sang sie leise vor sich hin.
Er stand also auf, zog sich an, setzte sich auf den Wecker und stützte die Arme auf den Tisch.“

 

 
Peter Bichsel (Luzern, 24 maart 1935)

Lees verder “Peter Bichsel, Joy Ladin, Martin Walser, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal”

Peter Bichsel, Martin Walser, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal, Top Naeff

De Zwitserse schrijver Peter Bichsel werd geboren op 24 maart 1935 in Luzern. Zie ook alle tags voor Peter Bichsel op dit blog.

Uit: San Salvador

„Er hatte sich eine Füllfeder gekauft.
Nachdem er mehrmals seine Unterschrift, dann seine Initialen, seine Adresse, einige Wellenlinien, dann die Adresse seiner Eltern auf ein Blatt gezeichnet hatte, nahm er einen neuen Bogen, faltete ihn sorgfältig und schrieb: „Mir ist es hier zu kalt“, dann, „ich gehe nach Südamerika“, dann hielt er inne, schraubte die Kappe auf die Feder, betrachtete den Bogen und sah, wie die Tinte eintrocknete und dunkel wurde [in der Papeterie garantierte man, daß sie schwarz werde], dann nahm er seine Feder erneut zur Hand und setzte noch seinen Namen Paul darunter.
Dann saß er da.
Später räumte er die Zeitungen vom Tisch, überflog dabei die Kinoinserate, dachte an irgend etwas, schob den Aschenbecher beiseite, zerriß den Zettel mit den Wellenlinien, entleerte seine Feder und füllte sie wieder. Für die Kinovorstellung war es jetzt zu spät.
Die Probe des Kirchenchores dauerte bis neun Uhr, um halb zehn würde Hildegard zurück sein. Er wartete auf Hildegard. Zu all dem Musik aus dem Radio. Jetzt drehte er das Radio ab.
Auf dem Tisch, mitten auf dem Tisch, lag nun der gefaltete Bogen, darauf stand in blauschwarzer Schrift sein Name Paul.
„Mir ist es hier zu kalt“, stand auch darauf.
Nun würde also Hildegard heimkommen, um halb zehn. Es war jetzt neun Uhr. Sie läse seine Mitteilung, erschräke dabei, glaubte wohl das mit Südamerika nicht, würde dennoch die Hemden im Kasten zählen, etwas müßte ja geschehen sein.
Sie würde in den „Löwen“ telefonieren.
Der „Löwen“ ist mittwochs geschlossen.“

 


Peter Bichsel (Luzern, 24 maart 1935)

Lees verder “Peter Bichsel, Martin Walser, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal, Top Naeff”

Martin Walser, Peter Bichsel, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal

De Duitse schrijver Martin Walser werd op 24 maart 1927 geboren in Wasserburg aan de Bodensee. Zie ook alle tags voor Martin Walser op dit blog.

Uit: Ein sterbender Mann

„Sehr geehrter Herr Schriftsteller!
Mehr als schön ist nichts. Diesen Satz sollen Sie gesagt oder geschrieben oder gesagt und geschrieben haben. Es ist der unmenschlichste Satz, den ich je zu lesen bekam.
Ich weiß nicht, wer Sie sind, habe nichts von Ihnen gelesen, aber weil Sie so und so zitiert werden, muss ich annehmen, Sie seien jemand. Also jemand, auf den auch gehört wird. Nur deshalb schreibe ich Ihnen. In der verwegenen Hoffnung, es interessiere Sie, wie, was Sie von sich geben, bei Menschen ankommt.
Ich habe nicht den geringsten Grund, mich schön zu finden, noch nie hat ein Mann oder eine Frau gesagt, ich sei schön, aber noch nie hat jemand gesagt, ich sei hässlich. Wahrscheinlich bin ich unscheinbar. Also ein Weder-noch-Mensch. Also gewöhnlich. Aber: Mehr als schön ist nichts. Also ist schön zu sein das Höchstebeste. Sie haben damit ja nur hingeplaudert, was in jeder Illustrierten und in jeder Fernsehsendung ununterbrochen demonstriert wird: Sie haben eine Allerweltsformel nachgeplaudert.
Mein Gesicht läuft auf ein spitziges Kinn zu. Der Schulkamerad, der deutlich dümmer war als ich, gab mir den Namen Spitzmaus. Deshalb nannten mich Buben und Mädchen dann Spitzmaus. Mein Gebiss ist, wenn Sie das verstehen, prognath. Schauen Sie halt nach, was das heißt. Meine zwei Schneidezähne beherrschen meinen Gesichtsausdruck. Immer schon. Sobald ich lache oder auch nur lächle, weiß ich, dass meine Schneidezähne eine Rolle spielen, die ihnen nicht bekommt. Sie machen mich noch mehr zur Spitzmaus als das auf mein Kinn zulaufende Gesicht. Ich bin also nicht schön. Und: Mehr als schön ist nichts. Diese nicht ganz simple Formulierung hat sich bei mir gleich vergewöhnlicht zu: Wer oder was nicht schön ist, ist nichts. Ich bin also nichts.
Ich wäre nichts gewesen, wenn ich mir das hätte gefallen lassen können. Ich habe mich wehren müssen. Ich habe mich gewehrt. Mit Erfolg. Gleich dazugesagt: Das war einmal. Ich bin jetzt 72. Und am Ende. Aber nicht weil ich 72, sondern weil ich am Ende bin.
Ich war erfolgreich. Ich konnte mir viel leisten. Dass ich jetzt am Ende bin … Ach, ich glaube nicht, dass ich Ihnen das mitteilen kann.“

 

 
Martin Walser (Wasserburg, 24 maart 1927)

Lees verder “Martin Walser, Peter Bichsel, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal”

Goede Vrijdag (Harry Prenen)

Bij Goede Vrijdag

 

 
De kruisiging door Pieter Lastman, 1616

 

Goede Vrijdag

Toen Judas Jezus had verraden,
vond hij geen uitweg dan de strop;
waar alle poorten der genade
gesloten zijn, – en hing zich op.
Toen Petrus driemaal had gelogen
tussen soldaten en een vrouw,
ging hij naar buiten, in zijn ogen
de hete tranen van berouw.

En ik? Ik zou hun rechter zijn?
Ik schonk de beker met venijn;
ik bood voor minder nog Uw leven,
maar heb het geld niet teruggegeven,
en mengde edik in de wijn.
Ik heb U honderdmaal bedrogen,
mijn gal in uw gelaat gespogen,
en duldde dat men U verried;
maar ging weer slapen, zonder zorgen,
de hanen kraaiden elke morgen:
en niettemin, ik weende niet.

 

 
Harry Prenen (24 maart 1915 – 20 oktober 1992)
Schoten, Kaatsbaan en torentje. Harry Prenen werd geboren in Schoten

 

Zie voor de schrijvers van de 3e april ook mijn vorige blog van vandaag.

Martin Walser, Peter Bichsel, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal

De Duitse schrijver Martin Walser werd op 24 maart 1927 geboren in Wasserburg aan de Bodensee. Zie ook alle tags voor Martin Walser op dit blog.

Uit: Muttersohn

„An einem solchen Maitag, der das Grün zum Leuchten brachte, waren die Waldwege im Klinik-Areal belebt. Patienten mit ihren Angehörigen, Patienten ohne Angehörige. Einmal wurde Percy sogar mit einem lauten Zuruf begrüßt von einem Pfleger, der eine Gruppe von Patienten zu einem Termin führte. Percy grüßte zurück.
Ihm war noch rechtzeitig eingefallen, dass das Alfons war. Einaug Alfons. Der war mit ihm hier auf der Pflegerschule ausgebildet worden. Vielleicht sieht man sich noch, hatte Einaug Alfons gerufen. Das hoff’ ich schwer, hatte Percy zurückgerufen und hatte daran gedacht, dass Alfons inzwischen ein Auge eingebüßt hatte. In einem Kampf mit einem Tobsüchtigen. Der Professor, der ihm das erzählt hatte, hatte gesagt, Alfons habe sich nicht gewehrt. Und dass er sich nicht gewehrt habe, sei inzwischen Alfons’ Wappen. Beide hatten, was sie riefen, mit winkenden Händen begleitet.
Als Percy dann den Brunnenplatz überquerte, der dem Klinik-Areal eine Art Zentrum liefert, wurde er gestoppt.
Ein junger Mann, der auf dem niederen Brunnenrand gesessen hatte, sprang auf, trat Percy in den Weg, gab aber dann den Weg, den er gerade noch gesperrt hatte, mit großer Gebärde wieder frei und sagte: Bitte! An Friedlein Vogel ist bis jetzt noch jeder vorbeigekommen, also wird der Baron Schlugen keine Ausnahme machen wollen.
Etwas, was er gemacht oder bewirkt oder gesagt hatte, zu bedauern, lag Percy nicht. Nur wenn er dem Potpourri begegnete, das mit seinem oder mit seinen Namen veranstaltet wurde, spürte er, dass er während seiner mehrjährigen Wanderschaft durch die Pfarrhäuser und Anstalten zwischen Donau und Bodensee manchmal zu mitteilsam gewesen sein musste. Wenn es nicht die Pfarrköchinnen waren, müssen es Ärzte oder Pfleger im PLK gewesen sein, die seinem Ruhm allzu farbige Kränze flochten.“

 

 
Martin Walser (Wasserburg, 24 maart 1927)
Cover (detail)

Lees verder “Martin Walser, Peter Bichsel, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal”

Martin Walser, Peter Bichsel, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal

 De Duitse schrijver Martin Walser werd op 24 maart 1927 geboren in Wasserburg aan de Bodensee. Zie ook alle tags voor Martin Walser op dit blog.

Uit: Ein fliehendes Pferd

„Er verspürte eine Art hoffnungslosen Hungers nach diesen hell- und leichtbekleideten Braungebrannten. Die sahen hier schöner aus als daheim in Stuttgart. Von sich selbst hatte er dieses Gefühl nicht. Er kam sich in hellen Hosen komisch vor. Wenn er keine Jacke anhatte, sah man von ihm wahrscheinlich nichts als seinen Bauch. Nach acht Tagen würde ihm das egal sein. Am dritten Tag noch nicht. So wenig wie die gräßlich gerötete Haut. Nach acht Tagen würden Sabine und er auch braun sein. Bei Sabine hatte die Sonne bis jetzt noch nichts bewirkt als eine Aufdünsung jedes Fältchens, jeder nicht ganz makellosen Hautstelle. Sabine sah grotesk aus. Besonders jetzt, wenn sie voller Vergnügen auf die Promenierenden blickte. Er legte eine Hand auf ihren Unterarm. Warum mußten sie überhaupt dieses hin- und herdrängende Dickicht aus Armen und Beinen und Brüsten anschauen? In der Ferienwohnung wäre es auch nicht mehr so heiß wie auf dieser steinigen, baumlosen Promenade. Und jede zweite Erscheinung hier führte ein Ausmaß an Abenteuer an einem vorbei, daß das Zuschauen zu einem rasch anwachsenden Unglück wurde. Alle, die hier vorbeiströmten, waren jünger. Schön wäre es jetzt hinter den geraden Gittern der Ferienwohnung. Drei Tage waren sie hier, und drei Abende hatte er Sabine in die Stadt folgen müssen. Jedesmal auf diese Promenade. Leute beobachten fand sie interessant. War es auch. Aber nicht auszuhalten. Er hatte sich vorgenommen, Kierkegaards Tagebücher zu lesen. Er hatte alle fünf Bände dabei. Wehe dir, Sabine, wenn er nur vier Bände schafft. Er wußte überhaupt nicht, was Kierkegaard in seinen Tagebüchern notiert hatte. Unvorstellbar, daß Kierkegaard etwas Privates notiert haben konnte. Er sehnte sich danach, Kierkegaard näherzukommen. Vielleicht sehnte er sich nur, um enttäuscht werden zu können. Er stellte sich diese tägliche, stundenlange Enttäuschung beim Lesen der Tagebücher Kierkegaards als etwas Genießbares vor. Wie Regenwetter im Urlaub. Wenn diese Tagebücher keine Nähe gestatteten, wie er fürchtete (und noch mehr hoffte), würde seine Sehnsucht, diesem Menschen näherzukommen, noch größer werden. Ein Tagebuch ohne alles Private, etwas Anziehenderes konnte es nicht geben. Er mußte Sabine sagen, daß er ab morgen die Abende nur noch in der Ferienwohnung verbringen werde. Er hätte zittern können vor Empörung! Er hier auf dem zu kleinen Stuhl, Leute anstierend, während er in der Ferienwohnung …“

 

 
 Martin Walser (Wasserburg, 24 maart 1927)

Lees verder “Martin Walser, Peter Bichsel, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal”

Harry Prenen, Top Naeff, Willem van Iependaal, Robert Hamerling, Fanny Lewald

De Nederlandse (gelegenheids)dichter, historicus, geschiedenisleraar, illustrator en journalist Harry Prenen werd geboren in Schoten op 24 maart 1915. Zie ook alle tags voor Harry Prenen op dit blog.

Uit: Het een en ander over Godfried Bomans

“Deze avond gaf mij de bevestiging van iets dat ik al lang vermoedde. Gezien zijn succes kan men kwalijk zeggen dat Bomans miskend zou zijn, maar desondanks geniet hij vaak een verkeerde bekendheid. Dat hij een van onze eerste humoristen is wordt wel algemeen aanvaard (..) dat hij echter een van onze beste prozaïsten is, daar wil de officiële litteratuur en fijnproeverij nog maar moeilijk aan geloven. En toch is dat zo. Wie werkelijk iets weet van wat proza en wat schrijven is kan in zijn boeken en in zijn journalistiek te kust en te keur passages vinden om in een lijstje te zetten. De fijnproeverij verzekert ons echter dat hij een voortreffelijk auteur voor Jan, Piet en Klaas is, een genie van de middenstand, maar niet voldoende voor de happy few. Het tegendeel is waar, want terwijl hij de duizenden op de galerij in hun twee handen laat klappen blijft hij tegelijkertijd iemand van de kleine keurbende.

Dit misverstand heeft niettemin vele aanhangers. (..) Het volk te vermaken schijnt bij het edeler deel der natie op de index te staan (verboden, e.k.). En toch doet Bomans hiermede op eigen manier in onze litteratuur niet anders en niets minders dan Dickens het in de zijne deed. (..) Vervolgens ben ik van mening dat er in het eerste het beste goede stuk van Bomans’ Elsevierjournalistiek meer echte schrijfkunst en aangeboren talent steekt dan in menig poëem op hoge stelten.

Bij de happy few van de litteraire café’s kan men ondertussen nog meer bedenkingen vernemen. Bijvoorbeeld: dat hij in Elsevier schrijft!!Een burgerlijk blad, naar ik verneem.”

 

Harry Prenen (24 maart 1915 – 20 oktober 1992)

Lees verder “Harry Prenen, Top Naeff, Willem van Iependaal, Robert Hamerling, Fanny Lewald”

Harry Prenen, Top Naeff, Willem van Iependaal, Robert Hamerling, Fanny Lewald

De Nederlandse (gelegenheids)dichter, historicus, geschiedenisleraar, illustrator en journalist Harry Prenen werd geboren in Schoten op 24 maart 1915. Zie ook alle tags voor Harry Prenen op dit blog.

Uit: Het een en ander over Godfried Bomans

„Dat sloeg de deur dicht. De aanvoerder van het gezelschap hield nog genoeg adem over om mij naar de redenen van deze opinie te vragen. Ik moet bekennen: mijn antwoord geleek op het eerste gezicht wel wat op een Delphische orakelspreuk: ‘Daar heb ik zeven redenen voor. Zeven grote en honderd kleine.”

– “Wat? Zeven? En honderd?” – “Zijn zeven boeken: Pieter Bas, Erik, Wonderlijke nachten, Sprookjes, Kopstukken, Bill Clifford en Pa Pinkelman.”

– “En die honderd andere redenen?” – “Zijn artikelen in Elsevier, zijn recensies en feuilletons in de Volkskrant, zijn verspreide verhalen als ‘Het Doosje’ en ‘Hoebe’, zijn toneelstukjes in het fonds van de heer Anton Zweers, zoals het kleine éénactertje ‘Driekoningen’, zijn circulaires voor feesten en gelegenheden, zijn brieven aan mij persoonlijk (maar daar hebt ge verder uw neus niet in te steken) en zo al verder. Mij dunkt dat beloopt nog meer dan honderd. En nu ik toch bezig ben wil ik meteen maar zeggen dat het bij al uw veneratie( verering) voor Slau en Vestdijk en dergelijke (wat ik u niet betwisten wil, al kan ik het niet van harte delen) en bij al uw schampere waardering voor Bomans als louter amuseur (dit zienlijk deel is ’t minst van hem, zou vader Vondel zeggen) het toch geen kwaad kan eerst eens tot overeenstemming te komen wat eigenlijk goed proza is alvorens op pad te gaan om de beste prozaïst te zoeken.”

 

Harry Prenen (24 maart 1915 – 20 oktober 1992)
De Rijnlandse Academie door Peer Molengraft, 1952
V.l.n.r. Jan Mul en Wouter Paap, Godfried Bomans en Harry Prenen

Lees verder “Harry Prenen, Top Naeff, Willem van Iependaal, Robert Hamerling, Fanny Lewald”

Harry Prenen, Top Naeff, Willem van Iependaal, Robert Hamerling, Fanny Lewald

De Nederlandse (gelegenheids)dichter, historicus, geschiedenisleraar, illustrator en journalist Harry Prenen werd geboren in Schoten op 24 maart 1915. Zie ook mijn blog van 24 maart 2009 en ook mijn blog van 24 maart 2010.

 

Uit: Het een en ander over Godfried Bomans

 

“Ze spraken over litteratuur, en achter mijn koffie gezeten sloeg ik het dispuut met een huivering van eerbied gade. Het waren studenten, poëten of essayisten, abonnées op ‘Podium’, vlijmscherpe critici die hun mes zo lang op de wetsteen van hun vernuft geslepen hadden, dat er nauwelijks iets mee te snijden viel. De scheppende talenten onder hen dronken zich dagelijks tot aan de nok toe vol met gedichten van Slauerhoff en essays van Vestdijk (..)

Het gesprek ging erover wie nu eigenlijk op het ogenblik onze beste prosateur mocht heten. Om mijn verlegenheid te verbergen en mijn pover zelfvertrouwen bij elkaar te schrapen, bestelde ik een taartje en keek wat naar buiten. En daar passeerde (..) mijn oude speelgenoot Bomans. Hij reed bedachtzaam op een motorfietsje en hield een karbiesje in de hand. Ik wenkte hem toe om naderbij te komen en aan de koffie met discussie deel te nemen. Doch hij had geen tijd en snelde verder om de trein te halen. Moest een lezing houden, vanavond. Blijkbaar deed hij weer ’n tocht naar de binnenlanden om hun de wereld te laten zien door het oog van een meikever.(..)

Toen ik mij weer omkeerde en mijn plaats zocht was de grootste prozaschrijver nog steeds niet gevonden. Vestdijk, die pas vijftig jaar was geworden, maakte echter een mooie kans. Tijdens het wikken en wegen begon er eentje:

 – ‘Tja, als ik het zeggen moet, de beste prozaïst in Holland is ….’

 – ‘Bomans!’  – Het was mijn stem die de twijfelende stilte brak. Ik had het gezegd voor ik het wist. De uitwerking was verrassend. Ze zetten alle twintig tegelijk hun glaasje neer en spalkten hun ogen open om te zien of ik in ernst sprak, – een van hen begon alvast te proesten -, maar toen de gloed der overtuiging mijn wangen kleurde barstte het ganse gezelschap in een bevrijdende schater los. Een springvloed van vrolijkheid stootte alle sluizen open, zoals zelfs de beste grap van Bomans zelf nooit te beurt was gevallen. Toen de vreugde wat bedaard was vroeg een ganse deputatie tegelijk: ‘Maar Vestdijk dan? En Slauerhoff, en du Perron en …..??’ ‘Bomans…. Nu ja, het moet dan maar: Bomans schrijft beter!’

 

 

Harry Prenen (24 maart 1915 – 20 oktober 1992)

Harry Prenen en Godfried Bomans

 

Lees verder “Harry Prenen, Top Naeff, Willem van Iependaal, Robert Hamerling, Fanny Lewald”