Hans Hagen, Lawrence Ferlinghetti, Peter Bichsel, Joy Ladin, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen

 

Dolce far niente

 

 
Lebensabend door Ernst Eitner, 1906

 

Mis mij

nu
zoveel jaren later
is er steeds meer
wat jij niet weet van mij
steeds meer wat ik vergeet
van toen wij samen
gingen kwamen

je stem trilt haast
niet meer in mij
je gezicht wordt zacht en vader
je glimlach wint het
van de ruzies die we deelden
overschaduwt het venijn
van toen we samen speelden

wat ik je vertellen moet
wordt groter
langzaam mis je meer van mij
ik loop jou jaren in
kom met gemak langszij
ouder ben ik straks
drijf ik je stilletjes voorbij.

 

 
Hans Hagen (‘s-Graveland, 10 september 1955)
Huis de Trompenburgh in ‘s-Graveland

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Lawrence Ferlinghetti werd geboren op 24 maart 1919 in Yonkers, New York. Zie ook alle tags voor Lawrence Ferlinghetti op dit blog. Lawrence Ferlinghetti viert vandaag zijn 100e verjaardag.

Uit: Little Boy, A Novel

“Little Boy was quite lost. He had no idea who he was or where he had come from. He was with Aunt Emilie whom he loved very much. She had taken him in swaddling clothes from his mother who already had four sons and could not handle a fifth born a few months after his father died of a heart attack. His brother Harry aged twelve found their father dead on the back cellar steps of their little house just north of Van Cortland Park, Manhattan.  “Poor Mom, no money, Pop dead,” wrote Harry years later. His mother, Clemence Albertine Mendes-Monsanto, was born in Providence, Rhode Island, to Sephardic parents who had immigrated from Saint Thomas, Virgin Islands, where the family had been established for a very long time as wealthy planters until a collapse of the sugar market in the late 1890s impoverished them. The family had originally fled the Inquisition in Spain and Portugal but didn’t arrive in the New World in steerage with nothing but their clothes. They arrived with all their possessions in steamer trunks, including candelabras, gold and jewels, and thus were able to set up as merchants and planters in St. Thomas where they soon had a great house on a hill with wide verandas looking down on the center of the town, and a family album showed them in broad-brimmed hats and black string ties. Saint Thomas was a Danish crown colony until America snatched it early in the 20th century, and the Monsantos had intermarried with the Danes as well as with French settlers, and there were many French relatives who visited and were visited in France. Clemence Albertine had a French mother of vague aristocratic origins, and she still spoke French. So it went that Clemence Albertine’s uncle married Emilie from northern France, and thus it was that Emilie who had always wanted a child came and took the newborn Laurent from his distraught mother and bore him off to France by herself. Little Boy surmised many years later that her husband, Ludwig Monsanto, a professor of languages, and quite a bit older than Emilie, did not at his advanced age want to adopt a son, and thus left Emilie with little Laurent.”

 


Lawrence Ferlinghetti (Yonkers, 24 maart 1919)

 

De Zwitserse schrijver Peter Bichsel werd geboren op 24 maart 1935 in Luzern. Zie ook alle tags voor Peter Bichsel op dit blog.

Uit: Über Gott und die Welt

»Der Herr ist mein Trotzdem!« Und wenn einer kommt, der schlüssig und endgültig beweist, daß es ihn nicht gibt – ich brauche ihn trotzdem.
Ich brauche ihn nicht, um zu überleben. Ich brauche ihn nur, um leben zu können. Damit das, was hier ist, nicht alles ist. Damit Lernen nicht alles ist und Arbeiten nicht alles ist, damit Karriere und Landesverteidigung und Zivilschutz und Atomkraft und Krieg und Aufrüstung, schweizerische Aufrüstung, nicht alles ist. Damit Reichtum und Villa und Jacht und Freundin zum Vorzeigen und Auto zum Vorzeigen nicht erstrebenswert sind. Ich brauche ihn, damit ich mir vorstellen kann, daß sich jemand freut über mein Nein, daß sich jemand darüber freut, wenn ich versuche, ein anderer zu sein – versuche, trotzig auf den Boden zu stampfen, wenn mir der gute Onkel übers Haar fahrt. Ich brauche ihn, damit es sinnvoll ist, daß diese Welt mich überlebt. Und sie wird uns nur überleben, wenn uns der Trotz gelingt, wenn uns der Widerstand gelingt. Wir Menschen haben diese Welt endgültig in unsere Hände genommen – wir haben den Weltuntergang endgültig in unseren Händen. Und wir wissen endgültig alle, daß wir ihn schaffen können. Und wir wissen alle nicht, ob wir ihn werden verhindern können. . .
•Um deswillen ergreifet den Harnisch Gottes, auf daß ihr an dem bösen Tage Widerstand tun und alles wohl ausrichten und das Feld behalten möget«, schreibt Paulus an die Eplieser.2 Das hat Paulus nicht umweltschützerisch gemeint, aber inzwischen muß ich es so verstehen: Wenn wir das Feld behalten wollen, dann haben wir Widerstand zu leisten — dann hätten wir Widerstand zu leisten, hätten wir endlich Widerstand zu leisten. Ich weiß, wovon spreche, weil ich von mir selbst weiß, daß ich es nicht kann. Ich habe zu oft in meinem Leben nicht Nein gesagt.“

 

 
Peter Bichsel (Luzern, 24 maart 1935)
Cover

 

De Amerikaanse dichteres, schrijfster en hoogleraar transgender-wetenschappen Joy Ladin werd geboren in Rochester, New York, op 24 maart 1961. Zie ook alle tags voor Joy Ladin op dit blog.

 

The Poem and Me

The poem walks from me toward meaning
that may or may not be there

By the time it returns
I am someone else

though to the poem
which walks at relativistic speeds

no time at all has passed
That’s why the poem looks so puzzled

when it finds I’ve forgotten
how we are related

The poem and I disappoint one another
Rather than mother and child body and soul

we turned out to be one-night stands
The earth moved my head throbbed

but when the poem returns many years later
it seems like nothing happened

I remember now how the poem began
I was looking out the window

It was winter or summer there was a bird
or a memory of a bird

a screech I suddenly heard as song
a pain that felt like explanation

I lay on the floor of the world
pieces of a toy

the poem began to play with

 

Psalm I:12

This morning we’re quiet,
Sad maybe but quiet, weaned
From the dramatic breast of torment

That kept us tossing
Toward and away from each other all night,
Exposing our nakedness

As the covers we fought over in our sleep
Became smaller and smaller,
And maybe you hurt me badly, maybe you said

And failed to say
Words I can never forgive, maybe you left
Bruises on my breasts,

And maybe my love for you
Became a kind of hatred, my clinging
Narcissism, maybe I was sick

Of you and maybe you
Were responsible for my sickness
And maybe my sickness

Was a form of love
You had no choice but reject
For both our sakes, for the sake of what’s left,

Lying quietly this morning, bruised and stripped,
Nursed
By the milk of aftermath, the sad but nourishing quiet

That flows from the breasts
Of longing and disappointment,
Your disappointment that my longing for you

Couldn’t lead me to accept
The body you bestowed upon me like a kiss,
A hard kiss, a kiss with teeth and invading tongue

But a kiss nonetheless,
And my longing to disappoint
The presumption you call love

No matter what you do to me,
No matter what I’ve said,
We lie here in the quiet, soul to soul,

One an exploding universe,
One a sliver of glass,
Clinging to each other

In the physical silence
Of this narrow bed.

 

 
Joy Ladin (Rochester, 24 maart 1961)

 

De Nederlandse schrijver Jacob van Lennep werd geboren te Amsterdam op 24 maart 1802. Zie ook alle tags voor Jacob van Lennep op dit blog.

Uit: Dagboek van mijne reis (1823)

“Dingsdag 3 Juny.
Te 6 ure opgestaan zijnde, schreven wij zooveel wij konden tot 11 ure toe, terwijl de tegenwind en het regenachtig weder ons vreezen deed dat wij den volgenden dag niet zouden kunnen vertrekken naar Friesland. – Te 11 ure bij den heer DUYVENSZ gekomen zijnde, werden wij door hem naar het armenwerkhuis* gebracht, waar de Burgemeester SLIJPER, die, schoon er in den raad over de audientie van 4 Juny gebesogneerd moest worden, verkozen had ons in persoon hetzelve te doen zien, ons afwachtte. Hij is een tachtigjarige grijzaart en altijd in ’t bestuur van dit werkhuis geweest. Zijn zoon verzelde hem. –
Alle fatsoenlijke ingezetenen van Enkhuizen brengen het hunne toe om aan arme lieden in dit gebouw werk te kunnen verschaffen. Het oude werkhuis brandde dezen winter af, hetgeen wegens de menigte der netten aldaar bewaard een vreeslijk vuur maakte; echter verloor de stad weinig, wegens de hooge assurantie, een oud gasthuis, door een inwooner voorheen gesticht, doch thands ongebruikt, verving het. Honderd vijftig mannen vonden wij aan ’t werk, allen bezig om touw te maken, kleine jongens draaiden de wielen, terwijl de vrouwen kaarden. Ook stuurt men aan sommige vrouwen het werk te huis. In eene bovenzaal vonden wij dertig a veertig kinderen, met het breiden van netten bezig, dat zeer vlug ging. Voor die menschen welke zich het ieverigst in het jaar getoond hebben, worden bij het einde afzonderlijke prijzen weggelegd; een net van zes treden lang en vier breed wordt met 28 st betaald en er zijn vrouwen die een zoodanig net in twee dagen ja in minder tijd vervaardigen: vier zulke netten maken aaneengehecht een wand uit, en elke haringbuis heeft ten minsten 40 wanden aan boord, welke zij bijna alle tegelijk in zee werpt. – Na het werkgesticht gezien te hebben, bracht ons de jonge SLIJPER in het taanhuis (voorheen een groot gebouw, thands gedeeltelijk afgebroken) waarvan hij opziener is. Hier zagen wij de netten in twee gemetselde ketels van wel dertig voet hoogte en nog grooter omtrek, tanen, ’t welk eene bruissching en rook gaf die het gebouw vervulde.
Na bij den Heer en Mev. HUNNINK koffi gedronken te hebben, aten wij te twee ure bij den Heer DUYVENSZ, wiens conversaties met zijne stomme vrouw wij bewonderden. Daar de heer ABEGG ons den dag te voren bezocht had, gingen wij met onzen gastheer thee bij hem drinken: hij ontving ons zeer vriendelijk, begeleidde ons bij ’t heengaan met duizend zegewenschen en verzocht aan mijn vader, schoon onbekend zijn groet, alleen uit genegenheid te mijnaart.”

 

 
Jacob van Lennep (24 maart 1802 – 25 augustus 1868)
Portret door Jan Adam Kruseman, 1838

 

De Nederlandse dichter, essayist en blogger Jeroen Mettes werd geboren in Valkenswaard op 24 maart 1978. Zie ook alle tags voor Jeroen Mettes op dit blog.

Uit: N30

“Schrijf je nog?
Fuck off, ik vond het lief en schattig. Zal ik hem bellen? Er was aan alles gedacht, maar niet dat hij hier zou zitten – dat hadden zijn lichaam en deze tuin uit zichzelf besloten. Ik bedoel niet het woord of de betekenis van het woord, maar… Het voelt niet aan als een gewone crème. Je moet natuurlijk ook je geld verdienen, maar… Ik heb ze knuppels zien gebruiken. Hij trok mijn masker af en duwde het, bespoten met pepperspray, terug in mijn gezicht. De ware protagonist is macht. We zijn wat we wel en niet van ons laten maken. Het zal nog jaren duren, maar… De bladeren vielen op het water, tussen de slaperige eenden, die er niets van merkten. De wereld ging ten. Liefdesgedicht. Surf naar. Haar huid het. STOP. Droompartner gezocht. Dead or alive. Ik zie er tegen op. Ik wil met mijn romans een beetje glans terugbrengen in de wereld.
…zodat twee tegenover elkaar gezeten personen, niet langer gescheiden maar ook op generlei wijze meer verbonden door iets tastbaars, elkaar nog slechts wezenloos aanstaren. ‘Help, help, ik verdrink!’ Da’s bullshit, en dat weet je best. Gooi je hoofd niet zo in je nek. (…) We kijken naar elkaar in haar spiegel.
Staan we nog aan de juiste kant?
IK WIL DE DISCUSSIE NIET AANGAAN. Ik word wakker in New York, in een onwijs mooi penthouse, boven op een heel hoog flatgebouw of zo. Ik ben een vrouw en ik ben verliefd. Ik ben aan het praten. Ik wil je graag even uitleggen wat landelijke dekking betekent. Voor sommige Afrikanen is dat een feest. Ik ben geloof ik wat te snel geweest met het deleten van je memo. Als hij de lucht in kijkt, ziet hij de onderkant van ’n ekster. Bloesemeilandjes op het water. Snackbar. Napoli. Pizza. I love. Ze lachte toen ik haar vertelde wat ik studeerde (‘geschiedenis’ (een leugen)), de hoer (nee, ze was echt een hoer (voor een tijdje (om haar hypotheek te kunnen afbetalen))). ’n Man draagt ’n monitor de trap op. Sindsdien steekt ze vrijwel al haar energie in het verzorgen van de tuin: 99% van haar libidinale, emotionele en intellectuele reserves vloeit via de gieter, de schaar en de grasmaaier terug de natuur in, en op haar pijn en frustratie groeien narcissen en viooltjes. Maar het gaat ook steeds. Leiden. DE GELDKRAAN MOET OPEN. Het is de marktwaarde van de schrijver die is gestegen. Deze zin heb ik geschreven in juni, de omringende in april (september) 2000 (november 2002). Station Leiden.”

 

Jeroen Mettes (24 maart 1978 – 21 september 2006)
Naambordje in Valkenswaard

 

De Nederlandse (gelegenheids)dichter, historicus, geschiedenisleraar, illustrator en journalist Harry Prenen werd geboren in Schoten op 24 maart 1915. Zie ook alle tags voor Harry Prenen op dit blog.

 

De eenzaat
naar Wilhelm Busch

Wie eenzaam blijft die heeft het goed;
geen mens is er die hem wat doet.
Verborgen in zijn lustpriëel
koos hij sinds lang het beste deel
waar niemand hem met wijze lessen
tot nut van ’t algemeen kan pressen.
Terzij der wereld gaat hij stil
op zijn pantoffels waar hij wil,
ja zelfs kan hij met welbehagen
de ganse dag zijn slaapmuts dragen,
en als een schoorsteen mag hij roken
en in zijn keuken overkoken
en onbeperkt de vaten breken,
want niemand staat met boetepreken
gereed de sporen van zijn feilen
weer grondig van de vloer te dweilen.
Hem stoort geen vrouw of huisgenoot,
en komt hij goed en wel op stoot
dan mag hij luid en krachtig niezen
of toeteren, al naar verkiezen.
Ook kan hij bij het middagmalen
zichzelf op allerlei onthalen
en ver van onbescheiden blikken
tenslotte nog de pan uitlikken.
Geen mens hoeft iets van hem te weten,
zo raakt hij zoetjesaan vergeten
als eremiet en buitenbeentje,
want hoogstens vraagt er wel eens eentje:
‘Wat, lééft-ie nog? Wel sakkerloot!
Ik dacht: die was al jaren dood.’
Kortom – bedienend op uw wenken,
wat kunt gij schoner lot bedenken!
Waaruit met recht dus volgen moet:
wie eenzaat blijft, die heeft het goed.

 

 
Harry Prenen (24 maart 1915 – 20 oktober 1992)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e maart ook mijn blog van 24 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Hans Hagen

De Nederlandse dichter en schrijver Johannes Clasinus (Hans) Hagen werd geboren in ‘s-Graveland, op 10 september 1955. Hagen was leraar Nederlands, speldocent en redacteur van een jeugdtijdschrift voor hij fulltime schrijver werd. Met echtgenote Monique Hagen schreef hij twee prentenboeken “Banaan” en “De opruimspin”, en vier dichtbundels “Daar komt de tijger”, “Misschien een olifant”, “Jij bent de liefste” en “Van mij en van jou”. Zij schreven ook een informatief boek over paarden, “Het paardenboek”, dat verscheen mei 2005. Boeken van Hans Hagen zijn in elf landen in dertien talen vertaald. Hans en Monique Hagen bezoeken regelmatig Nederlandse scholen in binnen- en buitenland. Hagen werkte bijvoorbeeld in Singapore, Indonesië, Ghana, Tanzania, Kenia, Egypte, Bonaire, Curaçao, Dubai, Praag en Boedapest. In 2008 heeft hij het kinderboekenweekgeschenk geschreven, getiteld “Vlammen”. In 2013 verscheen de bloemlezing “Ik zoek een woord: 167 gedichten over taal om van A tot Z te verslinden”, samengesteld door Hans en Monique Hagen en geïllustreerd door Deborah van der Schaaf.

Zonder

ik zou zo graag
eens vrij met jou
ik zou zo graag
een wonder
zonder remmen
zonder schaamte
in het riet bij de rivier
zonder tijd en zonder iets
dat zou ik het liefst
kabbelend water in de zon
een grutto in de verte
een vlindertje erbij
vrij-en-vrij-en verder niets

 

Water

ik draag boten over zee
ik golf ik schuim ik spat

vissen jaag ik door mij heen
zwemmers laat ik binnen

regendruppels springen op
spetters rimpels kringen

ik knaag gaten in een rots
vuur houdt mij niet tegen

dampig ben ik zacht en nat
of hard als ijs zwart en glad

ik schiet als hagel val als sneeuw
ik kabbel klots en klater

ik kaats van zon en maan het licht
en spiegel je gezicht – water


Hans Hagen (‘s-Graveland, 10 september 1955)