De Zweedse schrijfster Marianne Fredriksson is gisteren overleden. Zij werd geboren in Göteborg op 28 maart 1927. Eerst werkte Fredriksson in Göteborg als journalist. Op haar tweeënveertigste raakte zij in een diepe depressie. Twee jaar psychoanalyse hielpen haar er langzaam weer bovenop. In die tijd ontdekte ze ook dat ze op een andere wijze dan alleen als journaliste kon schrijven. Het uitschrijven van een droom in het kader van de therapie luidde het begin van een tweede carrière in: als schrijfster. In 1980 kwam haar eerste boek uit, Evas bok (Eva’s boek). Sindsdien werden haar boeken met miljoenen gedrukt in tal van talen. In 1998 kreeg Fredriksson de Trouw Publieksprijs voor het Nederlandse Boek, voor de roman Anna, Hanna en Johanna. Uit: Anna, Hanna en Johanna “Anna begreep wel dat ze kindelijke verwachtingen had. Maar- het hielp niet, zodra ze -eraan toe gaf gleden haar gedachten weg: nog één keer echt contact en misschien een antwoord op een van de vragen waarvan ik nooit gelegenheid heb gehad ze te stellen. Maar- toen ze na ruim vijf uur de pakeerplaats van het verpleeghuis opreed, had ze geaccepteerd dat haar moeder haar ook deze keer niet zou herkennen. Toch moest ze de vragen stellen. Ik doe het voor mezelf, dacht ze. Voor mijn moeder maakt het niet uit waar ik over praat. Maar daarin had ze ongelijk. Johanna begreep de, woorden niet maar stond wel open voor haar dochters pijn en haar eigen machteloosheid. Ze wist niet meer- dat het haar taak was om het kind te troosten dat altijd al onmogelijke vragen had gesteld. Maar- dat verlangen bestond nog wel en ook het schuldgevoel over- haar ontoereikenheid. Ze wilde vluchten in de stilte, sloot haar- ogen. Het lukte niet,- haar- hart bonkte en achter haar oogleden was de duisternis rood en pijnlijk. Ze begon te huilen. Anna probeerde haar te troosten, stil maar, stil maar, droogde haar moeders tranen af en schaamde zich. Maar Johanna’s vertwijfeling viel niet te stuiten.”