Gerhard Kofler, Else Lasker-Schüler, Karoline von Günderrode , Johannes van Melle, Lydia Maria Francis Child, Marie-Joseph Chénier, Bernard de Fontenelle, Honoré d’Urfé

De Oostenrijkse dichter Gerhard Kofler werd geboren op 11 februari 1949 in Bozen. Hij schreef gedichten en essays zowel in het Duits als in het Italiaans. Hij studeerde germanistiek en romanistiek in Salzburg. Hij was schrijver, dichter, criticus en secretaris van de Grazer Autorenversammlung in Wenen. Zijn omvangrijke verzameling gedichten Poesie von Meer, Erde und Himmel – Poesie di mare, terra e cielo verscheen in 2003. Kofler vertaalde ook poezie van o.a. H.C. Artmann, Gerald Bisinger, Ernst Jandl, Friederike Mayröcker en Gerhard Rühm in het Italiaans.

 

 

Kaffeetasse (klein)

das ist
der glückliche moment

resumée
und begegnung

schluck
aufs herz

im heißen
hält sich
die zunge

berührt
das duftende erinnern
aller freunde
aller lieben

ein mann bin ich
in kurzer
sprache

 

 

Bildschirm und Himmel

während ich zufällig
im fernseher
den wir gerade bekamen
die tragödie
von New York
in direktübertragung sah
war in Bowling Green
der himmel
blau
und ohne wolken

die schönheit
der welt
ist grausam
jenseits
unserer geschichte

wo die himmel
stürzen
in unsere bildschirme

 

KOFLER

Gerhard Kofler (11 februari 1949 –  2 november 2005)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Else Lasker-Schüler werd geboren in Elberfeld op 11 februari 1869. Lasker was de dochter van een bankier uit Wuppertal en groeide in een gegoed milieu op. Tijdens haar leven reisde ze voortdurend en had geen vaste woonplaats. Ze huwde tweemaal; de toevoeging ‘Schüler’ aan haar familienaam behield ze van haar eerste echtgenoot. Haar latere financiële toestand was onstabiel; haar talrijke vrienden, onder wie Karl Kraus, ondersteunden haar. Sinds 1900 was ze actief op de Berlijnse kunstscène. Ze was een van de hoofdmedewerkers van het expressionistische tijdschrift Der Sturm. In 1932 won ze de Heinrich von Kleist-Preis. Na de machtsovername door de NSDAP in 1933 vluchtte Lasker-Schüler naar Zwitserland; zij was persona non grata, aangezien ze enerzijds joods was en anderzijds duidelijk Entartete Kunst bedreef. In 1934 ging ze eerst naar Egypte en vervolgens naar Palestina. Ze stierf zwaar berooid op het eind van de Tweede Wereldoorlog. Haar werk is van grote invloed geweest op haar vriend Georg Trakl.

 

Mein blaues Klavier

Ich habe zu Hause ein blaues Klavier
Und kenne doch keine Note.

Es steht im Dunkel der Kellertür,
Seitdem die Welt verrohte.

Es spielen Sternenhände vier
– Die Mondfrau sang im Boote –
Nun tanzen die Ratten im Geklirr.

Zerbrochen ist die Klaviatür…..
Ich beweine die blaue Tote.

Ach liebe Engel öffnet mir
– Ich aß vom bitteren Brote –
Mir lebend schon die Himmelstür –
Auch wider dem Verbote.

 

 

Ich weiß

Ich weiß,
dass ich bald sterben muß

Es leuchten doch alle Bäume

Nach langersehntem Julikuß –

 

Fahl werden meine Träume –

Nie dichtete ich einen trüberen Schluß

In den Büchern meiner Reime.

 

Eine Blume brichst du mir zum Gruß –

Ich liebte sie schon im Keime.

Doch ich weiß, dass ich bald sterben muß.

 

Mein Odem schwebt über Gottes Fluß –

Ich setze leise meinen Fuß

Auf den Pfad zum ewigen Heime.

 

LASKER

Else Lasker-Schüler  (11 februari 1869 – 22 januari 1945)

 

De Duitse dichteres Karoline von Günderrode werd geboren op 11 februari 1780 in Karlsruhe. Toen zij zeventien jaar was werd zij naar het stift voor adelijke dames in Frankfurt am Main gestuurd. Zij voelde zich daar echter als een gevangene. Zij was enthousiast over de Franse Revolutie. In wat zij schreef tekenden zich toen al de thema’s af die haar haar leven lang zouden bezighouden: gevangenschap en vrijheid, liefde en dood. In de jaren 70 van de 20e eeuw groeide zij uit tot een identificatiefiguur van de vrouwenbeweging.

 

Zueignung

Ich habe Dir in ernsten stillen Stunden,
Betrachtungsvoll in heil’ger Einsamkeit,
Die Blumen dieser und vergangner Zeit,
Die mir erblüht, zu einem Kranz gewunden.

Von Dir, ich weiß es, wird der Sinn empfunden,
Der in des Blüthenkelchs Verschwiegenheit
Nur sichtbar wird dem Auge, das geweiht
Im Farbenspiel den stillen Geist gefunden.

Es flechten Mädchen so im Orient
Den bunten Kranz; daß vielen er gefalle,
Wetteifern unter sich die Blumen alle.

Doch Einer ihren tiefern Sinn erkennt,
Ihm sind Symbole sie nur, äußre Zeichen;
Sie reden ihm, obgleich sie alle schweigen.

 

guenderode

Karoline von Günderrode (11 februari 1780  – 26 juli 1806)

 

De Zuidafrikaanse-Nederlandse schrijver Johannes van Melle werd op 11 februari 1887 in Goes, Zeeland geboren in een gezin van tien kinderen. Hij kreeg zijn opleiding aan de Christelijke Normaalschool in Doetinchem en vertrok in 1907 om gezondheidsredenen naar Zuid-Afrika waar hij aanvankelijk als leraar op Dullstroom en later ook op Wakkerstroom en Witfontein werkte. Het wonen op het platteland was voor hem de kans het Boerenleven te leren kennen. Na een kort verblijf in dit land vertrok hij met een Duits zeilschip naar West-Indië en kwam in 1908 in Nederland aan waar hij verzen en prozaschetsen in het Nederlands schreef. In 1913 vestigde zich van Melle permanent in Zuid-Afrika. Zijn identificatie met het Boerenvolk leidde tot het besluit zich in 1914 bij de rebellen onder generaal Muller als officier van een commando aan te sluiten. De vergeefse Rebellie was gericht tegen oud-generaal Louis Botha (op dat moment premier van Zuid-Afrika) en tegen zijn beslissing samen met Engeland tegen Duitsland te vechten. Voor mensen die aan de Anglo-Boerenoorlog hadden deelgenomen en in de Engelse concentratiekampen hadden gezeten, was dat onacceptabel. Na enkele maanden van schermutselingen tussen rebellen en regeringstroepen gaven de eerstgenoemden zich over en van Melle belandde in de gevangenis. Ook kreeg hij voor drie jaar onderwijsverbod. In 1917 nam hij weer het werk als onderwijzer op. In 1924 aanvaarde hij een post in Johannesburg en schreef hij voor de eerste keer in het Afrikaans schetsen en verhalen in De volksstem, Die Huisgenoot, Die Brandwag en Die Vaderland. In de jaren veertig legde hij zich steeds meer op de bijbelstudie toe. Johannes van Melle overleed op 8 november 1953. Zijn roman Bart Nel, de opstandeling geldt in Zuid-Arrika als een meesterwerk en werd meer dan vijfentwintig keer herdrukt.

Uit: Bart Nel, de opstandeling

“Bart Nel woonde indertijd op Kafferkraal, een plaats in de wijk Buffelshoek van het distrikt Pretoria. Hij had daar niet van jongs-af gewoond, maar zijn grond gekocht. Hij zat daar tussen een hoop Vermaaks en Le Roux’s, allen familie van elkaar, broers en zwagers en neven. Maar dat hinderde hem niet. Bart was als een van hen en hij gevoelde zich daar thuis.

Als iemand hem soms vroeg: ‘Hoe leef jy tussen die klomp Vermake?’ of: ‘Hoe geval dit jou tussen die klomp Le Roux’s?’ dan zei hij: ‘Lekker; ek leef lekker tussen hulle. Hulle is goeie mense; ek kom goed met hulle klaar. Hulle is nie volmaak nie, maar dit is ek ook nie.’

‘Om jou die waarheid te sê, woon ek liewer hier as by my skoonvader’ dacht Bart dan daarbij.

‘So’n skoonvader meen party dae dat hy jou moet raad gee en as jy sy raad dan nie opvolg nie voel hy altemits gekrenk. Nee so is dit net goed. Hulle bly na genoeg om hulle so nou en dan te gaan sien en ver genoeg dat hulle teenwoordigheid nie tot ’n las word nie.’

Over zijn eigen vader en moeder zou hij niet zo gedacht hebben, maar die waren beiden al dood.

Daar stonden op Kafferkraal nog een stuk of zeven huizen want het was een vruchtbare plaats met veel water en veel bevloeibare landerijen. De gehele plaats was vier duizend morgen groot en daarvan had Bart er zes honderd; een twintig morgen bevloeibaar land en het overige droge grond, meest weiveld. Met hard werken en een beetje voorspoed had hij daar een goed bestaan genoten, maar den laatsten tijd zat hij in zorgen omdat hij veel geld in zijn boerderij gestoken had. Hij had een vangdam in zijn veld gemaakt om met regenweer het water, dat van de Rooirand afkwam, op te vangen. Hij had zijn grond met prikkeldraad omheind en hij had kampen gemaakt voor zijn vee, zodat hij het zonder wachter kon laten weiden en buiten kon laten slapen als hij dat beter vond. Daarover zat hij toen dikwels te tobben.”

 

VanMelle

Johannes van Melle (10 februari 1887 – 8 november 1953)

 

De Amerikaanse schrijfster Lydia Maria Francis Child werd geboren op 11 februari 1802 in Medford, Massachusetts. Toen zij in de twintig was begon zij met het schrijven van populaire historische romans, zoals Hobomok (1824) en The Rebels (1825). In 1831 hoorde zij William Lloyd Garrison spreken over de afschaffing van de slavernij en zij raakte bij de campagne betrokken. In 1839 werd zij samen met twee andere vrouwen in het uitvoerend comité gekozen van de Anti Slavery Society. Child zette zich later ook in voor vrouwenrechten en voor de Native Americans.

 

The New-England Boy’s Song about Thanksgiving Day

             

                Over the river, and through the wood,

                  To grandfather’s house we go;

                      The horse knows the way,

                      To carry the sleigh,

                  Through the white and drifted snow.

 

              Over the river, and through the wood,

                  To grandfather’s house away!

                      We would not stop

                      For doll or top,

                For ’t is Thanksgiving day.

 

            Over the river, and through the wood,

                Oh, how the wind does blow!

                    It stings the toes,

                    And bites the nose,

                As over the ground we go.

 

            Over the river, and through the wood,

                With a clear blue winter sky,

                    The dogs do bark,

                    And children hark,

                As we go jingling by.

 

            Over the river, and through the wood,

               To have a first-rate play —

                    Hear the bells ring

                    Ting a ling ding,

                Hurra for Thanksgiving day!

 

            Over the river, and through the wood —

           
No matter for winds that blow;

                    Or if we get

                    The sleigh upset,

                Into a bank of snow.

 

            Over the river, and through the wood,

                To see little John and Ann;

                    We will kiss them all,

                    And play snow-ball,

                And stay as long as we can.

 

            Over the river, and through the wood,

                Trot fast, my dapple grey!

                    Spring over the ground,

                    Like a hunting hound,

                For ’t is Thanksgiving day!

 

            Over the river, and through the wood,

                And straight through the barn-yard gate;

                    We seem to go

                    Extremely slow,

                It is so hard to wait.

 

            Over the river, and through the wood,

                Old Jowler hears our bells;

                   He shakes his pow,

                    With a loud bow wow,

                And thus the news he tells.

 

            Over the river, and through the wood —

                When grandmother sees us come,

                    She will say, Oh dear,

                    The children are here,

                Bring a pie for every one.

 

            Over the river, and through the wood —

                Now grandmother’s cap I spy!

                    Hurra for the fun!

                    Is the pudding done?

                Hurra for the pumpkin pie!

 

 

childlmf1
Lydia Maria Francis Child (11 februari 1802  – 7 juli 1880)

 

De Franse schrijver Marie-Joseph Chénier werd geboren op 11 februari 1764 in Constantinopel. Hij groeide op in Carcassonne en kwam met zijn familie in 1765 naar Parijs waar hij het Collège de Navarre bezocht. Zijn eerste toneelstukken waren geen succes, maar “Charles IX” (1789) werd warm onthaald, overigens meer vanwege zijn revolutionaire inhoud en appel aan de hartstochten van het volk dan canwege zijn literaire waarde. Hij werd lid van de raad van vijfhonderd en op zijn voorstel werden scholen voor lager onderwijs opgericht. Later werd hij zelf inspecteur-generaal van het onderwijs. Zijn bij de kroning van Napoleon tot keizer opgevoerde drama “Cyrus”  kreeg geen bijval, noch van Napoleon, noch van het publiek. Met zijn Tibère” en vooral met zijn “Épître à Voltaire” viel hij bij Napoleon helemaal in ongenade. Zijn “Chant du départ” echter wordt wel beschouwd als het tweede volkslied na de Marseillaise.

 

Hymne à l’égalité

Égalité douce et touchante,
Sur qui reposent nos destins,
C’est aujourd’hui que l’on te chante,
Parmi les jeux et les festins.

Ce jour est saint pour la patrie ;
Il est fameux par tes bienfaits
C’est le jour où ta voix chérie
Vint rapprocher tous les Français

Tu vis tomber l’amas servile
Des titres fastueux et vains,
Hochets d’un orgueil imbécile
Qui foulait aux pieds les humains.

Tu brisas des fers sacriléges ;
Des peuples tu conquis les droits ;
Tu détrônas les priviléges ;
Tu fis naître et régner les lois.

Seule idole d’un peuple libre,
Trésor moins connu qu’adoré,
Les bords du Céphise et du Tibre
N’ont chéri que ton nom sacré.

Chenier

Marie-Joseph Chénier (11 februari 1764 – 10 januari 1811)

 

De Franse schrijver Bernard le Bovier de Fontenelle werd geboren op 11 februari 1657 in Rouen. Fontenelle geldt naast Pierre Bayleals belangrijkste Franse wegbereider van de Verlichting. Hij stamde uit een juristenfamilie van de toneelauteurs Pierre en Thomas Corneille. Na zijn studie bij de Jezuieten ging hij naar Parijs waar hij zijn naam vestigde als dichter, auteur van komedies, librettist en schrijver van een briefroman en waar hij in de literaire salons een graag geziene gast werd.

 

Uit : Entretiens sur la pluralité des mondes

 

« Nous allâmes donc un soir après souper nous promener dans le parc. Il faisait un frais délicieux, qui nous récompensait d’une journée fort chaude que nous avions essuyée. La Lune était levée il y avait peut-être une heure et ses rayons, qui ne venaient à nous qu’entre les branches des arbres, faisaient un agréable mélange d’un blanc fort vif, avec tout ce vert qui paraissait noir. Il n’y avait pas un nuage qui dérobât ou qui obscurcît la moindre étoile, elles étaient toutes d’un or pur et éclatant, et qui était encore relevé par le fond bleu où elles sont attachées. Ce spectacle me fit rêver; et peut-être sans la marquise eussé-je rêvé assez longtemps; mais la présence d’une si aimable dame ne me permit pas de m’abandonner à la Lune et aux étoiles. Ne trouvez-vous pas, lui dis-je, que le jour même n’est pas si beau qu’une belle nuit ? Oui, me répondit-elle, la beauté du jour est comme une beauté blonde qui a plus de brillant; mais la beauté de la nuit est une beauté brune qui est plus touchante. Vous êtes bien généreuse, repris-je, de donner cet avantage aux brunes, vous qui ne l’êtes pas. Il est pourtant vrai que le jour est ce qu’il y a de plus beau dans la nature, et que les héro•nes de romans, qui sont ce qu’il y a de plus beau dans l’imagination, sont presque toujours blondes. Ce n’est rien que la beauté, répliqua-t’elle, si elle ne touche. Avouez que le jour ne vous eût jamais jeté dans une rêverie aussi douce que celle où je vous ai vu près de tomber tout à l’heure à la vue de cette belle nuit. »

 

FONTENELLE

Bernard de Fontenelle (11 februari 1657 –  9 januari 1657)

 

De Franse schrijver Honoré d’Urfé werd geboren op 11 februari 1568 in Marseille. Zijn naam is vooral verbonden gebleven met L’Astrée, een even omvangrijke als invloedrijke en succesvolle herdersroman. d’Urfé streed eerst aan de kant van de Katholieke liga tegen de nieuwe protestantse koning Henry IV, maar verzoende zich later met hem, keerde terug naar Parijs, waar hij de koning diende als “gentilhomme ordinaire” en frequenteerde er de literaire salons zoals Hôtel de Rambouillet.

 

Uit: L’Astrée

 

« Aupres de l’ancienne ville de Lyon, du coste du soleil’couchant, il y a un pays nomme Forests, qui en sa petitesse contient ce qui est de plus rare au reste des Gaules, car estant divisé en plaines et en montaignes, les unes et les autres sont si fertiles, et situées en un air si temperé, que la terre y est capable de tout ce que peut desirer le laboureur. Au cœur du pays est le plus beau de la plaine, ceinte, comme d’une forte muraille, des monts assez voisins et arrosée du fleuve de Loyre, qui prenant sa source assez pres de là, passe presque par le milieu, non point encor trop enflé ny orgueilleux, mais doux et paisible. Plusieurs autres ruisseaux en divers lieux la vont baignant de leurs claires ondes, mais l’un des plus beaux est Lignon, qui vagabond en son cours, aussi bien que douteux en sa source, va serpentant par ceste plaine depuis les hautes montaignes de Cervieres et de Chalmasel, jusques à Feurs, où Loire le recevant, et luy faisant perdre son nom propre, l’emporte pour tribut à l’Océan. »

 

HONORE

Honoré d’Urfé (11 februari 1568 – 1 juni 1625)