Inge Schilperoord

De Nederlandse schrijfster Inge Schilperoord werd geboren op 1 januari 1973. Zij studeerde van 1992 tot 1997 aan de Universiteit van Leiden, waar ze cum laude afstudeerde in de Psychologie met als specialisatie forensische psychologie. Ook heeft ze gestudeerd aan de Hogeschool voor Journalistiek in Utrecht en aan de Schrijversvakschool. Inge Schilperoord is forensisch psycholoog bij het Pieter Baan Centrum. Tijdens haar werk kwam ze een patiënt met pedofiele neigingen tegen die de basis werd voor haar roman. Ze deed vijf jaar over haar debuutroman, maar toen Inge Schilperoord ‘Muidhond’ eenmaal af had, ging het snel: binnen een maand zat ze bij uitgeverij Podium aan tafel. Er zijn inmiddels meer dan 10.000 exemplaren verkocht, de filmrechten zijn verkocht, het boek is vertaald in o.a. het Frans, Engels en Turks. Ze won al de Bronzen Uil en de ECI publieksprijs. Als enige debutant staat Inge Schilperoord in 2016 op de short-list van de Libris Literatuurprijs.

Uit: Muidhond

“Hij wachtte. Buiten was het nog stil. Na een tijdje stond hij op, liep van het bed naar zijn tafel, van de tafel naar het raam, bleef een moment staan en liep terug naar zijn bed. Ging weer zitten, de gewrichten van zijn knieën kraakten zachtjes, en daarna stond hij weer op. Even bleef hij in het midden van zijn cel staan en liep toen weer terug naar de tafel. Hij keek. Daar lagen zijn therapeutisch werkboek, zijn schrift, zijn potloden, pennen. De boekenlegger die zijn moeder hem had gestuurd. Weer ging hij aan tafel zitten, met zijn rug recht, en sloeg het schrift open. Een mooie, lege nieuwe pagina. Met beide handen streek hij het blad recht, legde het precies in het midden van het tafelblad, schroefde de dop van zijn pen en dacht na. Na een hele tijd bleek dat hij niks zinnigs wist te schrijven. Hij kauwde zachtjes op de binnenkant van zijn wang. Waarom? Waarom juist vandaag niet?
Hij stond nogmaals op en balde zijn vuisten. Liep van zijn tafel naar het raam, van het raam naar zijn tafel en terug. Hij nam plaats op zijn stoel. ‘Niets,’ schreef hij. En toen: ‘Nooit.’ Daarna: ‘Nee!’ Hij klapte zijn schrift dicht. De rest kwam vanavond, dan was hij weer thuis, en zou hij een volgende therapieopdracht maken. Wat later deed hij het schrift toch opnieuw open. Hij staarde naar wat hij had geschreven, streepte het door. ‘Anders,’ schreef hij eronder. Toen haalde hij ook daar een streep doorheen. ‘Beter.’
Hij rolde zijn schrift op, pakte zijn werkboek, borg zijn potloden en pennen een voor een op in zijn etui, en deed alles bij de rest van zijn spullen in zijn tas. Daarna ging hij op zijn bed zitten, zijn trillende handen in zijn schoot, en wachtte op het moment dat de cipier zijn deur open zou draaien. Nu moet ik goed opletten, dacht Jonathan. Nu. Het begint nu. Hij zat bij het achterste raam, op de achterste bank in de bus naar het dorp. Er was niemand anders. Toch zat hij achterin. De ochtend was nog lang niet voorbij, de zon nog op weg naar zijn hoogste punt, maar het was al vreselijk warm. Een druppel gleed vanuit zijn haar, langzaam, langs zijn nek en rug naar beneden, en bleef net boven zijn stuitje hangen. Hij ging verzitten. Zijn tas had hij op schoot liggen, zijn armen er stevig omheen geklemd. Ook zijn oksels zweetten. Het gewicht van de tas drukte zwaar op zijn knieën. Hij had hem had liever op de grond gezet, maar op de een of andere manier leek het hem veiliger om zo te zitten, zijn vingers stevig in elkaar gehaakt. Hij zuchtte.”

 
Inge Schilperoord (Den Haag(?), 1 januari 1973)