St. Thomas Didymus (Denise Levertov), Mark Strand

 

Bij Beloken Pasen

 

Ongelovige Thomas door Giovanni Serodine, ca. 1620

 

St. Thomas Didymus  

In the hot street at noon I saw him
a small man
gray but vivid, standing forth
beyond the crowd’s buzzing
holding in desperate grip his shaking
teethgnashing son,

and thought him my brother.

I heard him cry out, weeping and speak
those words,
Lord, I believe, help thou
mine unbelief,

and knew him
my twin:

a man whose entire being
had knotted itself
into the one tightdrawn question,
Why,
why has this child lost his childhood in suffering,
why is this child who will soon be a man
tormented, torn, twisted?
Why is he cruelly punished
who has done nothing except be born?

The twin of my birth
was not so close
as that man I heard
say what my heart
sighed with each beat, my breath silently
cried in and out,
in and out.

After the healing,
he, with his wondering
newly peaceful boy, receded;
no one
dwells on the gratitude, the astonished joy,
the swift
acceptance and forgetting.
I did not follow
to see their changed lives.
What I retained
was the flash of kinship.
Despite
all that I witnessed,
his question remained
my question, throbbed like a stealthy cancer,
known
only to doctor and patient. To others
I seemed well enough.

So it was
that after Golgotha
my spirit in secret
lurched in the same convulsed writhings
that tore that child
before he was healed.
And after the empty tomb
when they told me that He lived, had spoken to Magdalen,
told me
that though He had passed through the door like a ghost
He had breathed on them
the breath of a living man —
even then
when hope tried with a flutter of wings
to lift me —
still, alone with myself,
my heavy cry was the same: Lord
I believe,
help thou mine unbelief.

I needed
blood to tell me the truth,
the touch
of blood. Even
my sight of the dark crust of it
round the nailholes
didn’t thrust its meaning all the way through
to that manifold knot in me
that willed to possess all knowledge,
refusing to loosen
unless that insistence won
the battle I fought with life

But when my hand
led by His hand’s firm clasp
entered the unhealed wound,
my fingers encountering
rib-bone and pulsing heat,
what I felt was not
scalding pain, shame for my
obstinate need,
but light, light streaming
into me, over me, filling the room
as I had lived till then
in a cold cave, and now
coming forth for the first time,
the knot that bound me unravelling,
I witnessed
all things quicken to color, to form,
my question
not answered but given
its part
in a vast unfolding design lit
by a risen sun.

 

Denise Levertov (24 October 1923 – 20 December 1997)
Ilford Hospital Chapel. Denise Levertov werd geboren in Ilford

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.

 

OUDE MAN VERLAAT FEEST

Toen ik het feest verliet bleek zonneklaar
Dat ik, hoewel over de tachtig, nog
Een mooi lijf had. De maan scheen zoals verwacht
Op momenten van intense zelfbeschouwing. De wind stokte.
En kijk, iemand had een spiegel tegen een boom laten staan.
Zodra ik mij alleen wist, trok ik mijn hemd uit.
De berengrasbloemen lieten hun maanovergoten kopjes hangen.
Ik trok mijn broek uit en de eksters draaiden om de reuzenpijnen.
Beneden in het dal stroomde nog eenmaal de krakende rivier.
Wat vreemd dat ik in de wildernis alleen met mijn lichaam moest staan.
Ik weet wat je denkt. Ik was ooit zoals jij. Maar nu
Met zoveel voor mij, zoveel smaragdgroene bomen en
Door kruid gewitte velden, bergen en meren, hoe kon ik niet
Van ogenblik tot ogenblik alleen mijzelf zijn, deze vleselijke droom?

 

Vertaald door H.C. ten Berge

 

Mark Strand (11 april 1934 – 29 november 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e april ook mijn blog van 11 april 2020 en eveneens mijn blog van 11 april 2019 en mijn blog van 11 april 2017 en ook mijn blog van 11 april 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en deel 3.

Doubting Thomas (Kathryn Maris)

 

Bij Beloken Pasen

 

 
Het ongeloof van Sint Thomas door Adriaen van der Werff, 1710

 

Doubting Thomas

Call me Infidel, or just call me Tom.
Call me handsome, call me cold, call me bitter, call me cad

call me No-Better-Than-Judas-Iscariot
call me bachelor, call me saint, call me numb.

I was abused, I was married, I took pills, I was left,
I was in love, I was a liar, I was a drunk, I was in debt,

I wrote a book, I had some fame, then I was dead,
‘til I was saved, I slept around, I was too young, I was bereft.

You are good, you are beautiful, you are kind, you forgive,
you are loving, you are smart, you’re adored and you are brave.

There’s no one else. It isn’t you. I’m circumspect. I’m full of doubt.
It wouldn’t work. We’re not alike. I don’t know what I want.

Call me weak, call me ingrate, call me ‘once bitten, twice shy.’
Call me anything, but please don’t say I make you want to die.

 

 
Kathryn Maris (New York, 1971)
Saint Agnes Church, Long Island, New York

 

Zie voor de schrijvers van de 28e april ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

Thomas (Jan Willem Schulte Nordholt)

Bij Beloken Pasen

 

 
De ongelovige Thomas door Peter Paul Ruben, 1613 – 1615

 

Thomas

Als God bestond dan viel hij met ons samen
hier op aarde waar wij mensen zijn,
was hij het brood van ons, was hij de wijn
was hij de stem waarvoor we ons zouden schamen.

Was hij de groene ziel bij ons van binnen,
de vleugel die ons hart had aangeraakt,
het licht waarin ons leven was ontwaakt,
en onze pijn en wildernis van zinnen.

Hij is een glans die langs de sterren gaat,
een adem in een ontoegankelijk licht.
Hij is zo heilig dat hij niet bestaat.

Als ik hem niet aanraak met deze hand,
hem kus met deze mond, met dit gezicht
hem in mij opneem, en hij mij verbrandt.

 

 
Jan Willem Schulte Nordholt (12 september 1920 – 16 augustus 1995)
De Grote Kerk in Zwolle, de geboorteplaats van Jan Willem Schulte Nordholt

 

Zie voor de schrijvers van de 8e april ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Thomas (Jan Willem Schulte Nordholt)

 

Bij Beloken Pasen

 

 
De ongelovige Thomas door Peter Paul Ruben, 1613 – 1615

 

Thomas

Als God bestond dan viel hij met ons samen
hier op aarde waar wij mensen zijn,
was hij het brood van ons, was hij de wijn
was hij de stem waarvoor we ons zouden schamen.

Was hij de groene ziel bij ons van binnen,
de vleugel die ons hart had aangeraakt,
het licht waarin ons leven was ontwaakt,
en onze pijn en wildernis van zinnen.

Hij is een glans die langs de sterren gaat,
een adem in een ontoegankelijk licht.
Hij is zo heilig dat hij niet bestaat.

Als ik hem niet aanraak met deze hand,
hem kus met deze mond, met dit gezicht
hem in mij opneem, en hij mij verbrandt.

 

 
Jan Willem Schulte Nordholt (12 september 1920 – 16 augustus 1995)
De Grote Kerk in Zwolle, de geboorteplaats van Jan Willem Schulte Nordholt

 

Zie voor de schrijvers van de 8e april ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Thomas (Nel Benschop)

Bij Beloken Pasen

 


De ongelovige Thomas door Gerrit van Honthorst, 1620

 

Thomas

Ik was er niet, toen Jezus bij hen kwam
en hun de tekens toonde in Zijn handen,
toen Hij hun uitgedoofde vuur deed branden
en ieder uit Zijn handen ’t brood aannam.

Ik wilde niet, zo volgzaam als een lam
mij bij de kudde trouwe schapen voegen
die van de herder alles maar verdroegen;
ik wilde zelf bepalen of ik kwam.

Ik wilde zien en voelen of ik niet
met dromen mij in slaap zou laten wiegen,
of mij door schone schijn laten bedriegen;
dat konden zij misschien doen, maar ik niet.

Toen zag ik Hem – en ik had geen verweer
maar kon slechts stamelen: “Mijn God, mijn Heer!”

 

 
Nel Benschop (16 januari 1918 – 31 januari 2005)
De Nieuwe Kerk in Den Haag. Nel Benschop werd in Den Haag geboren.

 

Zie voor de schrijvers van de 23e april ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Am ersten Sonntage nach Ostern (Annette von Droste-Hülshoff)

Bij Beloken Pasen

 

 
Het Ongeloof van Sint Thomas door Guercino, 1621

 

Am ersten Sonntage nach Ostern

Evang.: Jesus geht durch verschlossene Türen
und spricht: “Der Friede sei mit Euch!”

Und hast du deinen Frieden denn gegeben
An Alle, die dich sehnen um dein Heil,
So will ich meine Stimme auch erheben:
Hier bin ich, Vater, gib mir auch mein Teil!
Warum sollt’ ich, ein ausgeschloßnes Kind,
Allein verschmachtend um mein Erbe weinen?
Warum nicht sollte deine Sonne scheinen,
Wo doch im Boden gute Keime sind?

Oft mein’ ich zwar, zum Beten sei genommen
Mir alles Recht, da es so trüb und lau;
Mir könne nur geduldig Harren frommen
Und starrer Aufblick zu des Himmels Blau:
Doch Herr, der du dem Zöllner dich gesellt,
O laß nicht zu, daß ich in Nacht verschwimme;
Dem irren Lamme ruft ja deine Stimme,
Und um den Sünder kamst du in die Welt.

Wohl weiß ich, wie es steht in meiner Seelen,
Wie glaubensarm, wie trotzig und verwirrt,
Wohl weiß ich, daß sich manches mochte hehlen;
Ich fühle, wie es durch die Nerven schwirrt,
Und kraftlos folg’ ich seiner trüben Spur.
Mein Helfer, was ich nimmer mag ergründen,
Du kennst es wohl, du weißt es wohl zu finden,
Du bist der Arzt, ich bin der Kranke nur.

Und hast du tief geschaut in meine Sünden,
Wie nicht ein Menschenauge schauen kann;
Hast du gesehn, wie in den tiefsten Gründen
Noch schlummert mancher wüste, dunkle Wahn:
Doch weiß ich auch, daß keine Trän’ entschleicht,
Die Deine treue Hand nicht hat gewogen,
Und daß kein Seufzer dieser Brust entflogen,
Der dein barmherzig Ohr nicht hat erreicht.

Du, der verschloßne Türen kann durchdringen,
Sieh, meine Brust ist ein verschloßnes Tor.
Zu matt bin ich, die Riegel zu bezwingen;
Doch siehst du, wie ich angstvoll steh’ davor.
Brich ein, brich ein! O komm mit deiner Macht,
Laß Liebe gelten, da gering der Glaube,
O laß mich schauen deine Friedenstaube,
Laß fallen deinen Strahl in meine Nacht!

Nicht weich’ ich, eh’ ich einen Schein gesehen,
Und wär’ er schwach wie Wurmes Flimmer auch;
Und nicht von dieser Schwelle will ich gehen,
Bis ich vernommen deiner Stimme Hauch.
So sprich, mein Vater, sprich denn auch zu mir
Mit jener Stimme, die Maria nannte,
Als sie verkennend, weinend ab sich wandte,
O sprich: “Mein Kind, der Friede sei mit dir!”

 

 
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)
Slot Hülshoff met de kapel

 

Zie voor de schrijvers van de 12e april ook mijn vorige twee blogs van vandaag.