“I had not succeeded in leaving the interlocution behind, trapped like drained nectar in the valley of the chair slope. Caught without an answer at the ready, I merely repeated: Ce qui m’étonnait … Hearing this for the second time round, the interlocutor demanded why it was already in the past tense. I explained. I cruise, my jaws wide to snow-plough in the present tense, the plankton of experience. This I then excrete rehashed into a continuous narrative in the past tense. Naturally the process is imaged according to bodily functions. That is an old habit of fant’s (fant, the feu infant), so much of whose childtime is preoccupied with them. Even adult fant, book-learned enough to know about metabolism, doesn’t feel it happening. You eat; you excrete; but you never catch your cells in the act of creating themselves out of your food and never hear the pop of sugar-energy released into your service from your laden corpuscles. No more can you detect your personality and its decisions in the course of being created your experience. You know only that you ingest the present tense and excrete it as a narrative in the past. History is in the shit tense. You have left it behind you. Fiction is piss: a stream of past events but not behind you, because they never really happened. Hence the hold fictional narrative exerts on modern literate man. And hence the slightly shameful quality of its hold. I knew as I statelily rose from the tweed and rubber launching pad that my stroll, ostensibly towards the glass wall, would soon conduct me to the bookstall. Go daily to stall. Or do you want, inquires nanny interlocutor, to spend a punny? And hence the disesteem in which authors of fictional narrative are held – and hold themselves. Don’t, says nanny, hold; don’t touch. That’s where fantasy and fiction begin. How authors squirm, how they sidle from foot to foot, to avoid that compulsion to narrative. They poise their shears over the wire, threatening to cut the connection. They say they are seeking to alienate you. They take aim to fling you an open-ended fiction: the-book lands legs akimbo, pages open at the splits, less a book than a box of trick tools, its title DO IT YOURSELF KID.”
Uit: The Diary of a Young Girl (Vertaald door B. M. Mooyart-Doubleday)
„Tuesday, 11 April, 1944
Dear Kitty,
My head throbs, I honestly don’t know where to begin.
On Friday (Good Friday) we played Monopoly, Saturday afternoon too. These days passed quickly and uneventfully. On Sunday afternoon, on my invitation, Peter came to my room at half past four, at a quarter past five we went to the front attic, where we remained until six o’clock. There was a beautiful Mozart concert on the radio from six until a quarter past seven. I enjoyed it all very much, but especially the “Kleine Nachtmusik.” I can hardly listen in the room because I’m always so inwardly stirred when I hear lovely music.
On Sunday evening Peter and I went to the front attic together and, in order to sit comfortably, we took with us a few divan cushions that we were able to lay our hands on. We seated ourselves on one packing case. Both the case and the cushions were very narrow, so we sat absolutely squashed together, leaning against other cases. Mouschi kept us company too, so we weren’t unchaperoned.
Suddenly, at a quarter to nine, Mr. Van Daan whistled and asked if we had one of Dussel’s cushions. We both jumped up and went downstairs with cushion, cat, and Van Daan.
A lot of trouble arose out of this cushion, because Dussel was annoyed that we had one of his cushions, one that he used as a pillow. He was afraid that there might be fleas in it and made a great commotion about his beloved cushion! Peter and I put two hard brushes in his bed as a revenge. We had a good laugh over this little interlude!
Our fun didn’t last long. At half past nine Peter knocked softly on the door and asked Daddy if he would just help him upstairs over a difficult English sentence. “That’s a blind,” I said to Margot, “anyone could see through that one!” I was right. They were in the act of breaking into the warehouse. Daddy, Van Daan, Dussel, and Peter were downstairs in a flash. Margot, Mummy, Mrs. Van Daan, and I stayed upstairs and waited“.
Vrijdag 12 Juni was ik al om 6 uur wakker en dat is heel begrijpelijk, daar ik jarig was. Maar om 6 uur mocht ik toch nog niet opstaan, dus moest ik mijn nieuwsgierigheid bedwingen tot kwart voor zeven. Toen ging het niet langer, ik ging naar de eetkamer, waar ik door Moortje (de kat) met kopjes verwelkomd werd.
Om even na zevenen ging ik naar papa en mama en dan naar de huiskamer, om mijn cadeautjes uit te pakken. Het was in de eerste plaats jou die ik te zien kreeg, wat misschien wel een van mijn fijnste cadeau’s is. Dan een bos rozen, een plantje, twee takken pinkster-rozen, dat waren die ochtend de kinderen van Flora, die op mijn tafel stonden, maar er kwam nog veel meer.
Van papa en mama heb ik een heleboel gekregen en ook door onze vele kennissen ben ik erg verwend. Zo ontving ik o.a. de Camera Obscura, een gezelschapsspel, veel snoep, chocola, een puzzle, een broche, Nederlandse Sagen en Legenden door Joseph Cohen, Daisy’s Bergvacantie, een enig boek, en wat geld, zodat ik me Mythen van Griekenland en Rome kan kopen, fijn!
Dan kwam Lies mij halen en wij gingen naar school. In de pauze tracteerde ik leraren en leerlingen op boterkoekjes en toen moesten we weer aan het werk.
De Nederlandse schrijfster Anne Frank werd geboren in Frankfurt am Main op 12 juni 1929. Dat is vandaag dus precies 80 jaar geleden.
Uit: Dagboek van Anne Frank
„Zaterdag, 20 juni 1942
Het is voor iemand als ik een heel eigenaardige gewaarwording om in een dagboek te schrijven. Niet alleen dat ik nog nooit geschreven heb, maar het komt me zo voor dat later ik, noch iemand anders, in de ontboezemingen van een dertienjarig schoolmeisje belang zal stellen. Maar ja, eigenlijk komt dat er niet op aan, ik heb zin om te schrijven en nog veel meer om m’n hart over allerlei dingen eens grondig en helemaal te luchten.
‘Papier is geduldiger dan mensen’, dit gezegde schoot me te binnen toen ik op een van m’n lichtmelancholische dagen verveeld met m’n hoofd op m’n handen zat en van lamlendigheid niet wist of ik uit moest gaan dan wel thuisblijven, en zo uiteindelijk op dezelfde plek bleef zitten piekeren. Ja inderdaad, papier is geduldig, en daar ik niet van plan ben dat gekartonneerde schrift dat de weidse naam ‘dagboek’ draagt, ooit aan iemand te laten lezen, tenzij ik nog eens ooit in m’n leven een vriend of vriendin krijg die dan ‘de’ vriend of vriendin is, kan het waarschijnlijk niemand schelen. Nu ben ik bij een punt aangeland waarvandaan het hele dagboekidee begonnen is: ik heb geen vriendin.
Om nog duidelijker te zijn moet hierop een verklaring volgen, want niemand kan begrijpen dat een meisje van dertien geheel alleen op de wereld staat. Dat is ook niet waar. Ik heb lieve ouders en een zuster van zestien, ik heb alles bij elkaar zeker wel dertig kennisjes en wat je dan vriendinnen noemt. Ik het een stoet aanbidders die mij naar de ogen zien en, als ’t niet anders kan, met een gebroken zakspiegeltje in de klas nog een glimp van me trachten op te vangen. Ik heb familie, lieve tantes en een goed thuis. Nee, zo ogenschijnlijk ontbreekt het me aan niets, behalve ‘de’ vriendin. Ik kan met geen van m’n kennisjes iets anders doen dan pret maken, ik kan er nooit toe komen eens over iets anders dan over de alledaagse dingen te spreken of wat intiemer te worden, en daar zit ‘m de knoop. Misschien ligt dat gebrek aan vertrouwelijkheid bij mij, in ieder geval het feit is er en het is jammer genoeg ook niet weg te werken. Daarom dit dagboek. Om nu het idee van de lang verbeide vriendin nog te verhogen in m’n fantasie wil ik niet de feiten zomaar gewoon als ieder ander in dit dagboek plaatsen, maar wil ik dit dagboek de vriendin-zelf laten zijn en die vriendin heet Kitty.“
Anne Frank (12 juni 1929 – maart 1945 Het Anne Frank Huis in Amsterdam
De Duitse dichter, schrijver en graficus Christoph Meckel werd geboren op 12 juni 1935 in Berlijn. Christoph Meckel viert vandaag zijn 75e verjaardag.
Uit: Seele des Messers
Bahnhofstreppe Wer will immer wieder Sternbilder ordnen und auseinanderreißen. Ich erwarte eine Schnauze mit Reißzahn, einen bezahlten Kuß eine Faust an der Gurgel, meine Faust an der Gurgel des andern dreckig von Leben, nicht länger schuldlos Auge in Auge, er ich oder beide. Als wir hintereinander zu den Biertischen runtergingen, in schlechter Beleuchtung – meine Zigarettenkippe auf den Stufen er hob sie auf und steckte sie zwischen die Zähne hohnvoll, lässig, der andere, Dreckstück, Engel Mörder Mensch, meine furchtbare Chance – Leben, Leben, auseinandergerissen. Der Spanische Platz Der Spanische Platz wurde umbenannt in Naumann-Bezirk. Was ist falsch an Spanien und wer war Naumann. Alberto, Theodor, Harry Naumann? Tycoon einer Handelskette, ein Sponsor, Agent? Die besonnten Fassaden am Spanischen Platz. Die geräumten Läden im Naumann-Bezirk. Wird man wohnen an Promenaden, Prospekten und Küsten mit hellen Namen. Passage du petit Cladan. Die Straße der Küsse. Die Höfe der Spieler. Die Kolibri-Gärten. Am Sonnenufer. Im Regenbogen. Am Meer. Am Schnee. Am Süßgras. Am Baum des Propheten. Am Krematorium. Am Camping. Am Rieselfeld. An Jubals Weg. Im Raum. An den Sieben Gestirnen. Im Jammertal. Am Schlachthof. Im Nixon-Distrikt. An der Straße des Südwinds. Am Blauen Horn. Wer will die Sonne umbenennen, den Wind mit den zwölftausend Vogelstärken im frühen Licht! Prospero Go and catch a falling star, Get with child a mandrake root, Tell me where all past years are, Or who cleft the devil’s foot. Stimmt, was ich höre: du machst Schluß mit deiner Tätigkeit?
De Turks-Duitse schrijfster en actrice Renan Demirkan werd geboren op 12 juni 1955 in Ankara.
Uit: Die Frau mit Bart
„Katrin hatte Anna die dazugehörige Geschichte erzählt. Das Bild zeigt eine Storch, der in einem Herbst vor fünfzig Jahren dem Zug der anderen in den Süden nicht folgen wollte und lieber an der Küste, auf dem Festland blieb. Es war nicht herauszubekommen, ob er noch zu jung war oder krank. Er flog nicht mit, überwinterte bei den Tieren des Bauernhofes im Stall. Die Leute sagten, wenn die anderen zurückkämen, würden sie ihn töten. So war es dann auch geschehen. Als der eigenwillige Außenseiter die Artgenossen nach der Rückkehr begrüßen wollten, stürzten sie sich in einer großen Gruppe auf ihn, zerfetzten den wehrlosen Vogel zu Tode.
Es reicht eben nicht, aus einem Storchenei von einer Storchenmutter in einen Storchennest ausgebrütet zu sein<<, dachte Anna. >>Das heißt noch lange nicht, daß du auch ein richtiger Storch bist. Du mußt den Storchensippengesetzen gestorcheln, du dummer Storch. Willst du mit Kühen und Schafen kuhmuhen und schafmeckern, bist du nach den Storchensippengesetzen eben kein richtiger Klapperstorch mehr. Das Schaf mag d
ir ziemlich blöd erscheinen, weil es sich immer kahl rasieren läßt, aber es würde sich nie ein Ring durch die Nase ziehen lassen. Das ist eben das Schafsippengesetz. Nach dem Kuhsippengesetz darf sich eine Kuh zwar melken lassen, aber für Schafe ist die Kuhweide verboten. Die werden gnadenlos weggeboxt. Sie hätten dich sicher geduldet, aber sie hätten dich nie geliebt. Es wäre ein trauriges Storchenleben geworden. Und wenn du zurückgehst, wirst du bestraft, weil du Neues mitbringst, denn Neues macht Angst, armer, toter Storch.“
De Amerikaanse schrijfster Djuna Barnes werd geboren in Cornwall-on-Hudson, Orange County in de staat New York op 12 juni 1892.
Uit: Nightwood
„This memory and the handkerchief that accompanied it had wrought in Guido (as certain flowers brought to a pitch of florid ecstasy no sooner attain their specific type than they fall into its decay) the sum total of what is the Jew. He had walked, hot, incautious and damned, his eyelids quivering over the thick eyeballs, black with the pain of a participation that, four centuries later, made him a victim, as he felt the echo in his own throat of that cry running the Piazza Montanara long ago, “Roba vecchia!”, – the degradation by which his people had survived.
Childless at fifty-nine, Guido had prepared out of his own heart for his coming child a heart, fashioned on his own preoccupation, the remorseless homage to nobility, the genuflexion the hunted body makes from muscular contraction, going down before the impending and inaccessible, as before a great heat. It had made Guido, as it was to make his son, heavy with impermissible blood.
And childless he had died, save for the promise that hung at the Christian belt of Hedvig. Guido had lived as all Jews do who, cut off from their people by accident or choice, find that they must inhabit a world whose constituents, being alien, force the mind to succumb to an imaginary populace. When a Jew dies on a Christian bosom he dies impaled. Hedvig, in spite of her agony, wept upon an outcast. Her body at that moment became the barrier and Guido died against that wall, troubled and alone. In life he had done everything possible to span the impossible gap, the saddest and most futile gesture of all had been his pretense to a Barony. He had adopted the sign of the cross; he had said that he was an Austrian of an old, almost extinct line, producing, to uphold his story, the most amazing and inaccurate proofs: a coat of arms that he had no right to and a list of progenitors (including their Christian names) who had never existed. When Hedvig came upon his black and yellow handkerchiefs he had said that they were to remind him that one branch of his family had bloomed in Rome.“
Djuna Barnes (12 juni 1892 – 18 juni 1982) Djuna Barnes en haar literaire mentor Natalie Barney, c. 1930
De Italiaanse dichter en schrijver Sandro Penna werd geboren op 12 juni 1906 in Perugia.
To Us, To Us
A crowd snarled “to us” “to us” And black reigned beneath the sun But the new urban planning! The restlessness of the pissoirs! And evenings the calm worry of cats
To Sit at an Unknown Table
To sit at an unknown table To sleep in someone else’s bed To feel the already empty square Swell in tender goodbye
A thought of love returns
A thought of love returns To the tired heart As in winter twilight a young boy Homeward against the sun
Vertaald door Alexander Booth
Sandro Penna (12 juni 1906 – 21 januari 1977) Hier met Pier Paolo Pasolini (r)
De Engelse schrijfster, essayiste, criticaen biografe Brigid Antonia Brophy werd geboren op 12 juni 1929 in Londen. Ze was een feministe en pacifiste die uitdrukking gaf aan controversiële opinies over het huwelijk, de oorlog in Vietnam, het godsdienstonderwijs in de scholen, sexualiteit (ze was openlijk biseksueel) en pornografie. Ze was een strijdster voor de rechten van dieren en vegetarisme. Door haar openhartigheid werd ze op velerlei wijze getypeerd, bijvoorbeeld als “een van onze toonaangevende literaire spitsmuizen” door het Times Literary Supplement. Brophy was gehuwd met kunsthistoricus Sir Michael Levey. Ze werd gediagnosticeerd met multiple sclerose in 1984. Elf jaar later stierf ze aan deze ziekte.
Uit: In Transit
„Ce qui m’étonnait c’était qu’it was my French that disintegrated first. Thus I expounded my affliction, an instant after I noticed its onset. My words went, of course, unvoiced. A comic-strippist would balloon them under the heading THINKS — a pretty convention, but a convention just the same. For instance, is the THINKS part of the thought, implying the thinker is aware of thinking? Moreover — and this is a much more important omission — comic strips don’t shew whom the thoughts are thought to. Obviously, it wasn’t myself I was informing I had contracted linguistic leprosy. I’d already known for a good split second. I was addressing the imaginary interlocutor who is entertained, I surmise, by all self-conscious beings — short of, possibly, the dumb and, probably, infants (in the radical sense of the word). Consciousness: a nigger minstrel show in which you are for ever grabbing a disembodied buttonhole and gabbling, `Pardon me, Mister Interlocutor.’
From the moment infant begins to trail round that rag doll, mop-head or battered bunny and can’t get off to sleep except in its company, you know he’s no longer infant but fant. Bunny is the first of the shadow siblings, a proto-life-partner. Mister and Missus Interlocutor: an incestuous and frequently homosexual marriage has been prearranged. Pity Bunny, thatdoomed childbride. I have known myself label the interlocutor with the name and, if I can conjure it, the face of someone I am badly in love with or awe of. But these are forced loans. Cut short the love or awe, and the dialogue continues. Only death, perhaps, breaks the connection. Perhaps it is Mister Interlocutor who dies first, turning away his head and heed. The phantom faces of the interlocutor are less troubling than the question of where he is. I am beset by an insidious compulsion to locate him. When my languages gave their first dowser’s-twig twitch and I conceived they might be going to fall off, I still treated that matter less gravely than the problem of where I was addressing my account of it.“