Eddy van Vliet, D.H. Lawrence, O. Henry

De Vlaamse dichter Eddy van Vliet werd geboren op 11 september 1942 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 11 september 2006 en ook mijn blog van 11 september 2007 en ook mijn blog van 11 september 2008

 

 

Beeld in Salamanca

Was het uit hout gesneden of uit steen gekapt,
het beeldhouwwerk op het dak?

Als riep het alleen vragen op: In welke eeuw
hadden de bouwers van de stad de ooievaar
een plaats als heilige waard geacht?

Onverwacht, als door een omkering van
de zwaartekracht, bevrijdde de vogel zich
van het kunstwerk waarvoor ik hem gehouden had.

 

 

Biografie (hij)

De slaapwagen was de einder. Een gunst van de nacht.
Tot en met de tekening in het fluweel
had Gropius bedacht. Leder, geslepen spiegels
en de luxe hierin een zinsnede te verbeelden.

Hij hoort zich nog zeggen: Daarna reizen wij af
naar Virginia of Californië. Tijd genoeg. Zolang straten
en pleinen de namen van schilders en schrijvers dragen.

Belachelijk klein was de landkaart in de serre
waarin thee werd gedronken
en het groen van Canada het won van de zon.

Een gunst van de dag. Nooit had hij zulke
mooie muziek op het perron van Treblinka verwacht.

 

 

Verliefd

Zo gaat het, zo ging het en zo zal het altijd gaan.
Afspreken in cafés op de sluitingsdag.
Aan de verkeerde zijde van bruggen staan.
Tussen duim en wijsvinger, als brandende as,
het fout begrepen telefoonnummer.
Parken te nat, hotels te vol, Parijs te ver.
Liefde als een veelvoud van vergissingen.

Onbeholpen woorden als zo-even op zak en
zoveel zin om, los van de wetten
van goede smaak en intellect, te schrijven
dat van de stad waar je elkaar voor het eerst zag,
een plattegrond bestaat, waarop een kus,
die het nauwelijks was, geregistreerd werd.

eddy_van_vliet

Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)

 

 

 

 

De Engelse romanschrijver D.H. Lawrence werd geboren op 11 september 1885 in Eastwood (Nottinghamshire). Zie ook mijn blog van 11 september 2006 en ook mijn blog van 11 september 2007 en ook mijn blog van 11 september 2008

 

Uit: Sons and lovers

 

“The bottoms” succeeded to “Hell Row.” Hell Row was a block of thatched, bulging cottages that stood by the brookside on Greenhill Lane. There lived the colliers who worked in the little gin-pits two fields away. The brook ran under the alder trees, scarcely soiled by these small mines, whose coal was drawn to the surface by donkeys that plodded wearily in a circle round a gin. And all over the countryside were these same pits, some of which had been worked in the time of Charles II, the few colliers and the donkeys burrowing down like ants into the earth, making queer mounds and little black places among the corn-fields and the meadows. And the cottages of these coal-miners, in blocks and pairs here and there, together with odd farms and homes of the stockingers, straying over the parish, formed the village of Bestwood.
Then, some sixty years ago, a sudden change took place. The gin-pits were elbowed aside by the large mines of the financiers. The coal and iron field of Nottinghamshire and Derbyshire was discovered. Carston, Waite and Co. appeared. Amid tremendous excitement, Lord Palmerston formally opened the company’s first mine at Spinney Park, on the edge of Sherwood Forest.
About this time the notorious Hell Row, which through growing old had acquired an evil reputation, was burned down, and much dirt was cleansed away.
Carston, Waite & Co. found they had struck on a good thing, so, down the valleys of the brooks from Selby and Nuttall, new mines were sunk, until soon there were six pits working. From Nuttall, high up on the sandstone among the woods, the railway ran, past the ruined priory of the Carthusians and past Robin Hood’s Well, down to Spinney Park, then on to Minton, a large mine among corn-fields; from Minton across the farmlands of the valleyside to Bunker’s Hill, branching off there, and running north to Beggarlee and Selby, that looks over at Crich and the hills of Derbyshire: six mines like black studs on the countryside, linked by a loop of fine chain, the railway.
To accommodate the regiments of miners, Carston, Waite and Co. built the Squares, great quadrangles of dwellings on the hillside of Bestwood, and then, in the brook valley, on the site of Hell Row, they erected the Bottoms.
The Bottoms consisted of six blocks of miners’ dwellings, two rows of three, like the dots on a blank-six domino, and twelve houses in a block. This double row of dwellings sat at the foot of the rather sharp slope from Bestwood, and looked out, from the attic windows at least, on the slow climb of the valley towards Selby.”

 

Lawrence

D.H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)

Portret door Mike Bolt

 

 

 

De Amerikaanse schrijver O.Henry, pseudoniem van William Sydney Porter , werd geboren in Greensboro (North Carolina) op 11 september 1862. Zie ook mijn blog van 11 september 2008

 

Uit: The Gift of the Magi

 

One dollar and eighty-seven cents. That was all. And sixty cents of it was in pennies. Pennies saved one and two at a time by bulldozing the grocer and the vegetable man and the butcher until one’s cheeks burned with the silent imputation of parsimony that such close dealing implied. Three times Della counted it. One dollar and eighty-seven cents. And the next day would be Christmas.
There was clearly nothing to do but flop down on the shabby little couch and howl. So Della did it. Which instigates the moral reflection that life is made up of sobs, sniffles, and smiles, and sniffles predominating.
While the mistress of the home is gradually subsiding from the first stage to the second, take a look at the home. A furnished flat at $8 per week. It did not exactly beggar description, but it certainly had that word on the lookout for the mendicancy squad.
In the vestibule below was a letter-box into which no letter would go, and an electric button from which no mortal finger could coax a ring. Also appertaining there-unto was a card bearing the name “Mr. James Dillingham Young.”
The “Dillingham” had been flung to the breeze during a former period of prosperity when its possessor was being paid $30 per week. Now, when the income was shrunk to $20, the letters of “Dillingham” looked blurred, as though they were thinking seriously of contracting to a modest and unassuming D. But whenever Mr. James Dillingham Young came home and reached his flat above he was called “Jim” and greatly hugged by Mrs. James Dillingham Young, already introduced to you as Della. Which is all very good.
Della finished her cry and attended to her cheeks with the powder rag. She stood by the window and looked out dully at a gray cat walking a gray fence in a gray backyard. Tomorrow would be Christmas Day, and she had only $1.87 with which to buy Jim a present. She had been saving every penny she could for months, with this result. Twenty dollars a week doesn’t go far. Expenses had been greater than she had calculated. They always are. Only $1.87 to buy a present for Jim. Her Jim. Many a happy hour she had spent planning for something nice for him. Something fine and rare and sterling—something just a little bit near to being worthy of the honor of being owned by Jim.”

 

O_Henry

O. Henry (11 september 1862 – 5 juni 1910)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e september ook mijn vorige blog van vandaag.

Eddy van Vliet, D.H. Lawrence, O. Henry, Joachim Fernau, Peter Hille

De Vlaamse dichter Eddy van Vliet werd geboren op 11 september 1942 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 11 september 2006 en ook mijn blog van 11 september 2007.

 

De straat

 

Voor het eerst in zesenveertig jaar

zie ik een straat zonder tekort.

Het einde van een verborgen bestaan.

Als van as en lava ontdaan.

 

Vele eeuwen liggen verzameld in de winkelramen.

Tussen manshoge adelaars en een borstbeeld,

anoniemer dan het marmer waaruit het gekapt

werd, ligt het geheim van de Japanse kast.

 

Gehurkt, geknield en reikhalzend

wordt zij afgetast. Een legering

van strelingen uit een vorige nacht.

 

Alvorens terug te keren naar zijn ets

gaf een luchtballon zijn kleuren weg.

De kat die ons volgt, verklaart de lege schoot

van de geportretteerde dame met…

 

Als dorpelingen leunen de balkons

met hun rug tegen de gevels

en kijken toe hoe de straat waarin

wij afdalen mijn blik moeiteloos uitvindt.

 

De kastanjeboom

 

Er viel veel groen onder onze ogen te verdelen,

als wij niet uitsluitend naar hem hadden gekeken.

Aan de rand van de weide. Een valkuil voor dichters

die graag bloemen met brandende kaarsen vergelijken.

 

Het was zijn schaduw die ons aantrok.

De onderzijde van zijn omsloten gebied dat wij

als kinderen met stokken en stenen teisterden.

Boven het gras dat hij van koelte voorzag,

 

vormden zijn bladeren een tafelblad,

gepolitoerd door de ruggen van runderen

waaraan hij bescherming bood en telkens als

bliksem donder aankondigde, een mogelijke dood.

 

Voor Remco Campert

 

Je kwam toen ik de reis niet aankon.

Niet wegens een gebroken been of

een huis dat op instorten stond.

Geen tijdelijk ongemak bracht je hier.

 

Het was om wat je aan liefde zag in

de stad die ik niet meer bezoeken kon.

Toen mijn jeugd, nu de resten

die jenever uit het geheugen perst.

 

Eens wat alles toekomst. Eens was er

garen dat droomde dat weefgetouw bestond.

 

Vliet_Campert

Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)

Eddy van Vliet en Remco Campert op een Amsterdams terras, juni 1992.

 

 

 

 

De Engelse romanschrijver D.H. Lawrence werd geboren op 11 september 1885 in Eastwood (Nottinghamshire). Zie ook mijn blog van 11 september 2006 en ook mijn blog van 11 september 2007.

 

Uit: Women in Love

“Ursula and Gudrun Brangwen sat one morning in the window-bay of their father’s house in Beldover, working and talking. Ursula was stitching a piece of brightly-coloured embroidery, and Gudrun was drawing upon a board which she held on her knee. They were mostly silent, talking as their thoughts strayed through their minds.
‘Ursula,’ said Gudrun, ‘don’t you really want to get married?’ Ursula laid her embroidery in her lap and looked up. Her face was calm and considerate.
‘I don’t know,’ she replied. ‘It depends how you mean.’
Gudrun was slightly taken aback. She watched her sister for some moments.
‘Well,’ she said, ironically, ‘it usually means one thing! But don’t you think anyhow, you’d be–‘ she darkened slightly– ‘in a better position than you are in now?’
A shadow came over Ursula’s face.
‘I might,’ she said. ‘But I’m not sure.’
Again Gudrun paused, slightly irritated. She wanted to be quite definite.
‘You don’t think one needs the experience of having been married?’ she asked.
‘Do you think it need be an experience?’ replied Ursula.
‘Bound to be, in some way or other,’ said Gudrun, coolly. ‘Possibly undesirable, but bound to be an experience of some sort.’
‘Not really,’ said Ursula. ‘More likely to be the end of experience.’
Gudrun sat very still, to attend to this.
‘Of course,’ she said, ’there’s that to consider.’ This brought the conversation to a close. Gudrun, almost angrily, took up her rubber and began to rub out part of her drawing. Ursula stitched absorbedly.
‘You wouldn’t consider a good offer?’ asked Gudrun.
‘I think I’ve rejected several,’ said Ursula.
‘Really!’ Gudrun flushed dark–‘But anything really worth while? Have you really?’
‘A thousand a year, and an awfully nice man. I liked him awfully,’ said Ursula.
‘Really! But weren’t you fearfully tempted?’
‘In the abstract but not in the concrete,’ said Ursula. ‘When it comes to the point, one isn’t even tempted–oh, if I were tempted, I’d marry like a shot. I’m only tempted not to.’ The faces of both sisters suddenly lit up with amusement.
‘Isn’t it an amazing thing,’ cried Gudrun, ‘how strong the temptation is, not to!’ They both laughed, looking at each other. In their hearts they were frightened.
There was a long pause, whilst Ursula stitched and Gudrun went on with her sketch. The sisters were women. Ursula twenty-six, and Gudrun twenty-five. But both had the remote, virgin look of modern girls, sisters of Artemis rather than of Hebe. Gudrun was very beautiful, passive, soft-skinned, soft-limbed. She wore a dress of dark-blue silky stuff, with ruches of blue and green linen lace in the neck and sleeves and she had emerald-green stockings. Her look of confidence and diffidence contrasted with Ursula’s sensitive expectancy. The provincial people, intimidated by Gudrun’s perfect sang-froid and exclusive bareness of manner, said of her: ‘She is a smart woman.’ She had just come back from London, where she had spent several years, working at an art-school, as a student, and living a studio life.”

 

DH_Lawrence_1906

D.H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)

 

 

De Amerikaanse schrijver O.Henry, pseudoniem van William Sydney Porter , werd geboren in Greensboro (North Carolina) op 11 september 1862. Op driejarige leeftijd verloor hij reeds zijn moeder en werd daarna opgevoed door zijn oma en een tante. Al was hij een fervent lezer, met vijftien jaren stopte hij met school. Hij vestigde zich in Texas en had allerlei banen zoals verkoper, cowboy en bankmedewerker. Hij leerde Spaans en trouwde. In 1884 begon hij aan zijn schrijverscarrière door voor het weekblad Rolling Stone te schrijven, maar dit werd geen succes. Daarna ging hij werken als journalist en columnist.

In 1897 werd hij veroordeeld tot een gevangenis straf. Hij werd schuldig bevonden aan verduistering bij de bank in Ohio waar hij werkte. Daarom nam hij later zijn pseudoniem aan. Hij schreef honderden verhalen, vaak over gewone mensen die bijzonder dingen meemaken. De bevolking van het New York aan het begin van de 20e eeuw gaf hem vaak de inspiratie voor zijn verhalen.

 

Uit: Babes In The Jungle

 

“Montague Silver, the finest street man and art grafter in the West, says to me once in Little Rock: “If you ever lose your mind, Billy, and get too old to do honest swindling among grown men, go to New York. In the West a sucker is born every minute; but in New York they appear in chunks of roe – you can’t count ‘em!”

Two years afterward I found that I couldn’t remember the names of the Russian admirals, and I noticed some gray hairs over my left ear; so I knew the time had arrived for me to take Silver’s advice.

I struck New York about noon one day, and took a walk up Broadway. And I run against Silver himself, all encompassed up in a spacious kind of haberdashery, leaning against a hotel and rubbing the half-moons on his nails with a silk handkerchief.

“Paresis or superannuated?” I asks him.

“Hello, Billy,” says Silver; “I’m glad to see you. Yes, it seemed to me that the West was accumulating a little too much wiseness. I’ve been saving New York for dessert. I know it’s a low-down trick to take things from these people. They only know this and that and pass to and fro and think ever and anon. I’d hate for my mother to know I was skinning these weak-minded ones. She raised me better.”

“Is there a crush already in the waiting rooms of the old doctor that does skin grafting?” I asks.

“Well, no,” says Silver; “you needn’t back Epidermis to win today. I’ve only been here a month. But I’m ready to begin; and the members of Willie Manhattan’s Sunday School class, each of whom has volunteered to contribute a portion of cuticle toward this rehabilitation, may as well send their photos to the Evening Daily.

“I’ve been studying the town,” says Silver, “and reading the papers every day, and I know it as well as the cat in the City Hall knows an O’Sullivan. People here lie down on the floor and scream and kick when you are the least bit slow about taking money from them. Come up in my room and I’ll tell you. We’ll work the town together, Billy, for the sake of old times.”

 

O_henry

O. Henry (11 september 1862 – 5 juni 1910)

 

 

 

De Duitse schrijver, kunstenaar en kunstverzamelaar Joachim Fernau werd geboren in Bromberg op 11 september 1909. Fernau publiceerde een groot aantal artikelen, essays en romans. In veel van zijn naoorlogse werk worden historische thema’s behandeld. Zo schreef hij over de geschiedenis van Duitsland en over die van de Verenigde Staten, en wijdde hij boeken aan de door hem bewonderde oude Grieken en Romeinen. Fernau stond bekend om zijn toegankelijke en vaak humoristische schrijfstijl.

 

Uit: Cäsar lässt grüßen

 

Carpe diem. Tagtäglich strömten die Massen in die Circusse, Arenen und Theater. Schon Titus hatte das von seinem Vater gestiftete Colosseum mit hunderttägigen Spielen eingeweiht, bei denen fünfzigtausend exotische Tiere ihr Leben lassen mussten. Jetzt, zur Spätzeit, herrschte dort fast pausenlos Betrieb. Es fasste über fünfzigtausend Zuschauer. Aber die anderen Arenen kamen hinzu. Der Circus Maximus fasste nach dem letzten Umbau hundertfünfundachzigtausend Menschen. Sicher waren ständig dreihundert- bis vierhunderttausend unterwegs auf der Jagd nach dem „bisschen, was unsereins hat”, dem Vergnügen. Zehntausende von Gladiatoren ließen ihr Leben, Hunderttausende von Tieren wurden abgeschlachtet. Im Colosseum fanden riesige Jagden zwischen aufgebauten Felskulissen statt. Den Circus setzte man unter Wasser und trug Seeschlachten aus, bei denen sich die Gegner zu Hunderten echt töteten. Das Wasser war rot von Blut. Die Menge tobte und schrie, fraß und stank. Der Blutgeruch zog in Schwaden durch die Straßen. Eine neue Note kam in „das bisschen, was unsereins hat”, als die Christen- und Judenverfolgungen begannen. Die meisten der Opfer wurden im Circus Maximus den wilden Tieren vorgeworfen.

Der moralische Verfall ging natürlich auch mit einem beispiellosen sittlichen Verfall einher. Rom war voller Dirnen, es wimmelte von Bordellen. Die Aufstachelung und Befriedigung begann bereits bei den Kindern, stürmisch begrüßt als Befreiung von Frustration.

Unerwünschte Neugeborene wurden von den Müttern erstickt oder irgendwo weggeworfen. Man fand sie vor den Toren auf Schritt und Tritt. Eine Ehe, die in Ordnung war, galt als sicheres Zeichen dafür, dass der Mann ein Tölpel und die Frau ein Blaustrumpf war. Es existierten zwar Ehegesetze, irgendwo lagen sie, aber es ist unwahrscheinlich, dass ein Richter sie noch kannte. Die neue Zeit hatte sich ein neues Gewohnheitsrecht geschaffen: die „Konsens-Ehe”, die den Personenstand der Frau nicht veränderte und nicht mehr berührte. Man pflegte die Ehefrau eines anderen abzuklopfen wie eine Partnerin beim Tanz. Niemand oder kaum jemand aus der fortschrittlichen Gesellschaft verdarb das Spiel. Man bildete sexuelle Supermärkte zu dritt, zu viert, ein Gedicht spricht von einer „Kette von fünf”. Wenn das nicht mehr zog, nahm man Haschisch aus dem Orient zu Hilfe.

Das wär’s.
Rom ging sang und klanglos unter. Es wurde nicht wie Hellas besiegt, zerfetzt, verschlungen; es verunglückte nicht in der Kurve, es prallte mit niemand zusammen, es stürzte nicht ab und bekam keinen Herzschlag.
Es verfaulte.
Man hätte es retten können. Aber man gab ihm Opium, statt zu schneiden.
Hören Sie, was die Ruinen, was die Säulenstümpfe auf dem Forum romanum rufen?
Schönen Gruß an die Enkel.“

 

joachimfernau

Joachim Fernau (11 september 1909 – 24 november 1988) 

 

 

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 11 september 2007.

 
De Duitse schrijver Peter Hille werd geboren in Erwitzen bij Nieheim op 11 september 1854.

 

 

Peter Hille, Eddy van Vliet, D.H. Lawrence

De Duitse schrijver Peter Hille werd geboren in Erwitzen bij Nieheim op 11 september 1854. Hille groeide op in Westfalen. Hij bezocht in Holzhausen de lagere school. Achtereenvolgens stroomde hij door naar het “Marianum” in Warburg en het gymnasium “Paulinum” in Münster. Hier was hij lid van een scholierengroep, waarin een reeks “verboden” auteurs werd gelezen: Marx, Bebel, Darwin, Proudhon etc. Uit deze periode stamt de jarenlange vriendschap van Hille met de gebroeders Heinrich en Julius Hart. Door zijn literaire belangstelling verwaarloosde Hille zijn verplichtingen op school, totdat hij in 1874 van school werd gewezen. In 1874 begon Peter Hille als klerk bij de officier van Justitie in Höxter bij Nieheim, maar hij was volgens de officier geen succesnummer. Hille besloot daarop naar Leipzigte gaan, werkte er als corrector in een drukkerij en volgde college literatuur, filosofie en kunstgeschiedenis. In 1878 keerde Hille terug naar de oude woonplaats van zijn ouders, Holzhausen. Hij hield het er niet lang uit. In de winter van 1878/1879 verbleef Hille in Bremen bij de gebroeders Hart; hij kon er meewerken aan de “Deutsche Monatsblätter“. In Bremen was hij eveneens werkzaam bij de sociaal-democratische krant “Bremer Tageblatt“. Door het overlijden van zijn moeder in 1879 beschikte Hille over een erfenis. Onmiddellijk vertrok hij voor een lange tijd op reis. Hij belandde in Londen, waar hij – onder andere in de sloppenwijken van Whitechapel – kennis maakte met socialisten en anarchisten. Twee jaar zou hij er blijven. In ongeveer 1882 brak Hille op voor een verblijf in Nederland. Hier leerde hij een rondreizend theater kennen, waar Hille zijn laatste geld in zou stoppen. Nadat de erfenis op was, keerde Hille terug naar Duitsland. Hij vond er wederom aansluiting bij de broers Hart en raakte betrokken bij de Friedrichshagener Kreis. Detlev von Liliencron en Erich Mühsam behoorden tot zijn vriendenkring.

Uit: Ein fideler Abend

“Heute war mal wieder das dauernde Versatzstück, die goldene Uhr, die in der Regel vierzig Mark trug, in ihres Eigentümers Händen. So gab er sie mir, da ich solche Gänge aus alter Gewohnheit am wenigsten scheute, sie zu verpfänden. »Vierzig Mark hat’s das vorige Mal gegeben. Kannst sie aber auch für dreißig lassen!«

Glücklicherweise gab’s vierzig.

So zogen wir denn, Stacho-Stanislaus Prczybiczewski, den man meist als den deutschpolnischen Sataniker auffaßt, seine norwegische Gemahlin Dagno, meist nach Stachos Kosewort von uns allen »Ducha« – Seele – genannt, Richard Dehmel, der Kunstschriftsteller Willy Pastor und Paul Scheerbart, den wir erst eben zum geölten König von Polen gewählt hatten, von Stachos Bude, wo wir durch einige Dutzend Flaschen Bier und Aufschnitt seine Monatsrechnung vermehrt und den Zigarettenvorrat entsprechend vermindert hatten, die paar Schritte vom Zirkus-Renz-Platz bis zum neuen Theater-Restaurant.

Hier entschieden wir uns nach eingehender Beratung für eine Platte Roastbeef und Burgunder. Das Übrigbleibende stand ad libitum: nur ward Vorsicht empfohlen, es seien nur einige Mark. Da zog denn der eine auf des Burgunders schwere Glut ein Löwenbräu vor, ein zweiter wählte Zigaretten, der dritte Aquavit. Später mußte man bei jedem einzelnen Wunsche fragen. Zögernd ward die letzte Einwilligung gegeben.“

Peter_Hille_1900

Peter Hille (11 september 1854 – 7 mei 1904)

 

 

 

De Vlaamse dichter Eddy van Vliet werd geboren op 11 september 1942 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 11 september 2006.

 

De val

Ik ben heel goed in het vinden van de stoep
die struikelen doet. Een leeftijdloos moment.
De oude man die zich terugvindt in het wankelend kind.

Tussen vliegen en de onontkoombaarheid
van de zwaartekracht. Ik verwacht mijn schaterlach
op andermans gezicht: de slapstick. De bananeschil
en de ober die zijn borden redden wil.

Wat niets van dit alles verschilt: het strelen
van vrouwenarmen, als steeds bereid
te beweren dat zij mij ontvangen.

 

Nacht

Het is nacht. De dwingelanden
wisselen de wacht.

De aarde wordt bewaakt door de maan.
De dood verleent de merel uitstel.
De blinde is de steun van wie zich
op het bergpad waagt.
Wat onzichtbaar was hijst de vlag.

De afwezige grijpt de macht.
Hoe lang nog voor de eerste tram
door de straten snijdt?

VanVliet

Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)

 

 

De Engelse romanschrijver D.H. Lawrence werd geboren op 11 september 1885 in Eastwood (Nottinghamshire). Zie ook mijn blog van 11 september 2006.

 

Uit: Lady Chatterley’s Lover

 

Mrs Bolton also kept a cherishing eye on Connie, feeling she must extend to her her female and professional protection. She was always urging her ladyship to walk out, to drive to Uthwaite, to be in the air. For Connie had got into the habit of sitting still by the fire, pretending to read; or to sew feebly, and hardly going out at all.

It was a blowy day soon after Hilda had gone, that Mrs Bolton said: ‘Now why don’t you go for a walk through the wood, and look at the daffs behind the keeper’s cottage? They’re the prettiest sight you’d see in a day’s march. And you could put some in your room; wild daffs are always so cheerful-looking, aren’t they?’

Connie took it in good part, even daffs for daffodils. Wild daffodils! After all, one could not stew in one’s own juice. The spring came back . . . ‘Seasons return, but not to me returns Day, or the sweet approach of Ev’n or Morn.’

And the keeper, his thin, white body, like a lonely pistil of an invisible flower! She had forgotten him in her unspeakable depression. But now something roused . . . ‘Pale beyond porch and portal’ . . . the thing to do was to pass the porches and the portals.

She was stronger, she could walk better, and in the wood the wind would not be so tiring as it was across the bark, flatten against her. She wanted to forget, to forget the world, and all the dreadful, carrion-bodied people. ‘Ye must be born again! I believe in the resurrection of the body! Except a grain of wheat fall into the earth and die, it shall by no means bring forth. When the crocus cometh forth I too will emerge and see the sun!’ In the wind of March endless phrases swept through her consciousness.”

 

Lawrence

D.H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)

 

Van Vliet, Lawrence, Lem en Meinkema

De Vlaamse dichter Eddy van Vliet werd geboren op 11 september 1942 in Antwerpen waar hij zich ook, na zijn rechtenstudies aan de Vrije Universiteit in Brussel, als advocaat vestigde. Het huwelijk van zijn ouders was niet bijzonder harmonieus en eindigde met een plotseling vertrek van van Vliets vader. Dit, maar ook andere autobiografische elementen, zijn in het werk van van Vliet terug te vinden, o.a. in de bundel Na de wetten van Afscheid & Herfst (1978) of in het gedicht Voor mijn ouders (1987) en vooral in het lange gedicht Vader (2001). Hoewel Eddy van Vliet zich sinds jaren bewust afzijdig houdt van elke literaire stroming, werkte hij kort samen met de groep Steen. Hij schreef ook voor enkele tijdschriften zoals Yang, Kentering en Nieuw Vlaams Tijdschrift. Verder publiceerde hij in Bzzlletin, De Gids, Raster, Tirade en De Vlaamse GidsVanaf de jaren 60 wordt hij op gepaste tijden bekroond: zo ontving hij in 1975 de Jan Campertprijs voor de bundel Het grote verdriet en in 1988 de Belgische Staatsprijs voor Poëzie. Misschien net omdat zijn gedichten voor geen opwinding of provocatie zorgen, wordt hij door de jury´s gunstig beoordeeld. Van Vliet schrijft zgn. „zachtaardige“ poëzie en wordt als „een tactvol en discreet dichter“ beschouwd. Samen met Cees Buddingh’ bracht hij twee bloemlezingen van de Noord- en Zuidnederlandse poëzie uit (Poëzie is een daad van bevestiging, 1978; Is dit genoeg: een stuk of wat gedichten, 1982). Daarop kwam heel wat kritiek. Er wird van Vliet vooral verweten dat hij de Vlamingen zou verloochend hebben, door veel minder Vlaamse dan Nederlandse poëzie op te nemen.  De dichter-advocaat stierf in 2002 aan een korte, maar verwoestende ziekte

Liefste
ter nagedachtenis van C. Buddingh’

Liefste, teerbeminde, veelgeliefde,
doddige, aantrekkelijke, door goden gezonden
en door monden gezochte, adorabele sigaar.

Mijn dulcinea, mijn oogappel, mijn zoetlief,
mijn vertroeteling, mijn poetje, mijn sigaar.

Om uwentwille stook ik mijn longen gaar
brand ik mijn lippen stuk en laat mijn ogen tranen.

Mijn mannelijke bode, mijn troostmachine,
mijn minnelistige minnares, je maakt
van mijn tong een kittelaar.

Je bent mijn toeverlaat, mijn schild,
mijn schuilhoek.

En later, als het vele verlaten het laatste
licht betimmerd heeft, krijg je in mijn huis
van zes planken de droogste plaats.

Ik verzeker je: in de hel is het
lekkerder roken dan op aarde.

 

[brief aan Paul S.]

Onze vriendschap had de geur van onrijp fruit
in een jaargetij dat de herfst schuwde
en steeds schuwen zal

zij had de adem van verwarde telefoongesprekken
en van een alles oplossende drankzucht

onze liefde was onze moed
onze moed de overmoed van russische-roulettespelen

een kogel
tegen onze lachende slapen

mijn vriend
was het klemwoord
en van het woord kwam de daad
en van de daad
niet de dood
doch de verwijdering, het verwijt, het verraad

van elkaars schaduw zijn wij de angst geworden
Abel en Kaïn werden het tedere tweelingsei
elkaar aanwijzend met de verkeerde naam.

 

Dood

Dood. Heb geen angst. Talm niet
voor mijn deur. Kom binnen.
Lees mijn boeken. In negen van de tien
kom je voor. Je bent geen onbekende.

Hou mij niet voor de gek met kwalen
waarvan niemand de namen durft te noemen.
Leg mij niet in een bed tussen kwijlende
kinderen die van ouderdom niet weten wat ze zeggen.
Klop mij geen geld uit de zak
voor nutteloze uren in chique klinieken.

Veeg je voeten en wees welkom.

vliet
Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)

 

De Engelse romanschrijver D.H. Lawrence, volledige naam David Herbert Lawrence werd geboren op 11 september 1885 in Eastwood (Nottinghamshire). Lawrence schreef ook  essays, gedichten, verhalen en reisverslagen.

Het gezin waaruit Lawrence kwam had grote invloed op zijn leven, niet in het minst op zijn literaire werk. Zijn vader die in de mijnen werkte, beschouwde hij als hard en gepassioneerd maar tegelijkertijd ook als degene die de zorgzame werkende klasse vertegenwoordigde. Zijn moeder die onderwijzeres was, stond voor hem model voor berekening en het verstand. Lawrence debuteerde in 1911 met The White Peacock. Zijn beste roman volgde twee jaar later in 1913, Sons and Lovers. Deze was grotendeels autobiografisch en gebaseerd op de tegenstelling tussen zijn vader en zijn moeder. Lawrence hield er op seksueel gebied een ongedwongen levensstijl op na en schreef ook openlijk over dat soorten zaken in zijn boeken. Een boek als Lady Chatterley’s Lover uit 1928 mocht pas decennia na zijn dood in zijn geheel worden uitgegeven. Dit werk wordt trouwens beschouwd als zijn beroemdste roman.

 Werken o.a.: Sons and Lovers – 1913, Women in Love – 1920, Pornography and Obscenity – 1929

 

 Uit: Sons and lovers (Hoofdstuk 4)

 

“PAUL would be built like his mother, slightly and rather small. His fair hair went reddish, and then dark brown; his eyes were grey. He was a pale, quiet child, with eyes that seemed to listen, and with a full, dropping underlip.

As a rule he seemed old for his years. He was so conscious of what other people felt, particularly his mother. When she fretted he understood, and could have no peace. His soul seemed always attentive to her.

As he grew older he became stronger. William was too far removed from him to accept him as a companion. So the smaller boy belonged at first almost entirely to Annie. She was a tomboy and a “flybie-skybie”, as her mother called her. But she was intensely fond of her second brother. So Paul was towed round at the heels of Annie, sharing her game. She raced wildly at lerky with the other young wild-cats of the Bottoms. And always Paul flew beside her, living her share of the game, having as yet no part of his own. He was quiet and not noticeable. But his sister adored him. He always seemed to care for things if she wanted him to.

She had a big doll of which she was fearfully proud, though not so fond. So she laid the doll on the sofa, and covered it with an antimacassar, to sleep. Then she forgot it. Meantime Paul must practise jumping off the sofa arm. So he jumped crash into the face of the hidden doll. Annie rushed up, uttered a loud wail, and sat down to weep a dirge. Paul remained quite still.

“You couldn’t tell it was there, mother; you couldn’t tell it was there,” he repeated over and over. So long as Annie wept for the doll he sat helpless with misery. Her grief wore itself out. She forgave her brother—he was so much upset. But a day or two afterwards she was shocked.

“Let’s make a sacrifice of Arabella,” he said. “Let’s burn her.”

 

D.H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)

 

De Poolse schrijver Stanislaw Lem werd geboren op 12 september 1921 in Lwów,, Polen (thans Lviv, Oekraïne) als zoon van een keelarts. Hij studeerde medicijnen aan de universiteit van Lwów, maar moest zijn studie afbreken als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog en de bezetting door de nazi’s werkte Lem als automonteur, en lasser, en was hij verzetsstrijder tegen de Duitsers. Lem schreef voornamelijk over het contact tussen menselijke wezens en buitenaardse beschavingen, en over de technologische toekomst van de mensheid. Dat laatste onderwerp impliceerde omvatte ideale en utopische samenlevingen, en het probleem van het menselijk bestaan in een wereld waar weinig te doen is als gevolg van de technologische ontwikkeling. Zijn buitenaardse samenlevingen worden onder meer gevormd door zwermen mechanische vliegen (in De onoverwinnelijke) en een intelligente oceaan (in Solaris). Lem is een voorstander van de moderne westerse beschaving, en hoewel hij een groot deel van zijn leven doorbracht in communistisch Polen met de ideologische censuur die daarbij hoorde, bevat zijn werk scherpe kritiek op collectivistische samenlevingen. Lem ontving onder meer de staatsprijs voor literatuur van de Volksrepubliek Polen (1973); de Oostenrijkse staatsprijs voor Europese literatuur (1985) en de Oostenrijkse Kafka-prijs (1991). In 1977 werd Lem tot ereburger van Kraków benoemd, op 13 november 2003 kreeg hij een eredoctoraat van de universiteit van Bielefeld.

Uit: Solaris (Begin)

 

“A wide slit opened at eye-level, and I could see the stars. The Prometheus was orbiting in the region of Alpha in Aquarius and I tried in vain to orient myself; a glittering dust filled my porthole. I could not recognize a single constellation; in this region of the galaxy the sky was unfamiliar to me. I waited for the moment when I would pass near the first distinct star, but I was unable to isolate any one of them. Their brightness was fading they receded, merging into a vague, purplish glimmer, the sole indication of the distance I had already travelled. My body rigid,  sealed in its pneumatic envelope, I was knifing through space with the impression of standing still in the void, my only distraction the steadily mounting heat.

 

Suddenly, there was a shrill, grating sound, like a steel blade being drawn across a sheet of wet glass. This was it, the descent. If I had not seen the figures racing across the dial, I would not have noticed the change in direction. The stars having vanished long since, my gaze was swallowed up on the pale reddish glow of infinity. I could hear my heart thudding heavily. I could feel the coolness from the air-conditioning on my neck,  although my face seemed to be on fire. I regretted not having caught a glimpse of the Prometheus, but the ship must have been out of sight by the time the automatic controls had raised the shutter of my porthole.”

 

Vertaling: Joanna Kilmartin en Steve Fox, Harcourt Brace

 

 

Stanislaw Lem (12 september 1921 – 27 maart 2006)

 

 

Hannes Meinkema is het pseudoniem van Johanna  Maria Jelles Nelemans. Een ander pseudoniem is Hannemieke Stamperius. Verder publiceert ze ook onder de naam Hannemieke Postma- Nelemans. Ze werd geboren op 12 september 1943 te Tiel en studeerde Algemene Taal- en Letterkunde in Utrecht. In 1977 promoveerde ze en ontving ze de Winkler-Prinsprijs.Hannes Meinkema is intiatiefneemster van het tijdschrift “Chrysallis” (1978-1981) en verder actief betrokken bij het feministisch maandblad  “Opzij”. Het werk van Hannes Meinkema is feministisch getint, concentreert zich op de positie en de problemen van de vrouw.

Uit een interview in Opzij in 2003

 

‘Ik ben altijd controversieel geweest. Mannelijke recensenten hebben in het verleden heftig op mijn werk gereageerd, omdat ik onderwerpen aanroer als gender, moeder-dochterrelatie en vriendschap tussen vrouwen. Thema’s die in de Nederlandse masculiene literatuur nog steeds geen gemeengoed zijn zoals in de Angelsaksische wereld, waarin ik me meer thuis voel.
Mijn boeken verkochten in de jaren zeventig en tachtig goed. Ik heb toen een huis in Amsterdam en een atelier op Vlieland kunnen aanschaffen. In de jaren negentig werd het minder. Boeken hebben nu een tien keer kortere omlooptijd. Als je niet van publiciteit en optreden in het openbaar houdt, tel je nu minder mee. Idealisme is niet meer in de mode. Maar ik pas mij niet aan de smaak van het grote publiek aan. Ik blijf schrijven over wat mij intens bezighoudt: over de pijn die mensen elkaar aandoen, over liefde, over goed en kwaad.’

 

 

Hannes Meinkema (Tiel, 12 september 1943)