Let the Dead Bury their Dead (D.H. Lawrence)

Bij de derde zondag na Pinksteren

 

Jezus op weg naar Jeruzalem door James Tissot, ca. 1896


Let the Dead Bury their Dead

Let the dead go bury their dead
don’t help them.
Let the dead look after the dead
leave them to one another,
don’t serve them.

The dead in their nasty dead hands
have heaps of money,
don’t take it.

The dead in their seething minds
have phosphorescent teeming white words
of putrescent wisdom and sapience that subtly stinks;
don’t ever believe them.

The dead are in myriads, they seem mighty.
They make trains chuff, motor-cars titter, ships lurch,
mills grind on and on,
and keep you in millions at the mills, sightless pale slaves,
pretending these are the mills of God.

It is the great lie of the dead.
The mills of industry are not the mills of God.
And the mills of God grind otherwise, with the winds of life for the mill-stones.
Trust the mills of God, though they grind exceeding small.
But as for the mills of men
don’t be harnessed to them.

The dead give ships and engines, cinema, radio and gramophone,
they send aeroplanes across the sky,
and they say: Now, behold, you are living the great life!
While you listen in, while you watch the film, while you drive the car,
while you read about the air-ship crossing the wild Atlantic
behold, you are living the great life, the stupendous life!

As you know, it is a complete lie.
You are all going dead and corpse-pale
listening in to the lie.
Spit it out.

O cease to listen to the living dead.
They are only greedy for your life!
O cease to labour for the gold-toothed dead,
they are so greedy, yet so helpless if not worked for.
Don’t ever be kind to the smiling, tooth-mouthed dead
don’t ever be kind to the dead
it is pandering to corpses,
the repulsive, living fat dead.

Bury a man gently if he has lain down and died.
But with the walking and talking and conventionally persuasive dead
with bank accounts and insurance policies
don’t sympathise, or you taint the unborn babies.

D.H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)
St Mary’s Church in Eastwood, de geboorteplaats van D.H. Lawrence


Zie voor de schrijvers van de 30e juni ook mijn volgende blog van vandaag.

Murat Isik, David van Reybrouck, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, Andre Dubus III, Tomas Venclova, Merrill Moore, Barbara Bongartz, Adam Asnyk

De Nederlands-Turkse schrijver, columnist en journalist Murat Isik werd geboren in Izmir op 11 september 1977. Zie ook alle tags voor Murat Isik op dit blog.

Uit: Wees onzichtbaar

“De mannen liepen de lift uit. In Hamburg had ik geen enkele zwarte man gezien, maar in Amsterdam was ik alleen nog maar negers tegengekomen, zoals Kadir ze noemde. Erol wees afkeurend naar een plas midden op de liftvloer. ‘Ik hoop maar dat het water is en geen pis.’ Terwijl we ons met vertrokken gezichten tegen de wand drukten, kwam de lift schuddend in beweging en stopte bij de tweede verdieping. We stapten uit in een klein halletje met houten lambrisering. Kadir en Erol liepen de galerij op en riepen gelijktijdig: ‘ We zijn er!’
Ik keek naar het brede raam waar vitrage voor hing. Kadir belde aan. Er klonk geroezemoes dat overging in luide mannenstemmen, deuren sloegen dicht. Mijn moeder leek naar de grond te staren, maar vanonder haar wimpers keek ze afwachtend omhoog. Mijn zus liet mijn hand los, veegde het haar uit haar gezicht en zette een glimlach op. Ik verwachtte elk moment het lachende gezicht van mijn vader in de deuropening te zien. Hij zou me oppakken en in de lucht houden.
Een sleutel draaide in het slot. Er klonk een klik en de deur ging met een zwaai open. Mijn vader stond in de deuropening en keek ons vragend aan, alsof hij ons niet verwacht had. Ik herkende hem nauwelijks: hij had zijn grote snor afgeschoren waardoor hij er tien jaar jonger uitzag. Hij schudde eerst Kadir en Erol zakelijk de hand. Daarna keek hij mijn moeder onbewogen aan, maakte een uitnodigend gebaar met zijn arm en klopte haar op de rug zoals ik mannen in het buurtcentrum in Hamburg bij elkaar had zien doen. Mijn zus en ik kregen een korte aai over ons hoofd.
‘ Waar bleven jullie?’ vroeg mijn vader.
Drie voor mij onbekende mannen stonden in de woonkamer. Ze begroetten ons afstandelijk. Mijn oog viel op de grote zwart-witte buffetkast die bijna een halve muur besloeg en het bruine behang met motiefjes van gedroogde bloemen. Mijn zus en ik renden meteen kirrend door het huis dat groter leek dan elk ander huis dat we ooit hadden betreden. Ik struikelde telkens over de houten drempel tussen de deuropeningen. ‘Dit wordt mijn kamer!’ riep mijn zus toen we de slaapkamer aan de kant van de galerij betraden. Het was de enige kamer met een bed. In de andere kamers lagen matrassen op de grond.
In de woonkamer vertelden Kadir en Erol over onze lange reis. Mijn moe- der zat op de hoek van de bank.
‘Baba!’ riep ik. ‘Baba, ik heb autogereden!’
Mijn vader reageerde niet. Hij luisterde naar Kadir en keek er ernstig bij.”

 

 
Murat Isik (Izmir, 11 september 1977)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en wetenschapper David Van Reybrouck werd geboren in Brugge op 11 september 1971. Zie ook alle tags voor David van Reybrouck op dit blog.

Uit: De Plaag

“Zoals gewoonlijk bestel ik een dagsoep en een pint. Eens per maand kom ik in dit Utrechts bistrootje eten, het ligt op de weg van de universiteitsbibliotheek naar het station. Ik neem mijn boekentas op schoot. Het oude leer kreunt onder het gewicht, weer te veel boeken mee. In Leiden werk ik aan een proefschrift over de geschiedenis van de prehistorische archeologie, maar af en toe kom ik naar Utrecht, want hier zit de belangrijkste vakgroep primatologie van de Lage Landen. Ik wil weten hoe gedragsstudies van mensapen de beeldvorming over onze voor ouders gekleurd hebben.
In mijn boekentas zitten een paar monografieën over het sociaal gedrag van chimpansees, een congresbundel uit de vroege ja ren zestig over agressie bij bavianen en een stapel fotokopieën over onderwerpen waar men het niet over eens kan worden: seks frequentie, mannelijke dominantie, het voordeel van grote hoektanden. Dit is een heerlijk rustmoment. Na een dag opzoeken, diagonaal lezen en kopiëren eventjes de buit bekijken, zoals een stroper zijn ransel inspecteert. Mijn blik gaat niet meteen naar de klassiekers en de standaardwerken, maar naar een onooglijk pocketje uit 1969 dat tussen de grote banden wegkwijnt, een kerkje naast wolkenkrabbers. Ik haal het eruit.
Eugène Ma rais, staat erop, The Soul of the Ape. Het is aan alle kanten lelijk: de rug is hel oranje, op de voorkant staat een brullende baviaan, de achterkant zegt me dat het vijftig shilling gekost heeft. Meer lijkt het me ook niet waard, zelfs niet na dertig jaar inflatie.
‘Mag ik even?’ zegt de serveerster en ze schuift een papieren placemat onder mijn handen. ‘Neem me niet kwalijk,’ mompel ik, het boek opheffend. Ze legt ook nog een servet en wat bestek neer.
Een paar maanden geleden had iemand me Marais aangeraden. Je werkt aan de geschiedenis van de primatologie? Dan moest ik die rare Zuid-Afrikaan maar eens lezen. Die zou twee boeken geschreven hebben: The Soul of the Ape en The Soul of the White Ant. Dat laatste kon me gestolen worden. Ik was al van Neanderthalers overgestapt naar apen, ik zou niet nog eens overstappen naar termieten. Maar Marais zou naar verluidt al heel vroeg bavianen in het wild bestudeerd hebben, reeds vanaf het begin van de twintigste eeuw. Ik had er mijn twijfels over. Al mijn onderzoek wees erop dat pas in de jaren vijftig een begin werd gemaakt met systematisch veldwerk bij apen in het wild.
Luchtvaart, landrovers en malariapillen maakten dit soort onderzoek ineens een stuk haalbaarder.”

 

 
David van Reybrouck (Brugge, 11 september 1971)

 

De Engelse dichter en schrijver D.H. Lawrence werd geboren op 11 september 1885 in Eastwood (Nottinghamshire). Zie ook alle tags voor D. H. Lawrence op dit blog.

Uit: Sons and Lovers

“She was thirty-one years old, and had been married eight years. A rather small woman, of delicate mould but resolute bearing, she shrank a little from the first contact with the Bottoms women. She came down in the July, and in the September expected her third baby.
Her husband was a miner. They had only been in their new home three weeks when the wakes, or fair, began. Morel, she knew, was sure to make a holiday of it. He went off early on the Monday morning, the day of the fair. The two children were highly excited. William, a boy of seven, fled off immediately after breakfast, to prowl round the wakes ground, leaving Annie, who was only five, to whine all morning to go also. Mrs. Morel did her work. She scarcely knew her neighbours yet, and knew no one with whom to trust the little girl. So she promised to take her to the wakes after dinner.
William appeared at half-past twelve. He was a very active lad, fair-haired, freckled, with a touch of the Dane or Norwegian about him.
“Can I have my dinner, mother?” he cried, rushing in with his cap on. “‘Cause it begins at half-past one, the man says so.”
“You can have your dinner as soon as it’s done,” replied the mother.
“Isn’t it done?” he cried, his blue eyes staring at her in indignation. “Then I’m goin’ be-out it.”
“You’ll do nothing of the sort. It will be done in five minutes. It is only half-past twelve.”
“They’ll be beginnin’,” the boy half cried, half shouted.
“You won’t die if they do,” said the mother. “Besides, it’s only half-past twelve, so you’ve a full hour.”
The lad began hastily to lay the table, and directly the three sat down. They were eating batter-pudding and jam, when the boy jumped off his chair and stood perfectly stiff. Some distance away could be heard the first small braying of a merry-go-round, and the tooting of a horn. His face quivered as he looked at his mother.
“I told you!” he said, running to the dresser for his cap.
“Take your pudding in your hand–and it’s only five past one, so you were wrong–you haven’t got your twopence,” cried the mother in a breath.
The boy came back, bitterly disappointed, for his twopence, then went off without a word.
“I want to go, I want to go,” said Annie, beginning to cry.
“Well, and you shall go, whining, wizzening little stick!” said the mother. And later in the afternoon she trudged up the hill under the tall hedge with her child. The hay was gathered from the fields, and cattle were turned on to the eddish. It was warm, peaceful.”

 


D.H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)
Rupert Evans als Paul en James Murray als William Morel in de gelijknamige tv-film uit 2003

 

De Vlaamse dichter en schrijver Eddy van Vliet werd geboren op 11 september 1942 in Antwerpen. Zie ook alle tags voor Eddy van Vliet op dit blog

 

Oud Antwerpen

de druiven rijpen niet
nauwelijks de zon
langs de oude kaaien opgekomen
plots deze regen
regen van neon
regen langs de schepen
zimmer
chambres pour voyageurs
lachen de huizen de late bezoekers toe
de vrouwen in rood en blauw
uitnodigend de ramen zacht
stilte langs het steen
liefde zoeken langs de stenen
gooien we onze ankers uit
in de stapelhuizen
huizen we bij de ratten
bij maria van den hoek
op de hoek van de krabbenstraat
tekenen we 13 op de muur
en bestellen griekse wijn
zuur langs de monden
roepen athene tot getuige
op de tafel
onder de stoelen
om veelkleurig te rijden
de kathedraal tegemoet
wachten op zijn tweede toren
zoals de drie indonesiërs
op maria van den hoek
13 op de muren getekend
en plots de regen
steeds de regen

 

De eend

Doelend op de eend die dook
riep je: zij gaat dood.

Langs het jaagpad liepen wij er heen.
Wat verdween kwam niet weer.
Voor de een: verborgen in het riet,
voor de ander: op de bodem van het diep.

Voorlopig en definitief.
Woorden die weerkwamen in elke brief.

 

 
Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Andre Dubus III werd geboren op 11 september 1959 in Oceanside, California. Zie ook alle tags voor Andre Dubus III op dit blog.

Uit: The Cage Keeper

“It’s midnight in December, an hour past lights out, and I’m walking the hall of the women’s wing. I open the doors fast so the hinges don’t squeak and I run the beam of my flashlight over the beds. I try not to shine it in anybody’s face while they’re sleeping but sometimes I have to if their hair is in the way or something. They don’t like that. Emma, this black woman from the projects of east Denver, she’s mean; once I shined the light in her eyes and she threw her clock radio at me, yelled something like, “Get that damn light outta my face.” I had to put her on restriction and cancel four of her weekend furloughs for that. Emma has ten kids and I guess I’m supposed to feel sorry for her when she can’t get back to Denver to see them after throwing a radio at me. Fact is, I’m not too popular around here anyway. Leon is, though.
Leon’s black and he lifts weights down at a gym near the university here in Boulder. His father’s a realtor like mine, so he didn’t grow up poor. And he doesn’t let any of the black inmates come across with their “Hey, brother” malarkey either. Usually, when they start a sentence like that with him, they’re trying to butter him up for some favor or another and Leon knows it. But he just puts his finger to their chest lightly and says, “Don’t be giving me no brother shit, Clay. Now go wash down the mess hall walls.” But he is more popular than I am. Not that I’m very worried about it, because I’m not. Like my older brother, Mark, the House Director, said to us in a meeting once: “If the inmates like you too much, then you’re not doing your job properly.” Leon does his job; it’s just that he looks at these people differently than I do. We talked about this over a couple beers at The Rhino once after our four P.M. to one A.M. shift. He said that it’s probably because he’s black that he roots for the underdog. Me. I don’t look at it that way; I don’t believe that all convicted adult felons are underdogs. Plus, I have always felt for the person who just had their car stolen, or was mugged or raped or even killed. Those are the ones I feel sorry for. And I guess even though Leon and I approach our jobs in pretty much the same way, which is rule enforcer first, someone to talk to second, the inmates must pick up on this philosophical difference somehow.
It’s amazing how they can do that. Like the last time we came out of a staff meeting after having just decided to initiate a surprise room-to-room search for contraband. When we got upstairs most everybody was in their rooms organizing things, cleaning up, and I’m sure, tossing an item or two out the window into the alley.”

 

 
Andre Dubus III (Oceanside, 11 september 1959)

 

De Litouwse dichter, schrijver en vertaler Tomas Venclova werd geboren op 11 september 1937 in Klaipeda, Litouwen. Zie ook alle tags voor Tomas Venclova op dit blog.

 

A Poem About Friends

For Natalija Gorbanevskaya

When even strangers are not strangers
And all that has not yet happened
Flows in currents to nonexistence,
As if nothingness had a direction,
When outside the city day ends
And the radio crackles as the storm approaches,
Let’s lock ourselves away once again
From the last minutes of summer.

When the skies are dark, through the door walk
The vanished, the overdue, the retreated
For whom this night our room
Is the only Elysian field,
Whose shadows wander through our dreams
Having loved and forgotten each other,
Who settle down in the pits of mirrors
And unexpectedly surface and rise.

And so are reborn in their buried coffins
The winged women, the unseen brothers,
The generation long changed to echoes,
To book margins, to dry grass;
And those who still live are gathered by fogs,
Empty houses and long journeys.
Their weaponresistance and silence,
And the hope that Apollo may yet save them.

The garret will dissemble nature’s bounds,
The night will separate the thaw from the frost,
And even language in the presence of death
Will protect their constancy if,

Having poisoned sensation and thought,
Having hollowed out a hole in the stone steps,
An unasked for future awaits them

Their wasted and remitted thing.

They visited our forest. The dead
Furniture remembers their wood-like fingers.
Having marched into maturity
They do not answer to the earthly judge.
They are an open and great family
Whose children share a single name

Having replaced their voice, emptiness
Fills our spaces to the limit.

I don’t believe in misadventure and believe
In friends for whom I have equally divided
The distance between the world and the eyes,
This fragile and ethereal endlessness.
All faces vanish in the light.
Lamps burn out, truths come clear,
But all their footsteps meet in me
The way parallel lines in the distance converge.

Again the fall, filled and lavish.
In the city won by a few souls
Above foreign streetcars and old houses
This is September’s first brave hour.
Large barges loom in the water,
Each nerve in the morning is strained,
And the first leaf that hits the ground
Is angular, like a coat of arms.

 

Vertaald door Jonas Zdanys

 

 
Tomas Venclova (Klaipeda, 11 september 1937)

 

De Amerikaanse dichter en psychiater Merrill Moore werd geboren op 11 september 1903 in Columbia, Tennessee. Zie ook alle tags voor Merrill Moore op dit blog.

 

No Envy, John Carter

Some night, John Carter, you will dream of hands,
Hands that are dead now, or as good as dead,
That you killed, or as good as made them die
Along the road that you have prospered by;
And I will never envy you the dread
With which you must awake then, as you see
Hands stretched towards you, striving, piteously
Stretched, beseeching, grasping at what was taken,

Hands by pain and grievance sorely shaken
And pointed at you while your agents keep
The power you’ve gained in this and other lands –
Some night, Mr. Carter, you will dream.
But it will not be an untroubled dream,
And, oh, I shall not envy you your sleep.

 

A Hymn For Water

Go get water, it is good to drink
Water will drown better than wine will drown
Certain sorrows that will not go down.

Water has sunk more grievances than wine
And will continue. Turn the water on
Stick your hand in the stream; water will run

And kiss it like a dog or it will shake
It like a friend or it will tremble there
Like a woman sobbing with her hair
Falling in her face and do not think.

That water has been everything, it has
But now it is only water, that will make
You whole as it is whole, clear as it is,
Immune against fate and her traitories.

 

 
Merrill Moore (11 september 1903 – 20 september 1957)
In 1945

 

De Duitse schrijfster Barbara Bongartz werd geboren op 11 september 1957 in Keulen. Zie ook alle tags voor Barbara Bongartz op dit blog.

Uit: Karpfen grün

„Der Fisch sah ungewöhnlich aus. Das Gericht, das er vorstellen sollte, heißt Karpfen blau. Man kann das auch mit Forelle machen, ich habe später im Kochbuch nachgesehen. Nachdem man ihn erschlagen hat, läßt man den Fisch in heißem, nicht kochendem Wasser sieden, bis er blau anläuft, ein Färbungsprozeß, den man bei Menschen nur kennt, wenn sie erkalten. Man serviert das zuvor mit Milchbrot gemästete Tier an zerlassener Butter, neuen Kartoffeln und frischem Gemüse. Ich fragte mich, ob es mit der besonderen Zusammensetzung ihres Blutes zusammenhängt, daß diese Fische blau anlaufen, wenn man sie erhitzt.
Dieser hatte die falsche Farbe. Er war grün, als hätte er den Span einer Bronze angesetzt, die seit Jahren auf einen Sockel gebettet im Garten liegt. Span hätte auch gut zu seiner Attitüde gepaßt. Attitüde, sage ich, weil mir dunkel bewußt war, daß nicht jeder Karpfen so in einer Schüssel liegt. Er sah aus, als hätte die Hausfrau ihn hingedreht, den Schwanz extra aufgestellt, so wie ein Bildhauer der Tonstudie zu seiner Skulptur noch den letzten Schwung verleiht. Der Schwung lag hier im Schwanz. Über den Leib war ein dichtes Knäuel aus Kräutern gedeckt. Meine Mutter pflegte so die toten kleinen Vögel, die im Frühjahr manchmal aus den Nestern fallen, zu bestatten. Grün wie er da lag, drängte sich mir außer anderen, nicht so schönen Gedanken die Frage auf, ob er vielleicht gar kein Fischblut in sich gehabt habe, sondern anderes Blut. Was sonst mochte der Grund der falschen Farbe sein?
Ich wußte, er war nicht am selben Tag geschlachtet worden. Zumindest schenkte ich Meggi darin Glauben, weil sie viel zu mitfühlend war, ein Tier eigenhändig zu erschlagen. Sie kannte nicht einmal aus Erzählungen die Schweinerei, die es macht, einen Karpfen zu töten. Nicht, daß ich je Erfahrung damit gehabt hätte. Ich mochte Karpfen nicht, wahrscheinlich, weil bei uns in der Familie niemand ein Faible für Allesfresser hatte, außer meiner Tante Gerda. Tante Gerda schwärmte für fette Fische, und da sie jung und frisch sein mußten und gut gewässert, hielt sie die Tiere, bevor sie gnadenlos unter den Hammer kamen, einige Tage in der Badewanne. Alle mußten währenddessen duschen, was Eliza, meine sehr viel ältere Kusine, besonders störte. Sie liebte damals schon, als ich noch nicht einmal wußte, was ein Badeduft war, kochend heiße, schaumgekrönte Bäder. Natürlich kam bei meiner Tante der Karpfen Weihnachten dran, und da Eliza nicht baden konnte, war ihr Jahre später noch Weihnachten so verhaßt, wie es das sonst nur den orthodoxen Eltern längst assimilierter jüdischer Nachkommen ist.
„Weihnachten treibt mich wie Vieh unter die Duschstation“, maulte Eliza, die nicht nur gern badete, sondern auch gern gut und am liebsten fettfrei aß. Sie liebte es ebenso, sich nach einem langen, ausgiebigen Schaumbad schön anzuziehen. Soviel Sinn für Eleganz mußte vor einem so häßlichen Blauknochen kapitulieren.“

 

 
Barbara Bongartz (Keulen, 11 september 1957)

 

De Poolse dichter en toneelschrijver Adam Asnyk werd geboren op 11 september 1838 in Kalisz. Zie ook alle tags voor Adam Asnyk op dit blog.

 

Das verwelkte Blättchen

Mein Herz, das ruhelose,
Es wallte stürmisch auf,
Ich nahm von der weißen Rose
Ein Blatt und schrieb darauf.

Die Worte süß und bange
Die nie geworden laut,
Die hab’ ich im heißen Drange
Dem zarten Blatt vertraut.

Die Hoffnung, die ich hegte,
Die Schmerzen, die ich litt,
Was mich im Traum bewegte,
Dem Blättchen theilt’ ich’s mit.

Bestimmt war’s ihren Händen,
Entziffern sollte sie’s
Und dann mir Antwort senden
Auf gleichem Blatt wie dies.

Noch einmal wollt’ ich prüfen
Die seltene Schrift vorher,
Doch ach, die Züge verliefen,
Kein Wort erkannt’ ich mehr.

Das Blatt war welk und faltig,
Und jede Spur verschwand
Der Worte süß und gewaltig,
Bestimmt für ihre Hand!

 

Vertaald door Heinrich Nitschmann

 

 
Adam Asnyk (11 september 1838 – 2 augustus 1897)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e september ook mijn blog van 11 september 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

St. Matthew (D. H. Lawrence)

 

Bij de eerste zondag na Pinksteren

 


De verschijning van Christus op de berg van Galilea door Duccio di Buoninsegna, 1308 – 1311

 

St. Matthew

They are not all beasts.
One is a man, for example, and one is a bird.

I, Matthew, am a man.

“And I, if I be lifted up, will draw all men unto me”–

That is Jesus.
But then Jesus was not quite a man.
He was the Son of Man
Filius Meus, O remorseless logic
Out of His own mouth.

I, Matthew, being a man
Cannot be lifted up, the Paraclete
To draw all men unto me,
Seeing I am on a par with all men.

I, on the other hand,
Am drawn to the Uplifted, as all men are drawn,
To the Son of Man
Filius Meus

Wilt thou lift me up, Son of Man_?
How my heart beats!
I am man.

I am man, and therefore my heart beats, and throws
the dark blood from side to side
All the time I am lifted up.

Yes, even during my uplifting.

And if it ceased?
If it ceased, I should be no longer man
As I am, if my heart in uplifting ceased to beat, to toss the
dark blood from side to side, causing my myriad secret
streams.

After the cessation
I might be a soul in bliss, an angel, approximating to the
Uplifted;
But that is another matter;
I am Matthew, the man,
And I am not that other angelic matter.

So I will be lifted up, Saviour,
But put me down again in time, Master,
Before my heart stops beating, and I become what I am not.
Put me down again on the earth, Jesus, on the brown soil
Where flowers sprout in the acrid humus, and fade into
humus again.
Where beasts drop their unlicked young, and pasture, and

drop their droppings among the turf.
Where the adder darts horizontal.
Down on the damp, unceasing ground, where my feet belong
And even my heart, Lord, forever, after all uplifting:
The crumbling, damp, fresh land, life horizontal and ceaseless.

Matthew I am, the man.
And I take the wings of the morning, to Thee, Crucified,
Glorified.
But while flowers club their petals at evening
And rabbits make pills among the short grass
And long snakes quickly glide into the dark hole in the
wall, hearing man approach,
I must be put down, Lord, in the afternoon,
And at evening I must leave off my wings of the spirit
As I leave off my braces
And I must resume my nakedness like a fish, sinking down
the dark reversion of night
Like a fish seeking the bottom, Jesus,
ICTHUS
Face downwards
Veering slowly
Down between the steep slopes of darkness, fucus-dark,
seaweed-fringed valleys of the waters under the sea
Over the edge of the soundless cataract
Into the fathomless, bottomless pit
Where my soul falls in the last throes of bottomless convulsion,
and is fallen
Utterly beyond Thee, Dove of the Spirit;
Beyond everything, except itself.

Nay, Son of Man, I have been lifted up.
To Thee I rose like a rocket ending in mid-heaven.
But even Thou, Son of Man, canst not quaff out the dregs
of terrestrial manhood!
They fall back from Thee.

They fall back, and like a dripping of quicksilver taking the
downward track.
Break into drops, burn into drops of blood, and dropping,
dropping take wing
Membraned, blood-veined wings.

On fans of unsuspected tissue, like bats
They thread and thrill and flicker ever downward
To the dark zenith of Thine antipodes
Jesus Uplifted.

Bat-winged heart of man
Reversed flame
Shuddering a strange way down the bottomless pit
To the great depths of its reversed zenith.

Afterwards, afterwards
Morning comes, and I shake the dews of night from the
wings of my spirit
And mount like a lark, Beloved.

But remember, Saviour,
That my heart which like a lark at heaven’s gate singing,
hovers morning-bright to Thee,
Throws still the dark blood back and forth
In the avenues where the bat hangs sleeping, upside-down
And to me undeniable, Jesus.

Listen, Paraclete.
I can no more deny the bat-wings of my fathom-flickering
spirit of darkness
Than the wings of the Morning and Thee, Thou Glorified.

I am Matthew, the Man:
It is understood.
And Thou art Jesus, Son of Man
Drawing all men unto Thee, but bound to release them
when the hour strikes.

I have been, and I have returned.
I have mounted up on the wings of the morning, and I
have dredged down to the zenith’s reversal.
Which is my way, being man.
Gods may stay in mid-heaven, the Son of Man has climbed
to the Whitsun zenith,
But I, Matthew, being a man
Am a traveller back and forth.
So be it.

 


D. H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)
Een vroeg 20ste-eeuws gezicht op St. Mary’s Church, Eastwood, de geboorteplaats van D. H. Lawrence. Het hoofdgedeelte van de kerk werd in de jaren zestig door brand verwoest.

 

Zie voor de schrijvers van de 27e mei ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

The Enkindled Spring (D. H. Lawrence)

Dolce far niente

 

 
Printemps à Giverny
door Claude Monet, 1903

 

The Enkindled Spring

This spring as it comes bursts up in bonfires green,
Wild puffing of emerald trees, and flame-filled bushes,
Thorn-blossom lifting in wreaths of smoke between
Where the wood fumes up and the watery, flickering rushes.

I am amazed at this spring, this conflagration
Of green fires lit on the soil of the earth, this blaze
Of growing, and sparks that puff in wild gyration,
Faces of people streaming across my gaze.

And I, what fountain of fire am I among
This leaping combustion of spring? My spirit is tossed
About like a shadow buffeted in the throng
Of flames, a shadow that’s gone astray, and is lost.

 

 
D. H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)
Eastwood, Nottinghamshire, de geboorteplaats van D. H. Lawrence

 

Zie voor de schrijvers van de 21e april ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

David van Reybrouck, Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, Andre Dubus III, Tomas Venclova, Merrill Moore, Barbara Bongartz, Adam Asnyk

De Vlaamse dichter, schrijver en wetenschapper David Van Reybrouck werd geboren in Brugge op 11 september 1971. Zie ook mijn blog van 11 september 2010 en eveneens alle tags voor David van Reybrouck op dit blog.

Zink
in memoriam Lisbé Smuts-Smith

1
Veeg de sneeuw van de daken
vouw de vogels weer dicht
laat de winter nog slapen
doe iets aan het licht

Sluit de tuin en strooi kiezels
in het bord van het kind
pluk messen en wespen
plet van perziken de pit.

(Gordijnen wil men en aceton
en al wat de lente vertraagt.
Slavernij desnoods of spoorwegen
of ergens iets desolaats.)

2
Nu klotst het water zaagt men hout
blaffen honden brutaal

Nu zit ik hier in deze vlei
te roeien naar een taal

Papyrus zingt de ibis vliegt
de stilte hoort men niet

De boot valt stil wij stappen uit
en rillen met het riet

Onder het water zal mijn adem
trager woorden blazen

Dit machteloze schrijven
is een vroege vorm van zwijgen –

 
David van Reybrouck (Brugge, 11 september 1971)

Lees verder “David van Reybrouck, Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, Andre Dubus III, Tomas Venclova, Merrill Moore, Barbara Bongartz, Adam Asnyk”

Dolce far niente, Martinus Nijhoff, David van Reybrouck, Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, Andre Dubus III

Dolce far niente

 

 
Sunday Morning door Asher Brown Durand, 1839

 

Zondagmorgen

In ’t stille, bleeke water drijven booten:
Zij wachten in de oneindigheid der grijze
Rivier, maar in hun buik zwelt zwaar het groote
Verlangen naar den horizon te reizen.

Ver, in een dorp, begon een klok te luiden,
Een carillon-lied uit den toren kwam –
Een warme wind gaat waaien uit het zuiden,
En ginder rijst het parallellogram
Der ophaalbrug – De klokken luiden, luiden.

 

 
Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)
Den Haag. De Turfmarkt en Nieuwe Kerk rond 1900. Nijhoff werd geboren in Den Haag.

Lees verder “Dolce far niente, Martinus Nijhoff, David van Reybrouck, Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, Andre Dubus III”

David van Reybrouck, Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, Andre Dubus III, Tomas Venclova, Merill Moore

De Vlaamse dichter, schrijver en wetenschapper David Van Reybrouck werd geboren in Brugge op 11 september 1971. Zie ook mijn blog van 11 september 2010 en eveneens alle tags voor David van Reybrouck op dit blog.

Witloof

Zoals witloof,
niet de wortel die men breekt
en keert in de ast, maar de koele
kwetsbaarheid van het tere blad

zoals het donkerte wil om wit te zijn
en kilte zoekt om bitter te worden
en breekbaar blijft en bleek –
een bundel ongebroken verlangen

zoals het roerloos groeit,
een leger van stilte,
en opflakkert bij het licht van een lamp
een korte groet uit hun grot van roest

zoals volmaakte vlammen
van een ondergronds branden

 

DE SLAPELOOSHEID VAN FREDDY TSIMBA

1.
Ze zeggen dat ik ’s nachts uilen zend,
mijn broers en zussen, dat ik op hun daken
lom zitten en roerloos schreeuw
in hun golfplaten slaap

terwijl ik gewoon waak
en in mijn hoofd al beelden maak.
Ik plooi de dagen als stukjes ijzerdraad
en las de naden van de dageraad.

2.
Ze zeggen dat ik vorken raap.
Hel is waar. Wie inhet slijk grijpt,
gaat niet dood, wie zich bukt,
wordt groot. Ik sprokkel metaal,
ik ben een strandjutter van schroot.

 
David van Reybrouck (Brugge, 11 september 1971)

Lees verder “David van Reybrouck, Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, Andre Dubus III, Tomas Venclova, Merill Moore”

David van Reybrouck, Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, Andre Dubus III, Tomas Venclova

De Vlaamse dichter, schrijver en wetenschapper David Van Reybrouck werd geboren in Brugge op 11 september 1971. Zie ook mijn blog van 11 september 2010 en eveneens alle tags voor David van Reybrouck op dit blog.

Uit: Congo

“Het is nog steeds de zee, uiteraard, maar je ziet dat er iets is veranderd, iets aan de kleur. De brede, lage golven deinen nog steeds even vriendelijk, er is nog steeds alleen maar oceaan, maar het blauw raakt gaandeweg bezoedeld met geel. En dat levert geen groen op, zoals je van de kleurentheorie nog weet, maar troebelheid. Het schitterende azuur is verdwenen. De turkooizen rimpeling onder de middagzon is weg. Het peilloze kobalt waaruit de zon opsteeg, het ultramarijn van de schemering, het loodgrijs van de nacht: voorbij.
Vanaf hier is alles sop.
Gelig, oker, roestig sop. Je bent nog honderden zeemijlen van de kust verwijderd, maar je weet: dit is het begin van land. De kracht waarmee de Congo-rivier in de Atlantische Oceaan uitmondt, is zo groot dat het zeewater over vele honderden kilometers anders kleurt.
Wie vroeger voor het eerst met de pakketboot naar Congo voer, dacht bij die verkleuring dat hij er bijna was. Maar bemanning en oudgedienden van de kolonie maakten de nieuweling snel duidelijk dat het vanaf hier nog twee etmalen varen was, etmalen waarop de nieuweling kon zien hoe het water steeds bruiner werd, steeds vuiler. Staande aan de reling van de achtersteven zag hij het groeiende contrast met het blauwe oceaanwater dat de schroef uit diepere lagen bleef ophalen. Na verloop van tijd dreven dikke pollen gras voorbij, zoden, eilandjes die de rivier had uitgespuwd en die nu verdwaasd ronddobberden op de oceaan. Door de patrijspoort van zijn kajuit ontwaarde hij naargeestige vormen in het water, ‘brokken hout en ontwortelde boomen, die lang geleden uit donkere oerwouden waren afgerukt, want de zwarte stammen waren bladloos en de kale stompen van dikke takken wentelden soms even aan het oppervlak en doken dan weer neer’.
Op satellietbeelden zie je het duidelijk: een bruinige vlek die zich tijdens de piek van het moessonseizoen uitstrekt tot achthonderd kilometer westwaarts. Het lijkt wel een lek van het vasteland. Oceanografen spreken van de ‘Congo-waaier’ of de ‘Congo-rookpluim’. Toen ik er voor het eerst luchtfoto’s van zag, moest ik denken aan iemand die zich de polsen had doorgesneden en ze onder water hield – maar dan eeuwig.”

 
David van Reybrouck (Brugge, 11 september 1971)

Lees verder “David van Reybrouck, Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, Andre Dubus III, Tomas Venclova”

Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, David van Reybrouck, Barbara Bongartz, Tomas Venclova

De Nederlands-Turkse schrijver, columnist en journalist Murat Isik werd geboren in Izmir op 11 september 1977. Zie ook mijn blog van 11 september 2010 en eveneens alle tags voor Murat Isik op dit blog.

 

Uit: Verloren grond

 

“Mijn moeder ondernam de klim naar het plateau toen ze ongeveer zeven maanden zwanger was van mij. Mijn vader had haar hand vastgepakt en haar eindeloos gesmeekt in het dorp te blijven, omdat het onmogelijk goed kon zijn voor een hoogzwangere vrouw om een zware klim te ondernemen en de ijle lucht op honderden meters hoogte in te ademen. Hij had zelfs toegezegd haar op het warmste moment van de dag, tijdens de verzengende hitte van twee uur ’s middags, koelte toe te wuiven.
‘Lieve Asme, ik zal mijn werk onderbreken en met een waaier naast je bed staan,’ had hij met zachte stem gezegd, ‘tot de zon ondergaat en je rustig in slaap valt.’
Maar mijn vader kon het ook toen niet winnen van haar koppigheid. ‘Waar heb je het over, Selim? Deze hitte wordt nog mijn dood. Mijn kleren plakken aan mijn lijf en ik heb het gevoel dat mijn keel wordt dichtgedrukt. Ik sterf nog liever tijdens de klim dan dat ik een dag langer hier blijf.’
Ik verdenk mijn moeder ervan dat ze niet zozeer de hitte van het dorp ontvluchtte, maar vooral onder geen beding haar jaarlijkse hoogtepunt wilde missen. Ondanks aandringen van mijn vader weigerde ze op de rug van een ezel te gaan zitten en volbracht ze de klim met verrassend gemak. Slechts één keer, halverwege de tocht, nam ze zuchtend plaats op een rots om op adem te komen. Ze dwong door haar volhardendheid zelfs respect af bij de mannen die hen vergezelden en kreunden van de zware spullen en voorraden die ze als pakezels omhoog sjouwden.
De mannen zetten de tenten op, die in sommige gevallen zo groot waren dat er vier gezinnen in pasten en de hoogvlakte het aanzien van een kamp gaven. De vrouwen verbleven tijdens de hete periode zo’n twee maanden in afzondering van de mannen op de yayla en hoefden zich slechts te bekommeren om de kleine kinderen. Het was voor hen de tijd van het jaar waarin ze eindeloos konden roddelen, terwijl ze onafgebroken zonnebloempitten kraakten en bittere thee dronken onder de sterrenhemel.”

 

 

 

Murat Isik (Izmir, 11 september 1977)

Lees verder “Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, David van Reybrouck, Barbara Bongartz, Tomas Venclova”

Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, David van Reybrouck, Barbara Bongartz, Tomas Venclova

De Nederlands-Turkse schrijver, columnist en journalist Murat Isik werd geboren in Izmir op 11 september 1977. Zie ook mijn blog van 11 september 2010 en eveneens alle tags voor Murat Isik op dit blog.

 

Uit: Verloren grond

De schreeuw veranderde mijn vader voor altijd in een breekbare man.
Ik zat in de wachtkamer van het ziekenhuis in Mus en kromp ineen toen ik het geluid van de zaag hoorde die met moeite doordrong in het bot. Daarna klonk de wanhopige schreeuw van mijn vader die na een paar halen van het stuk staal met de scherpe tanden, overging in een ander geluid dat eerst iets dierlijks en daarna monsterachtigs had. Langzaam veranderde het in een bizar gekrijs, afgewisseld met luguber gegorgel. Het was alsof mijn vader de pijn uit zijn lichaam perste en een deel van zijn ziel een uitweg zocht uit het diepste van zijn wezen.
Ik rende weg om te ontsnappen aan het geluid, maar het bleef me achtervolgen. Zelfs toen ik buiten stond en mijn oren dichtdrukte, hoorde ik het nog.
Soms, als ik mijn ogen sluit en alleen word omringd door stilte, hoor ik het weer: de schreeuw die ons leven voorgoed veranderde.

1

Ik ben geboren in de zomer van 1953 op een yayla op ruim tweeduizend meter hoogte. Mijn moeder beweerde dat ik niet huilde maar glimlachte toen ze me voor het eerst in haar armen nam, en dat mijn zwarte donshaar wapperde in de bergwind toen ze me omhooghield en riep: ‘Jij zult wel leven! Jij zult oud en sterk worden en ons eeuwige voorspoed brengen!’
Ik kreeg de naam van mijn grootvader: Miran. Met die naam werd ik de eerste tien jaar van mijn leven aangesproken tot ik plotseling een andere naam kreeg. Het was geen toeval dat ik op de yayla op de wereld werd gezet. Iedere zomer, als de hitte in ons dorp Sobyan ondraaglijk werd en de huizen in brand leken te staan, trokken de vrouwen met hun kinderen en het vee naar de hoogvlakte, waar de koele berglucht hen uit hun zomerslaap wekte.“

 

Murat Isik (Izmir, 11 september 1977)

Lees verder “Murat Isik, D.H. Lawrence, Eddy van Vliet, David van Reybrouck, Barbara Bongartz, Tomas Venclova”