August Graf von Platen, Onno Kosters, Robert Greacen, Norman Rush, Ernest Claes, Denise Levertov, Sarah Josepha Hale, Dorothea von Schlegel, Birhan Keskin

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen-Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006 en ook mijn blog van 24 oktober 2007.

 

 

Bist du der Freund, weil du mein Herz gewinnest?

Bist du der Freund, weil du mein Herz gewinnest?
Bist du die Schlange, weil du stets entrinnest?
Bist du die Seidenraupe, weil du sachte
Mit feinen, starken Fäden mich umspinnest?
Bist du der Strom, weil unerschöpflich dunkel
Du Well’ in Welle durcheinander rinnest?
Bist du der Mond, weil du mit großem Auge
Die Welt in klaren Nächten übersinnest?
Bist du die fromme Nachtigall der Liebe,
Weil du den Todeskelch der Rose minnest?

 

 

 

Es sei gesegnet, wer die Welt verachtet

 

Es sei gesegnet, wer die Welt verachtet,
Denn falscher ist sie, als es Worte malen:
Sie sammelt grausam unsern Schmerz in Schalen,
Und reicht zum Trunk sie, wenn wir halb verschmachtet.

 

Mir, den als Werkzeug immer sie betrachtet,
Mir preßt Gesang sie aus mit tausend Qualen,
Läßt ihn vielleicht durch ferne Zeiten strahlen,
Ich aber werd als Opfertier geschlachtet.

 

O ihr, die ihr beneidetet mein Leben,
Und meinen glücklichen Beruf erhobet,
Wie könnt in Irrtum ihr so lange schweben?

 

Hätt’ ich nicht jedes Gift der Welt erprobet,
Nie hätt’ ich ganz dem Himmel mich ergeben,
Und nie vollendet, was ihr liebt und lobet.

 

 

 

Ist’s möglich, ein Geschöpf in der Natur zu sein

 

Ist’s möglich, ein Geschöpf in der Natur zu sein,
Und stets und wiederum auf falscher Spur zu sein?
Ward nicht dieselbe Kraft, die dort im Sterne flammt,
Bestimmt, als Rose hier die Zier der Flur zu sein?
Was seufzt ihr euch zurück ins sonst’ge Paradies,
Um, wie das Sonnenlicht, verklärt und pur zu sein?
Was wünscht ihr schmerzbewegt euch bald im Erdenschoß,
Und über Wolken bald und im Azur zu sein?
Was forscht ihr früh und spat dem Quell des Übels nach,
Das doch kein andres ist, als – Kreatur zu sein?
Sich selbst zu schaun erschuf der Ewige das All,
Das ist der Schmerz des Alls, ein Spiegel nur zu sein!
In Gott allein ist Ruh’, doch wir vermögen nichts,
Als bloß ein Pendelschwung der ew’gen Uhr zu sein.

 

VonPlaten

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Portret door Moritz Rugendas

 

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2007.

 

 

Zo breekt

 

Zo breekt een askoude dag aan
en staat op zijn eiland een ijsbeer
met de air van een eiland te leven

van de lucht: snuit schuin omhoog,
bek beetje open, bloeddoorlopen
ogen half geloken, niets ontziend.

Een oude meester is er hier vroeg bij.
Hij neemt een foto als hield hij zichzelf
een meetsysteem nee een lepel voor.

Omgekeerd,

evenredig, schepsel dat uit het papier
naar voren treedt, uit het fixeer.
Zijn naaste en laatste gezel.

Dit heeft hij gezien, dit heeft hij niet
van een vreemde. Zich zo onvoltooiend,
drogend aan de lucht, zo een en al air,

zo een en al eiland, zo kan hij het ook.

 

 

 

Zo onwaarschijnlijk

 

Zo onwaarschijnlijk zacht
is het hier nog nooit geweest.

Alle vogels wachten tot de zon.

Wijfjeswolven slapen, gespitst
Siberische idylle, dan een

jagerstred op de permafrost
Freefighter Joop staalt zijn spieren

alvorens de ring in te denderen, overal
ter aarde dooit of laait het licht.

Als een wenkbrauw bloedt de einder.

 

Kosters

Onno Kosters (Baarn,  24 oktober 1962)

 

De Ierse dichter en essayist Robert Greacen werd geboren op 24 oktober 1920 in Derry. Hij groeide op in Belfast en in County Monaghan. Hij studeerde aan het Trinity College in Dublin en nog tijdens zijn studie publiceerde hij zijn eerste gedichten en essays.Na zijn studie woonde hij lange tijd in Londen, waar hij werkte als docent en als journalist. In 1949 gaf hij samen met Valentin Iremonger het „Faber Book of Contemporary Poetry“ uit. In 1995 ontving Robert Greacen de Irish Times Literature Prize For Poetry voor zijn  Collected Poems 1944–1994.

 

 

The Metal Birds

 

A drunk man swivels on a chair
Slurs words that flower into violence.
A table overturns, a light bulb shatters,
Heaps diamonds on the floor.
Voices charged with anger
Drown in a pool of silence.


In a candle-lit attic a boy
Walks in a fog with David Copperfield.
He hears the children’s shouts
Bounce from the streets of dialect,
Peers through the skylight at the dusk
Blinks at Venus in the west
Watches a lamplighter with his pole.


O let there be light, always and always!


Sixty years on, a man gets up to pee,
Turns off the radio, closes a window.
Sunk in sleep, he dreams of a locked room,
Searches for the key under a stone.
In his ears the metal birds are screeching
As they fly towards the darkness of the sea

 

 

 

John Hewitt

 

Sports jacket, corduroys, red tie.
A voice in Belfast middle-class
Proclaims the Marxist line of ’38.
A plump young man, moustached,
Defines the issue of the time.

‘Some want conscription’ – pause –
‘But others are of military age.’
‘Who’s that?’ I ask. Boyd whispers:
‘Another John – surname’s Hewitt.’

I’ll pass him on Stranmillis Road.
‘Hello,’ he’ll say, abrupt and shy,
Museum man not yet in coventry.
One day he bids me call him John,
Asks me to his Mount Charles flat.

He’s not a man who seeks
Confessions, drunk alliances,
The praise of coteries,
lounge bar politics.

We rarely write or phone
To bridge the Irish Sea.
He and McFadden tried to break
The mould of bigotry.
Last met in ’84, John bearded,
Frail, eye-troubled, stick in hand,
Snug in the
Châlet d’or.
We chat of friends, our craft,
The temper of the local streets.

Talk done, I watch him walk away,
Admire his stubborn gait.

 

Robert_Graecen

Robert Greacen (24 oktober 1920 – 13 april 2008)

 

De Amerikaanse schrijver Norman Rush werd geboren op 24 oktober 1933 in San Francisco. Hij volgde een opleiding aan Swarthmore College en werkte daarna vijftien jaar als boekhandelaar, maar koos uiteindelijk voor het beroep van leraar, omdat hij daardoor mee tijd had om te schrijven. Zijn eerste verhaal verscheen in 1978 in The New Yorker. Rush en zijn vrouw werkten tussen 1978 en 1983 voor de vredesmacht in Botswana. De ervaringen daarvan vonden hun neerslag in een bundel korte verhalen onder de titel Whites die in 1986 verscheen en ook in zijn eerste roman Mating en zijn tweede roman Mortals. Voor Mating kreeg hij in 1991 de National Book Award for fiction.

 

Uit: Mating

 

Well before you see water you find yourself walking through pure vapor. The roar penetrates you and you stop thinking without trying.

I took a branch of the path that led out onto the shoulder of the gorge the falls pour into. I could sit in long grass with my feet to the voice, the falls immense straight in front of me. It was excessive in every dimension. The mist and spray rise up in a column that breaks off at the top into normal clouds while you watch. This is the last waterfall I need to see, I thought. Depending on the angle of the sun, there were rainbows and fractions of rainbows above and below the falls. You resonate. The first main sensation is about physicality. The falls said something to me like You are flesh, in no uncertain terms. This phase lasted over an hour. I have never been so intent. Several times I started to get up but couldn’t. It was injunctive. Something in me was being sated and I was paralyzed until that was done.

The next phase was emotional. Something was building up in me as I went back toward the hotel and got on the
path that led to overlooks directly beside and above the east cataract. My solitude was eroding, which was oddly painful. I could vaguely make out darkly dressed people here and there on the Zambia side, and there seemed to be some local African boys upstream just recreationally manhandling a huge dead tree into the rapids, which they would later run along the bank following to its plunge, incidentally intruding on me in my crise or whatever it should be called. The dark clothing I was seeing was of course raingear, which anyone sensible would be wearing. I was drenched.

You know you’re in Africa at Victorial Falls because there is nothing anyplace to keep you from stepping off into the cataract, not a handrail, not an inch of barbed wire. There are certain small trees growing out over the drop where obvious handholds on the limbs have been worn smooth by people clutching them to lean out bodily over white death. I did this myself. I leaned outward and stared down and said out loud something like Weep for me. At which point I was overcome with enormous sadness, from nowhere. I drew back into where it was safe, terrified.

I think the falls represented death for the taking, but a particularly death, one that would be quick but also make you part of something magnificent and eternal, an eternal mechanism. This was not in the same league as throwing yourself under some filthy bus. I had no idea I was that sad. I began to ask myself why, out loud. I had permission to. It was safe to talk to yourself because of the roar you were subsumed in, besides being alone. I fragmented. One sense I had was that I was going to die sometime anyway.”

 

normanrush[1]

Norman Rush (San Francisco, 24 oktober 1933)

 

De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006.

 

Uit: Het leven van Herman Coene

„Daar is voorzeker niemand in het dorp die niet gereedelijk zal erkennen dat mijnheer Legein, de stationschef, een zeer achtenswaardig man is. Mijnheer Legein is dat, ontegenzeggelijk. En hij is bovendien een man van gewicht, een der voorname personnaliteiten van de gemeente. In de achting der menschen neemt mijnheer Legein onmiddellijk de plaats in na den pastoor en na den dokter. De eerwaarde heer pastoor, dat is de man der kerk en der goddelijke dingen. In zijn persoon berusten al de vreemde machten van daarboven, waaraan ze lijdelijk zijn onderworpen en waarvan ze afhangen. De dokter, dat is de man van de groote geleerdheid die alle kwalen en ziekten kent en peilt. En mijnheer Legein, die onmiddellijk na hen komt, is de hooge vertegenwoordiger van de zienelijke machten van ’s lands bestuur, rechtstreeks verbonden met de verre hoofdstad en met de ministers, de man met veel voorspraak bij allerhande noodwendigheden, en de absolute meester van ’n zoo belangrijk iets als ’t station en de treinen. Wanneer zij daarvan gebruik maken geschiedt er onder zijn almachtig toezicht alles volgens juiste, afgemeten regelen. Mijnheer Legein is iemand.

Met den dokter spreekt hij altijd Fransch, en dat heeft er voorzeker veel toe bijgedragen om hem in hoog aanzien te brengen bij de dorpelingen. Klein en groot neemt voor hem de muts af en zegt: ‘Dag mijnheer de chef!’, zooals ze zeggen: dag mijnheer pastoor, en: dag mijnheer doktoor. Wanneer hij door het dorp wandelt, met bedaarden stap, de handen op den rug, dan kijkt hij niet naar links of rechts, dan blijft hij nergens staan, neen, zijn oogen zijn gericht recht voor zich over de straat, met nu en dan een zijdelingschen blik naar de menschen, wachtend tot zij groeten. Want mijnheer Legein weet dat rondkijken, of blijven staan, of eerst groeten, niet past bij de waardigheid van zijn persoon. Een treffelijk man is mijnheer Legein, iemand die het dorp eer aandoet. Onder de hoogmis zit hij Zondags vooraan in de kerk. Hij blijft altijd geknield op zijn stoel zitten, en zet zich enkel neer om te luisteren naar het sermoon. Dan keert hij zijn stoel om, zoo bedaard, zoo waardig, dat het iedereen opvalt.“

 

Claes

Ernest Claes (24 oktober 1885 – 2  september 1968)

 

De Engels – Amerikaanse dichteres Denise Levertov werd geboren op 24 oktober 1923 in Ilford, Essex. Nadat Levertov in 1946 in Londen debuteerde met haar bundel ‘The double image’ gebeurde er aanvankelijk niet veel. Ze werd gerekend tot ‘The new romantics’. Daar kwam verandering in toen ze in 1947 met haar Amerikaanse echtgenoot (de schrijver Mitchell Goodman) naar de VS verhuisde. Daar kwam ze in aanraking met de avant-garde poezie van Ezra Pound en de Beat Generation. Haar in 1957 verschenen ‘Here and Now’ raakte de goede snaar bij het Amerikaanse publiek. Sindsdien heeft ze met haar gedichten een belangrijke plaats ingenomen in de literatuurgeschiedenis van de jaren 60 en 70.

 

Hymn To Eros

 

O Eros, silently smiling one, hear me.
Let the shadow of thy wings
brush me.
Let thy presence
enfold me, as if darkness
were swandown.
Let me see that darkness
lamp in hand,
this country become
the other country
sacred to desire.

Drowsy god,
slow the wheels of my thought
so that I listen only
to the snowfall hush of
thy circling.
Close my beloved with me
in the smoke ring of thy power,
that we way be, each to the other,
figures of flame,
figures of smoke,
figures of flesh
newly seen in the dusk.

 

 

 

Adam’s Complaint

 

Some people,
no matter what you give them,
still want the moon.

The bread,
the salt,
white meat and dark,
still hungry.

The marriage bed
and the cradle,
still empty arms.

You give them land,
their own earth under their feet,
still they take to the roads

And water: dig them the deepest well,
still it’s not deep enough
to drink the moon from.

 

denise_levertov

Denise Levertov (24 oktober 1923 – 20 december 1997)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sarah Josepha Buell Hale werd geboren op 24 oktober 1788 in Newport, New Hampshire. Van 1827 tot 1836 werkte zij als redactrice van het Ladies’ Magazine in Boston. Haar gedichtenbundel Poems for Our Children verscheen in 1830. Daarin stond het gedicht waardoor zij beroemd is gebleven “Mary Had a Little Lamb”, met de oorspronkelijke titel “Mary’s Lamb”. In 1837 ging zij als redactrice werken voor Godey’s Lady’s Book in Philadelphia. Dat zou zij veertig jaar lang blijven doen, totfat zij op bijna negentigjarige leeftijd met pensioen ging.

Dat Thanksgiving een nationale feestdag is geworden danken de Amerikanen ook voornamelijk  aan Sarah Josepha Hale. In 1846 besloot ze om zich in te zetten voor het opzij zetten van één dag per jaar om dank te geven voor Amerika’s rijkdom en welvaart. Iedere november publiceerde ze ‘traditionele’ recepten voor Thanksgiving, vergezeld van hoofdredactionele commentaren die verlangden dat de dag officiële
erkenning zou krijgen. Iedere zomer schreef ze een reeks brieven aan de gouverneurs van diverse staten. In 1863 kreeg ze Abraham Lincoln aan haar kant. De president besloot dat het nog niet zo’n gek idee was om, midden in de Burgeroorlog, een dag te hebben waarop iedereen eens stilstond bij waar het allemaal om ging, namelijk het welzijn en de welvaart van de Verenigde Staten.

 

Mary’s Lamb

Mary had a little lamb,
Its fleece was white as snow,
And every where that Mary went
The lamb was sure to go;
He followed her to school one day—
That was against the rule,
It made the children laugh and play,
To see a lamb at school.

And so the Teacher turned him out,

But still he lingered near,

And waited patiently about,

Till Mary did appear;

And then he ran to her, and laid

His head upon her arm,

As if he said—”I’m not afraid—

You’ll keep me from all harm.”

 

“What makes the lamb love Mary so?”

The eager children cry—

“O, Mary loves the lamb, you know,”

The Teacher did reply;—

“And you each gentle animal

In confidence may bind,

And make them follow at your call,

If you are always kind.”

Sarah_Hale

Sarah Josepha Hale (24 oktober 1788 – 30 april 1879)

 

De Duitse schrijfster Dorothea von Schlegel werd geboren op 24 oktober 1764 in Berlijn. Zij was de oudste dochter van de filosoof Moses Mendelssohn.Nadat zij de dichter en criticus Friedrich von Schlegel had leren kennen liet zij zich in 1799 scheiden van haar eerste man. Zij kreeg de voogdij over haar jongste zoon en ging wonen in de Ziegelstraße, waar zij een lieteraire salon begon die vaak bezocht werd door Tieck, Schelling, de broers Schlegel en Novalis. Friedrich Schlegels roman Lucinde (1799) werd gezien als een verslag van hun affaire en veroorzaakte een schandaal in literaire kringen. In 1801 publiceerde Schlegel anoniem haar roman Florentin. In 1808 bekeerden Friedrich and Dorothea, die nog als protestant getrouwd waren, zich tot het katholieke geloof.

 

 

Draußen so heller Sonnenschein

Draußen so heller Sonnenschein,
Alter Mann, laß mich hinaus!
Ich kann jetzt nicht geduldig sein,
Lernen und bleiben zu Haus.

Mit lustigem Trompetenklang
Ziehet die Reuterschar dort,
Mir ist im Zimmer hier so bang,
Alter Mann, laß mich doch fort!

Er bleibt ungerührt,
Er hört mich nicht:
»Erlaubt wird, was dir gebührt,
Tust du erst deine Pflicht!«

Pflicht ist des Alten streng Gebot;
Ach, armes Kind! du kennst sie nicht,
Du fühlst nur ungerechte Not,
Und Tränen netzen dein Gesicht.

Wenn es dann längst vor
ber ist,
Wonach du trugst Verlangen,
Dann gönnt man dir zu spät die Frist,
Wenn Klang und Schein vergangen!

Was du gewähnt,
Wonach dich gesehnt,
Das findest du nicht:
Doch bleibt betränt
Noch lang dein Gesicht.

 

Dorothea_Schlegel

Dorothea von Schlegel (24 oktober 1764 – 3 augustus 1839)

 

Nagekomen bericht:

 

In verband met de vorige week afgelopen Buchmesse in Frankfurt (15 – 19 oktober 2008), waarin Turkije dit jaar centraal stond:

 

De Turkse dichteres en schrijfster Birhan Keskin werd geboren in 1963 in Kırklareli, Turkije. In 1986 behaalde zij haar graad in sociologie aan de universiteit van Istanbul. Haar eerste gedichten verschenen in 1984. Van 1995 tot 1998 was zij mede uitgever van het blad Göçebe. Sindsdien heeft ze voor verschillende vooraanstaande uitgeverijen in Istanbul gewerkt.

 

 

RITE OF FERAH


Somewhere in the world, here,
there stands a lake.
A blue lavender morning
Somewhere in the world
Slowly forms itself.
A woman, a little younger than me,
Softly explains to me
The world, the astonishment of morning:
(Once, in a water poem, I was lowlands
that flowed mightily)
A woman, a little younger than me,
Say her name is splashing water,
Pouring on my silent shroud.
Here, somewhere in the world,
there stands a lake,
There are mountains behind it,
beating my purple
saying more mountain, even more.

A shaman here, beating a shaman drum
Until morning with the sorrow of a beech tree.

 

 

 

RIVER VIEW


Let the wind stay ripped, in this insane dream
what does truth matter anyway.
Let’s lie down, sleep, wake, get up
Like two dry-roasted nuts in this insane dream
Isn’t love, after all,
A little mercy locked up somewhere,
After all, isn’t the world a crystal lie
Let it mature
Come look I’ll show you
a river view from the hill.

 

 

Vertaald door George Messo

 

Keskin

Birhan Keskin (Kırklareli, 1963)

Jan Wolkers, August Graf von Platen, Onno Kosters, Ernest Claes, Belle van Zuylen

De schrijver, beeldhouwer en schilder Jan Wolkers werd vanmiddag om 15.30 uur op begraafplaats De Nieuwe Ooster in Amsterdam gecremeerd. Bij dit afscheid hier een gedicht van hem zelf. Zie ook mijn blog van 19 oktober 2007.

 

De winterslaap

Als de sneeuw niet meer
Smelten wil,
Een boterham met dubbel jam
De mond niet opent,
een oog kijkt eerder scheel
naar een gebroken ruit –
Dan hangt men lakens voor het raam,
De kille bloedsomloop
Zakt naar de modder,
Er is geen wakker worden aan.

Wolkers3

Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen-Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006.

 

Was gibt dem Freund

Was gibt dem Freund, was gibt dem Dichter seine Weihe?
Daß ohne Rückhalt er sein ganzes Selbst verleihe:
Erleuchten soll er klar der Seele tiefste Winkel,
Ob auch ein Tadler ihn verlorner Würde zeihe;
Ihr Halben hofft umsonst, mit enger Furcht im Herzen,
Daß euer Lied man einst zu großen Liedern reihe:
Stumpfsinnige, was wähnt ihr rein zu sein? Ich hörte,
Daß keine Schuld so sehr, als solch ein Sinn, entweihe:
Ich fühlte, daß die Schuld, die uns aus Eden bannte,
Uns brünst’ge Fittige zu höhern Himmeln leihe.
Noch bin ich nicht so bleich, daß ich der Schminke brauchte,
Es kenne mich die Welt, auf daß sie mir verzeihe!

 

 

Venedig

 

Dem deutschen Freunde, den die Sterne lenken
Zu dieser Inselstadt vom Meer beschäumet,
Sei dieses kleine Buch ein Angedenken,

Wann er am Ufer der Lagune säumet,
Wann Lieb’ und Kunst ihm schöne Stunden schenken,
Wann er, gestreckt in einer Gondel, träumet;

Und legt er’s weg, so mag er leise sagen:
Hier hat vor mir ein fühlend Herz geschlagen!

 

 

Mein Auge ließ das hohe Meer zurücke,
Als aus der Flut Palladios Tempel stiegen,
An deren Staffeln sich die Wellen schmiegen,
Die uns getragen ohne Falsch und Tücke.

 

Wir landen an, wir danken es dem Glücke,
Und die Lagune scheint zurück zu fliegen,
Der Dogen alte Säulengänge liegen
Vor uns gigantisch mit der Seufzerbrücke.

 

Venedigs Löwen, sonst Venedigs Wonne,
Mit eh’rnen Flügeln sehen wir ihn ragen
Auf seiner kolossalischen Kolonne.

 

Ich steig ans Land, nicht ohne Furcht und Zagen,
Da glänzt der Markusplatz im Licht der Sonne:
Soll ich ihn wirklich zu betreten wagen?

 

Erforsche mein Geheimnis nie,

Erforsche mein Geheimnis nie,
Du darfst es nicht ergründen,
Es sagte dir’s die Sympathie,
Wenn wir uns ganz verstünden.

 

Nicht jeder ird’sche Geist erkennt
Sein eignes Los hienieden:
Nicht weiter frage, was uns trennt,
Genug – wir sind geschieden!

 

Es spornt mich ja nicht eitle Kraft,
Mich am Geschick zu proben:
Wir alle geben Rechenschaft
Für unsern Ruf von oben.

 

Was um mich ist, errät mich nicht
Und drängt und drückt mich nieder;
Doch, such ich Trost mir im Gedicht,
Dann find ich ganz mich wieder!

 

AugustGrafVonPlaten-Hallermuende

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)

 

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Hij studeerde Engels en Algemene Literatuurwetenschappen aan de V.U. te Amsterdam, promoveerde in 1999 op het rusteloze einde in het verhalend proza van James Joyce. Kosters werkte als keeper, dichter, vertaler, redacteur. Hij publiceerde proza, poëzie en essays, en vertalingen van onder anderen Simon Armitage, Samuel Beckett, Weldon Kees en Wallace Stevens, in onder meer De Brakke Hond, De Gids, De Revisor, Dietsche Warande en Belfort, Parmentier, Poëziekrant en Raster. Zijn vertaling van Amandla! Nelson Mandela in zijn eigen woorden verscheen in 2005 bij Uitgeverij Contact. Zijn vertaling van Samuel Becketts roman Watt verscheen in 2006 bij Uitgeverij IJzer en werd bekroond met de Filter Vertaalprijs 2007. De dichtbundel Callahan en andere gedaanten verscheen in 2004

Zijn laatste wedstrijd

Zijn laatste wedstrijd en
terwijl de lucht betrekt
en het spel zich bij de
andere zestien afspeelt en

meeuwen op het middenveld

en het geroep om de bal
als van een commentator

met een kop als een boei,
die uitkraamt kosmische vlieger,
van welke planeet kom je?! en

dan nog net een machteloze
stap naar een niet onhoudbare bal.

Hij is tekort geschoten. Verre

van uitgekiept of helemaal terug
in de wedstrijd; op een enkele actie
van Sinouh na, doet weinig hem nog
aan zichzelf denken. Zo zonder doel

achter zich, zo – zo – ongewis.

 

kosters

Onno Kosters (Baarn,  24 oktober 1962)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 24 oktober 2006.

 

De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem.

 

De Nederlandse schrijfster Belle van Zuylen werd op 20 oktober 1740 geboren in slot Zuylen, gemeente Maarssen bij Utrecht.

 

Ernest Claes, August von Platen, Lévi Weemoedt, Belle van Zuylen

De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem. Hij schreef het boek De Witte, een streekroman over een belhamel in dezelfde humoristische stijl als Toon Kortooms. In Vlaanderen is hij één van de meest gelezen schrijvers. Hij was tijdens zijn studentenjaren lid van KVHV-Leuven en was oud-hoofdredacteur van Ons Leven. Later werkte hij als ambtenaar in de Kamer van volksvertegenwoordigers. Claes was Vlaamsgezind en leunde aan bij de Frontpartij en later het VNV. Tijdens de oorlog schaarde hij zich achter de Eenheidsbeweging-VNV wat hem later zwaar aangerekend werd. Claes zat drie maanden in de gevangenis van Sint-Gillis bij Brussel, maar werd later voor de tegen hem ten laste gelegde feiten vrijgesproken en kreeg zijn politieke en burgerrechten terug.

Uit: De Witte

De Witte liet zijn lepel dwaas op den telloorrand vallen, sloeg achteloos een scheef kruis, duwde zijn twee halvelings gevouwen handen onder zijn kin en keek met vooruitgestoken stijve lippen eenige stonden over de tafel, sloeg weer een kruis, en ’t lepelen herbegon. 

– ‘Sakkerdomme!!’ – en pardaf, vader greep hem met de eene hand over de tafel bij den arm, en sloeg hem, zonder dat de Witte den tijd had zich achteruit te trekken, de heele kom soep averechts om op zijn kop en liet ze erop hangen. – ‘Naa zulde ze begot wel meuge!’ wierp hij er met kwade stem nog tusschen.

De Witte uitte een helschen schreeuw, die holbrobbelend van onder de kastrol uitkwam, terwijl hij ze snel van zijn kop ophief en over den grond liet rollen. De soep stroelde hem over zijn haar, zijn gezicht en zijn ooren, en liep langs zijn hals over zijn lijf. Een oogenblik lag een vettigglimmend varkensbeen boven op zijn kop, maar ’t viel er af. En ze moest toch nog zóó koud niet zijn, de soep, want met wijde keel schreeuwde hij dat hij ‘hiêlegans verbrand’ was. De gladde drendels vermicelle en de afgekookte selder- en porijspieren hingen hem achter de ooren en in zijn saamgeplakten haarbos, en gaven hem ’t voorkomen van een hond die uit een vuile gracht komt gekropen. En zijn gezicht verneep hij in zoo ’n huilerigen jammerplooi, dat Heinke en Nis samen plots in een lachbui schoten die hen een heelen tijd belette voort te eten. En vader schudde hem nog eens duchtig, zoo dat de vermicelle van zijn ooren afviel, en moeder raapte de kom op en klaagde met een kwaad gezicht: – ‘èn hiêl stuk lak van de kastrol – en doar lei naa mèn goei soep, – die liêleke stroeskop!’

– ‘Wringt zèn hum ut, dan es er nog genoeg veur mergenoen,’ raadde Heinke aan.

Aan de mishandeling, die de Witte onderging, dachten ze niet, maar wel aan het stuk lak dat van de kom af was, en of er morgen nog zoo’n soep zou zijn.

– ‘Hier, zei moeder terwijl ze hem een vuilen blauwen voorschoot tegen zijn gezicht duwde, veegt oeve kop af en moakt dan da ge oe petate binnen hed!’

ERNESTCLAEShoed

Ernest Claes (24 oktober 1885 – 2  september 1968)

 

Karl August Georg Maximilian Graf von Platen-Hallermünde werd geboren op  24 oktober 1796 in Ansbach. Hij stamde uit een verarmd adelijk geslacht en volgde een officiersopleiding. Rond 1814 werd hij zich bewust van zijn homosexualiteit, iets wat later een grote betekenis kreeg voor zijn lyrische werk. In 1814/1815 nam hij deel aan de veldtocht tegen Napoleon. In 1818 werd hij voor drie jaar van de militaire dienst vrijgesteld om rechten te studeren in Würzburg. In 1819 wisselde hij van universiteit, ging naar Erlangen en gaf zijn studie op om zich aan de poëzie te wijden. Hij verdiepte zich in de Perzische taal en literatuur en publiceerde in 1821 Ghaselen en in 1823 Neue Ghaselen. Zijn eerste reis naar Venetië maakte hij in de herfst van 1824. Daar ontstonden de Sonette aus Venedig. Na een openlijk conflict met Heinrich Heine die von Platens homosexualiteit publiek maakte, nadat von Platen Heine wegens zijn joodse afkomst had aangevallen nam von Platens leven een andere wending. Hij verliet Duitsland in 1826 en vestigde zich in Italië, waarbij hij vaak van verblijfplaats veranderde. Daar leerde hij o.a. Giacomo Leopardi kennen. In 1835 vluchtte hij voor de cholera van Napels naar Palermo en toen verder naar Syracuse, waar hij. vermoedelijk ten gevolge van een verkeerde zelfmedicatie, stierf.

 

Wer wußte je das Leben recht zu fassen,

Wer wußte je das Leben recht zu fassen,
Wer hat die Hälfte nicht davon verloren
Im Traum, im Fieber, im Gespräch mit Toren,
In Liebesqual, im leeren Zeitverprassen?

Ja, der sogar, der ruhig und gelassen,
Mit dem Bewußtsein, was er soll, geboren,
Frühzeitig einen Lebensgang erkoren,
Muß vor des Lebens Widerspruch erblassen.

Denn jeder hofft doch, daß das Glück ihm lache,
Allein das Glück, wenn’s wirklich kommt, ertragen,
Ist keines Menschen, wäre Gottes Sache.

Auch kommt es nie, wir wünschen bloß und wagen:
Dem Schläfer fällt es nimmermehr vom Dache,
Und auch der Läufer wird es nicht erjagen.

 

Sonette aus Venedig

XXII

Venedig liegt nur noch im Land der Träume
Und wirft nur Schatten her aus alten Tagen,
Es liegt der Leu der Republik erschlagen,
Und öde feiern seines Kerkers Räume.

Die ehrnen Hengste, die durch salz′ge Schäume
Dahergeschleppt, auf jener Kirche ragen,
Nicht mehr dieselben sind sie, ach! sie tragen
Des korsikan′schen Überwinders Zäume.

Wo ist das Volk von Königen geblieben,
Das diese Marmorhäuser durfte bauen,
Die nun verfallen und gemach zerstieben?

Nur selten finden auf des Enkels Brauen
Der Ahnen große Züge sich geschrieben,
An Dogengräbern in den Stein gehauen.

 

Es liegt an eines Menschen Schmerz, an eines Menschen Wunde nichts,

Es liegt an eines Menschen Schmerz, an eines Menschen Wunde nichts,
Es kehrt an das, was Kranke quält, sich ewig der Gesunde nichts,
Und wäre nicht das Leben kurz, das stets der Mensch vom Menschen erbt,
So gäb’s Beklagenswerteres auf diesem weiten Runde nichts.
Einförmig stellt Natur sich her, doch tausendförmig ist ihr Tod,
Es fragt die Welt nach meinem Ziel, nach deiner letzten Stunde nichts.
Und wer sich willig nicht ergibt dem ehrnen Lose, das ihm dräut,
Der zürnt ins Grab sich rettungslos und fühlt in dessen Schlunde nichts.
Dies wissen alle, doch vergißt es jeder gerne jeden Tag.
So komme denn, in diesem Sinn, hinfort aus meinem Munde nichts!
Vergeßt, daß euch die Welt betrügt, und daß ihr Wunsch nur Wünsche zeugt,
Laßt eurer Liebe nichts entgehn, entschlüpfen eurer Kunde nichts!
Es hoffe jeder, daß die Zeit ihm gebe, was sie keinem gab,
Denn jeder sucht ein All zu sein und jeder ist im Grunde nichts.

VONPLATEN

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)

 

(Nagekomen bericht)

De Nederlandse schrijver en dichter Lévi Weemoedt, pseudoniem van Isaäck Jacobus van Wijk  werd in (Geldrop / Vlaardingen (volgens Weemoedt zelf) geboren op 22 oktober 1948). Weemoedt heeft dertien jaar als leraar Nederlands in Maassluis voor de klas gestaan. Omdat hij niet voldoende voldoening hierin vond stopte hij ermee. Weemoedt is schrijver van tragi-komische korte verhalen en dito gedichten die veelal in en rondom Vlaardingen spelen. Ook was hij als medewerker verbonden aan het Al
gemeen Dagblad en publiceerde hij in Renaissance. Sinds 1992 woont hij in Assen.

 

DIES NATALIS

Geen champagne bruiste. De kanonnen zwegen,
het uur dat ik ter wereld kwam.
Uit de hemel sproeide een zerkgrijze regen
over Vlaardingen. En geen mens vernam

iets van Wijzen, die dag, die, op kameel gestegen,
onderweg waren vanuit Rotterdam.

 

Gedeelde smart                                    

De hond ligt zachtjes snikkend in zijn mand;
droef peinst zijn baasje bij een glas genever.
Er hangen duizend boeken aan de wand:
’t Geluk was hier bepaald geen gulle gever.

Op straat waaien geluiden van een feest:
‘een schrille lach; er valt een glas aan scherven.
Maar binnen zingt het wenen van het beest
en zit zijn baas al uren te versterven.

Ik wed nu dat geen sterveling ooit raadt
wie nu die twee zo bitter treuren laat.

Maar stuur tóch in: wat aanspraak doet ons goed.
Wij zien uw brief vol wanhoop tegemoet.

weemoedt

Lévi Weemoedt (Geldrop/Vlaardingen, 22 oktober 1948)

 

(Nagekomen bericht)

Belle van Zuylen werd op 20 oktober 1740 geboren in slot Zuylen, gemeente Maarssen bij Utrecht. Al op jonge leeftijd werd Belle van Zuylen geprezen om de stijl van de brieven die ze schreef. Haar ouders geven haar veel gelegenheid tot leren, waardoor ze beter opgeleid is dan veel andere meisjes uit haar tijd. Op twintigjarige leeftijd publiceert Van Zuylen anoniem haar eerste novelle, Le Noble.

Na afwijzing van verschillende huwelijkskandidaten trouwt Van Zuylen uiteindelijk op 17 februari 1771 met Charles-Emmanuel de Charrière, een Zwitser en voormalig huisleraar van haar broers. Het echtpaar vestigt zich op Le Pontet, te Colombier, (bij Neuchatel) Zwitserland. Daar begint haar schrijfcarrière pas goed, ze schrijft romans, brochures, toneelstukken, opera’s (libretto’s en muziek), en correspondeert bovendien met uiteenlopende mensen uit verschillende landen, waaronder intellectuel
en als Benjamin Constant en James Boswell.

Uit: Brieven uit Neuchâtel, Roman

eerste brief

Julianne C. aan haar tante in Boudevilliers

Lieve tante,

Ik heb uw lieve brief ontvangen, waarin u me laat weten dat het, de hemel zij dank, met u en oomlief nog altijd goed gaat! En van nicht Jeanne-Marie wordt gezegd dat ze binnenkort de vrouw van neef Abram wordt. En ik ben daar heel blij mee, dat verzeker ik u, omdat ik haar altijd al graag heb gemogen. En als het pas in het voorjaar gebeurt zouden nicht Jeanne-Aimée en ik op de bruiloft kunnen dansen: dat zou ik heel graag doen.

En nu, lieve tante, moet ik u vertellen wat me eergisteren is overkomen. We hadden de hele dag hard aan de jurk van juffrouw de la Prise zitten werken, zodat we vroeg klaar waren en mijn mevrouwen hebben me erop uitgestuurd om hem te bezorgen. En toen ik van de Neubourg naar beneden liep, was het daar een hele drukte en er kwam ook een heer voorbij die er erg aardig uitzag en goedgekleed was. Behalve de jurk had ik ook nog een pakje onder mijn arm en toen ik me omdraaide liet ik alles vallen en zelf ben ik ook gevallen. Het had geregend en de weg was glad. Ik heb me geen pijn gedaan, maar de jurk was een beetje vuil geworden. Ik durfde niet naar het atelier terug te gaan en ik moest huilen, want ik durfde ook niet met haar vuile jurk naar de juffrouw te gaan en ik was behoorlijk bang voor mijn mevrouwen, die toch al zo vaak in een slechte bui zijn. En er waren daar wat kleine jongetjes die me aan één stuk door uitlachten.

BELLEPVanZuylen

Belle van Zuylen (20 oktober 1740 – 27 december 1805)