Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

 

De boot

De ramen zijn in dit oud woonhuis
hoger dan gebruikelijk in de voorgevel geplaatst,
zodat wanneer je hier naar buiten kijkt,
over de rand van je bloedeigen vergetelheid,
je oog niet anders dan schuin omhoog
naar peppelkruin en straatlamp reikt,

stilleven dat staat boven de dampende,
zwarte aarde onder al dit groen,

je vanachter een patrijspoort naar boven
blikt, op je één-na-laatste ademteug,
zinkende naar boven zwemt,
je kop stotend aan sloten,
grendels, gewassen pantserglas,
klinknagels en vleugelmoeren,
je haren wiegend in de onderwaterwind,
je handen zonder horen piepend langs het glas,
je naar beneden stijgt,

nature morte schuin omhoog
uit de onderbuik van dit jouw schip,

mijn lief, mijn lief, ja had nou maar
je werk ook zélf in MoMA uitgestald,
dan deed het er, eenmaal gesnapt,
geen moer meer toe dat wat je voor je zag
in deze lijst schuin boven dit
oud woonhuis stond.

Trompe-l’oeil met de dampende,
zwarte aarde onder al dit groen.

 

Vijftien regels (zestien regels)

Vul de straten met gaten, regel het scheepvaartverkeer
de verkeerde, de kant op,

schiet een ijskast naar het binnenste van de komeet,
schiet in eigen doel, schiet het voorbij. Regen

een boog, span deze, richt een pijl van water
op een roos van licht: regen
een boog. Span deze, richt een pijl van water
op een roos van licht: regen een boog. Span –

lever een pakbon zonder pak,
scheer je met een scalpel,
poets je handen met schoensmeer,

zet tussen de middag een ontbijt van chili con carne en ijs toe op tafel.

Onderbreek nu eenmaal voorgoed waar je mee bezig bent, maar niet
voor de vorm: voor je het laat
voor wat het werd.

 

 
Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

 

De Nederlandse schrijver (Cornelis Christophel Maria) Kester Freriks werd geboren in Djakarta, Indonesië, op 24 oktober 1954. Zie ook alle tags voor Kester Freriks op dit blog.

Uit: Het nieuwe vogels kijken

“Het is najaar. Een vlucht Grauwe Ganzen of Rietganzen in v-vorm vliegt hoog voorbij langs de hemel, zuidwaarts. Ze zijn afkomstig uit noordelijke streken, waar de winter is ingevallen. De zon staat laag, is even later al achter de horizon verdwenen. Sneeuw en ijs maken voedsel onbereikbaar.
Niet alleen ganzen vliegen in dit gestroomlijnde patroon, ook Kraanvogels trekken in sierlijke lijnen weg van de kou naar gebieden met een milder klimaat, overwinteringsgebieden. De middeleeuwse dichter Jacob van Maerlant roemde de vorm van een zwerm reizende Kraanvogels, alsof ze een letter in de lucht schrijven. Deze v-formatie is misschien wel een van de bekendste beelden uit de vogeltrek. Het verschijnsel is nauwgezet bestudeerd. Iedere vogel vliegt schuin achter zijn voorganger, de vleugelpunten raken elkaar ternauwernood. De eerste vogel breekt de luchtweerstand, waarvan de andere vogels profijt hebben. De werveling die door de vleugelslag van de eerste vogel ontstaat, een soort opwaartse luchtstroom, biedt de daarachter vliegende vogel voordeel. Neemt hem als het ware mee. In afwisseling neemt een vogel de leiding. Door deze manier van samenwerken kunnen de vogels anderhalf keer zo ver vliegen als anders het geval zou zijn.
De even sierlijke als scherpgepunte v, die in de trektijd het hemelruim doorklieft, begeleid door het luide gakken van de ganzen of het onderlinge trompetten van de Kraanvogels, spreekt al generaties lang vogelliefhebbers aan. De ‘contactroep’, zoals het onderling converseren in de zwerm heet, toont de saamhorigheid. Kijk, daar zoeken vogels nieuwe horizonten, nieuwe leefgebieden. Het zijn vaak families die samen onderweg zijn. De symboliek van vogeltrek, verbonden met de wisseling der seizoenen, behoeft nauwelijks uitleg. Mensen beschouwen het zoeken naar nieuwe werelden als teken van levenskracht en verwachting. Voeg daarbij de raadsels waarmee de vogeltrek nog altijd is verbonden en we betreden een terrein dat onuitputtelijk belangstelling wekt en velen bekoort en zelfs betovert.
Vogeltrek en richtingsgevoel roepen behalve bewondering ook vragen op, voor iedereen die aandacht heeft voor de natuur. Hoe vindt de Boerenzwaluw zijn weg terug naar de schuur van zijn vorig broedseizoen? Hoe weten vogels in Afrika dat in onze landen de lente aanbreekt? Waar halen ze de kracht en energie vandaan die duizenden kilometers af te leggen? En vooral: hoe vinden vogels de weg? Steeds geavanceerder onderzoek en technologie met behulp van satellietzenders laten zien dat vogels zich oriënteren op de stand van de zon, maan en sterren en sterrenbeelden, en ook gebruik maken van visuele bakens als kustlijnen, rivieren, bergketens. Trekvogels volgen min of meer vaste routes over land en zee. Het navigatievermogen lijkt wel toverij. Maar er zijn altijd vogels die afdwalen, zogenoemde dwaalgasten en zeldzaamheden.”

 

 
Kester Freriks (Djakarta, 24 oktober 1954)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Aristide von Bienefeldt (pseudoniem van Rijk de Jong) werd geboren op 24 oktober 1964 in Rozenburg bij Rotterdam. Zie ook alle tags voor Aristide von Bienefeldt op dit blog.

Uit:Confessions of a Son and Heir (Vertaald door Liz Waters)

“The only thing I inherited from my father’s side was the inordinate urge to copulate, so I’ll only deal indirectly with this branch of the family here. As anyone knows, quality is preferable to quantity: on my father’s side there are at least seventy cousins wandering the planet and on my mother’s side there’s only me. Her two older sisters never had children. Apart from a few subjects of my father’s kingdom who have made their fortunes abroad (and who are spoken very highly of by his family – as so in many families, the possession of money is a synonym for intelligence), my cousins all resemble each other so closely that they are interchangeable. My father died twenty years ago. He was at odds with his brothers and sisters all his life. The only one I ever felt any fondness for was his sister Greta, who never married and who was very much involved with the offspring of her brothers and sisters. She twirled the skipping rope and acted as a horse for the little ones, and she was also open minded enough to mice a drag on a joint when the sixties came to the Lowlands – which is where any similarity with the former American president ends, since as far as I know she took no part in the orgies and blow-outs which made those years so surprisingly different. Five years ago my mother and I arranged her funeral. It was a stiflingly hot summer day. I wore a dark blue suit; my mother was dressed in black. Since the great majority of auntie’s relatives live in the eastern part of the country and therefore seldom see the sea, they arrived decked out in very thin, colourful, scanty clothing with a view to visiting the beach later in the day. The gravedigger was a slim young man with a face as white as paper whose coming out had been limited to myself when a month previously I had sucked him off in a little park in Werkmansgat – to his satisfaction as well as to mine. God had supplied him with an extremely well-furnished reproductive organ. It took about ten minutes before my mouth filled with millions of lukewarm spermatozoids. In contrast to my usual habit, I swallowed everything. He accompanied the coffin containing the bodily remains of auntie, followed by the motley, lurching crowd like a carnival procession without lanterns as they walked to the freshly dug trench in the middle of the graveyard. Before entrusting the blond timber to the earth, the gravedigger cleared his throat. I looked at what he had between his legs: it was completely flattened by his trousers, which were both baggy and close-fitting, and I deeply regretted that he had not been wearing his working uniform when he did slid his member into my mouth four weeks before.”

 

 
Aristide von Bienefeldt (24 oktober 1964 – 20 januari 2016)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Ich möchte, wenn ich sterbe, wie die lichten

Ich möchte, wenn ich sterbe, wie die lichten
Gestirne schnell und unbewußt erbleichen,
Erliegen möcht ich einst des Todes Streichen,
Wie Sagen uns vom Pindaros berichten.

Ich will ja nicht im Leben oder Dichten
Den großen Unerreichlichen erreichen,
Ich möcht, o Freund, ihm nur im Tode gleichen;
Doch höre nun die schönste der Geschichten!

Er saß im Schauspiel, vom Gesang beweget,
Und hatte, der ermüdet war, die Wangen
Auf seines Lieblings schönes Knie geleget:

Als nun der Chöre Melodien verklangen,
Will wecken ihn, der ihn so sanft geheget,
Doch zu den Göttern war er heimgegangen.

 

Ich bin wie Leib dem Geist

Ich bin wie Leib dem Geist, wie Geist dem Leibe dir;
Ich bin wie Weib dem Mann, wie Mann dem Weibe dir,
Wen darfst du lieben sonst, da von der Lippe weg
Mit ew′gen Küssen ich den Tod vertreibe dir?
Ich bin dir Rosenduft, dir Nachtigallgesang,
Ich bin der Sonne Pfeil, des Mondes Scheibe dir;
Was willst du noch? Was blickt die Sehnsucht noch umher?
Wirf alles, alles hin: du weißt, ich bleibe dir!

 

Je vaak te zien …

Je vaak te zien, dat is me niet gegeven
en ’t is verboden naar je toe te komen,
Je bijna nooit te spreken en een schromen
je aan te kijken, is hier mijn hele leven.

Maar van je dromen, dichten, plannen smeden,
om jou te naderen, is mij niet ontnomen,
dat zal mij altijd door ten goede komen
en met zo weinig stel ik mij tevreden.

Want ach! Ik heb al erger leed gedragen,
en deze pijn van nu is haast gering,
in plaats van lijden, een zoet onbehagen.

Mijn wens, bij anderen, stuitte op afkeuring.:
Jij hebt hem niet verhoord, maar afgeslagen
heb je hem ook niet, mijn zoete lieveling!

 

Vertaald door Frans Roumen

 

 
August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Standbeeld in Ansbach

 

De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem. Zie ook alle tags voor Ernest Claes op dit blog.

Uit: Kobeke

“Kobeke is geboren in een leemen hut van’t Kempenland, dat het schoonste land van Vlaanderen is, en ’t was op een zondagachternoen in de Sint-Jansmaand, en zijn vader en zijn moeder waren arme menschen.
De hut waar Kobeke geboren is ligt daar heelemaal op haar eigen bezijden de zandbaan. De witte leemmuren zijn scheef getrokken omdat het strooien dak er te zwaar op weegt. Daar is een scheeve deur in den gevel. Daar is een groot vensterke en nog een klein vensterke. En dan is er nog het deurke van den geitenstal en het schuurke. Als er een stuk leem uit de muren valt plakt vader Broos daar een versche klakke leem tegen en gaat er eens met den witborstel over. Als er een vlok stroo uit het dak waait steekt vader Broos daar weer ander stroo in.
Tusschen de hut en de zandbaan ligt de putkuip. ’t Is een put met een zwikboom die in ’t midden kwinkwankt op een mik; aan den eenen kant hangt de puthaak, aan het ander end een versleten ketelke vol steenen om den aker gemakkelijker boven te trekken. De zwik is zoo hoog als ’t dak. Ze doet denken aan de galg. Langs den kant van de zandbaan is er al lang een plank van de putkuip, maar het vuurkruid dat er binnen in wast, is er dweers door gegroeid en het gat is toe. Als Lulle-Mie de geit voorbij dat vuurkruid wandelt keert ze met een vieze snuit haar kop terzij. Neven de putkuip wast er ook een vlierstruik, nu volop in de blom. Vlak daarachter ligt de houtmijt. Kapucienkes tegen het endeke haag, klimop over het planken kot van Pardoes den hond, en tegen Paschen wordt ieder jaar door vader Broos alles gewit. Een stukske land achter het huis, een voorschoot wei daarneven, en voor de rest is ’t ommetom al dennebosch en hei.
En stil.”

 

 
Ernest Claes (24 oktober 1885 – 2 september 1968)
Huize Ernest Claes in Zichem

 

De Duitse schrijfster Zsuzsa Bánk werd geboren op 24 oktober 1965 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Zsuzsa Bánk op dit blog.

Uit: Heißester Sommer

“Jetzt steht sie da, vielleicht anderthalb Meter vor Anna, als hätte sie Angst, näher zu kommen. Die anderen sind zur Seite getreten, bilden einen Halbkreis. Sie ahnen, daß sie nicht stören dürfen, wenden sich ab, zögernd, gehen ein, zwei Schritte, schauen in ihre Taschen, ihre Hefte, auf ihre Uhren. Nach Annas Vortrag hat sie in der Menge gestanden und gewartet, bis die anderen ihre Fragen gestellt, mit Anna gesprochen haben, hat ihnen über die Schultern geschaut, auf Annas Tisch, auf das Papier, die Stifte. Anna ist es seltsam vorgekommen, aber sie hat sich nichts dabei gedacht, sich nicht gefragt, wer sie sein könnte, weil es viele gibt, die das tun: stehenbleiben, wenn andere schon da stehen.
Sie fragt Anna: Bist du – ?, und sagt Annas Namen, als ob Anna eine andere sein könnte, wo doch hier jeder weiß, wer sie ist, schon weil es auf den Plakaten auf dem Gang, an der Tür und am Podium steht. Später sagt sie, gleich habe sie gewußt, daß sie es ist, Anna, sie hätte nicht fragen müssen. Im Radio habe sie das Gespräch mit ihr gehört, am Morgen, in einem dieser neuen Magazine, als sie ihren ersten Tee getrunken habe, erklärt sie, fast, als müsse sie sich entschuldigen, dafür, daß sie hier steht und Anna anspricht. Aufgesprungen sei sie, um das Radio lauter zu drehen, die anderen seien sofort still gewesen, um zuzuhören, und dann sei sie durch die Stadt gefahren, habe auf ihre Uni, ihre Kurse verzichtet, ihre Eltern seien einverstanden gewesen, sei durch diese Halle gelaufen, durch diese große Halle, um jetzt, hier, vor Anna zu stehen. Sie fragt, also, bist du?, und sagt Annas Namen, ihren ganzen Namen, mit einer Stimme, die wenig sicher, die fast ängstlich klingt, und Anna denkt, was fällt ihr ein, was erlaubt sie sich, sie weiß doch, daß ich es bin, jeder hier weiß es, und sie sagt, ja, die bin ich, in einem Ton, der zu verstehen gibt, daß sie nicht angesprochen werden will, als sei sie für jedermann jederzeit ansprechbar.
Márti ist es, die jetzt ihren Namen sagt, den Anna schon weiß: Márti. Anna kennt ihre Eltern. Sie kennt sie gut, besonders ihre Mutter, und sie fragt, obwohl es unnötig ist, dann bist du die Tochter von – ? Márti nickt, schnell, eifrig, als habe Anna sie endlich erlöst, endlich befreit, mit dem Namen ihrer Mutter, den Anna jetzt noch einmal sagt, Zsóka, langsam, als wollte sie jeden einzelnen Buchstaben klingen lassen, Zs-ó-k-a, um dann Mártis Namen zu sagen, mit einem überdeutlichen: Du bist also, als müßte sie sich dem Gedanken, daß sie es ist, für die Anna sie von Anfang an gehalten hat, doch erst annähern. Anna liegt dieser Satz auf den Lippen, vom Zeitvergehen, vom Großwerden, aber sie sagt ihn nicht.”

 

 
Zsuzsa Bánk (Frankfurt am Main, 24 oktober 1965)
Cover

 

De Engels – Amerikaanse dichteres Denise Levertov werd geboren op 24 oktober 1923 in Ilford, Essex. Zie ook alle tags voor Denise Levertov op dit blog.

 

Settling

I was welcomed here—clear gold
of late summer, of opening autumn,
the dawn eagle sunning himself on the highest tree,
the mountain revealing herself unclouded, her snow
tinted apricot as she looked west,
Tolerant, in her steadfastness, of the restless sun
forever rising and setting.
Now I am given
a taste of the grey foretold by all and sundry,
a grey both heavy and chill. I’ve boasted I would not care,
I’m London-born. And I won’t. I’ll dig in,
into my days, having come here to live, not to visit.
Grey is the price
of neighboring with eagles, of knowing
a mountain’s vast presence, seen or unseen.

 

At The Justice Department November 15, 1969

Brown gas-fog, white
beneath the street lamps.
Cut off on three sides, all space filled
with our bodies.
Bodies that stumble
in brown airlessness, whitened
in light, a mildew glare,
that stumble
hand in hand, blinded, retching.
Wanting it, wanting
to be here, the body believing it’s
dying in its nausea, my head
clear in its despair, a kind of joy,
knowing this is by no means death,
is trivial, an incident, a
fragile instant. Wanting it, wanting
with all my hunger this anguish,
this knowing in the body
the grim odds we’re
up against, wanting it real.
Up that bank where gas
curled in the ivy, dragging each other
up, strangers, brothers
and sisters. Nothing
will do but
to taste the bitter
taste. No life
other, apart from.

 

 
Denise Levertov (24 oktober 1923 – 20 december 1997)
High Road. Ilford

 

De Amerikaanse schrijver Norman Rush werd geboren op 24 oktober 1933 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Norman Rush op dit blog.

Uit: Subtle Bodies

“Genitals have their own lives, his beloved Nina had said at the close of an argument over whether even the most besotted husband could be trusted one hundred percent faced with the permanent sexual temptations the world provided. It was the kind of conversation that went with the early days of a marriage, of their marriage. He had been rebutting her silly but fiendish thought experiments and had gotten tired of the game. She was a genius at imagining inescapable sex traps. There could be a nun suffering from hysterical blindness that would probably become permanent unless she received a sacrificial screw from some- body’s husband, alas. He looked around. Good thing there were no nuns on the plane, at least none in costume. When you’re traveling you’re nothing, until you land, which is what’s good about it, Ned thought.
Nina, riding in furious pursuit, felt like bucking in her seat to make the plane go faster through the night. She was still enraged. She felt like a baby. She thought, You are a baby: no, he is, he is, my lamb.
Maybe the matronly pleasant-seeming woman sitting next to her was wise. She was old enough to be. Anything was possible. And it might not hurt to talk to an adult other than my incessant mother, she thought. She had to call her mother when they landed, first thing. It’s just that she won’t shut up about my pregnancy, she thought. Her attempted pregnancy, was what she meant. She regretted telling her mother about it.
I love my mother, she wanted to tell the woman next to her. It was just that her mother was overflowing with pregnancy lore that had nothing to do with reality. She’d been unkind when her mother said, You smell differently when you’re pregnant, because she’d said in response, Oh really? How do you smell then? With your uterus? All her mother had been trying to say was that there was a change in the odor a woman’s body gives off during pregnancy. But then her mother regularly declared that there was a mystical “subtle body” inside or surrounding or emanating from every human being and that if you could see it, it told you something. It told you about the essence of a person, their secrets, for example. It was all about attending closely enough to see them. They varied in color and brightness. Her mother claimed she could see them, faintly. She wanted Nina not to be oblivious to the subtle bodies of the people she met. That would protect her from deceivers, whoever they might be. Ma suggested Ned be on the qui vive also.”

 

 
Norman Rush (San Francisco, 24 oktober 1933)
Cover

 

De Ierse dichter en essayist Robert Greacen werd geboren op 24 oktober 1920 in Derry (Londonderry). Zie ook alle tags voor Robert Greacen op dit blog.

 

OPERATION JUBILEE

Francais! Ceci est un coup de main et non pas l’invasion.

Fox showed me a leaflet he had preserved
From a business appointment in Dieppe on 19th August, 1942,
When he’d been on a day trip with some Canadians.
They called it Operation Jubilee.

`I’ll always remember a notice that read:
Chasse gardee. Entrée interdite sous peine de poursuite.
A Canadian bully-boy riddled it with gunfire.
The raid? A shambles, yes, a total shambles
Lightened by the occasional ludicrous incident —
A Colonel surrendering with his men to a German captain.
Salutes from each and congratulations from the Colonel
On the efficiency of the Captain’s troops.
Warriors from a fading tapestry
Heel clicking in a butcher’s shop.’

`And then the beaches insulted with corpses,
The anarchic architecture of death and wreckage,
The screams, the hastily bandaged heads.
I’ll spare the details you can see in Goya.’

`I went back there a while ago.
There’s a stone of remembrance near the cemetery.
On which they’ve cut the words:
Their Name Liveth for Evermore’

`Ah yes, as a Sergeant from Toronto put it –
Buddy, it was one helluva trip.’

 

 
Robert Greacen (24 oktober 1920 – 13 april 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn blog van 24 oktober 2015 deel 2.

Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

Naar Tilburg

In de hete trein die dag
is hij de enige die niet belt.
(Hij heeft hier geen bereik
en er zijn geen nieuwe berichten.)

(Hoofdmenu – echoput. Ringtones.)
(Krijgen die kids toch nog een
stukje klassieke muziek mee.)

Nooit meer stil is het in de coupé.
Hij trekt zijn kop in, schildpad
mag ik oversteken.

Het meisje tegenover hem
lijkt vijftien maar leest
tussen gesprekken en sms’jes door
Inleiding Nederlands Recht
en haar buikje piept, lief
ballonnetje, onder haar truitje uit.
Sereen is het woord niet
voor de blik op haar gezicht.
Allesoverziend in retrospectief.
Haar vreemdheid is hem vertrouwd,
haar huid. (Hij heeft hier geen bereik
en er zijn geen nieuwe berichten.)

Zijn ontvankelijkheid is echter,
kristalhelderder dan pas gewassen glas.
Waarin regenbogen strijken, zebra
mag ik oversteken. Waarop druppels
stáán. Daar onder dat dekschild
dat de buitenwereld tegen hem
in bescherming neemt. Tegen hem
inneemt. Onder dekking van de nacht:
een recce van zichzelf. Under cover.
Gespannen: zijn huid zit hem als gegoten,
als naar binnen gegoten: als lood.
(Hij heeft hier geen bereik
en er zijn geen nieuwe berichten.)

Hij moet er kortom nodig
eens even helemaal uit.

Maar de intercity hobbelt
met twintig kilometer per uur
achter een goederentrein aan.

 
Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

Lees verder “Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen”

Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

De omgekeerde wereld

En als hij dan bij mij in zijn
afdeling aan de deur komt,
Robinson komt geldlopen:
wat een portret.
 
Een ziedend oogcontact (een vette knipoog
maar ik, literator tenslotte,
bied hem een madeleine van eigen deeg,
een bloomrijke sigaar – daar
heeft hij niet van terug),
 
zijn optrede achter de rug
en hij loopt zoals hij poept,
z’n verboden bootmansstoel onder z’n kont;
vliegen kan hij niet (de geest is sterk,
maar het vlees is sterker), zijn helm
van haar (Robinson die niks gebeuren kan,
en zie, het gebeurt),
 
zijn spierballen die zich, volgevreten knolgewassen,
aan de aarde van zijn zwartgespannen T-shirt
trachten te ontworstelen,
zijn onooglijke bril (een prachtig montuur
en waarachtig niet duur), zijn onoirbaar
gehoorapparaat, de inzetters en sponzen
die uit zijn gordel steken,
het broodje bal dat nog uit zijn holle kies riekt,
het convenant gevelonderhoud dat hem uit de achterzak piept,
de wisser.
    
De man voor het raam.
De man naast de muur.
 
Ik vraag hem hoe het gaat en hij antwoordt:
‘Het kon niet beter. Anders ging het wel beter.’
 
Het gevoel op de ladder. Als een vis op het hoge.
 
Dus ik lappen.

 
Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

Lees verder “Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen”

Denise Levertov, Ernest Claes, Robert Greacen, Yordan Radichkov

De Engels – Amerikaanse dichteres Denise Levertov werd geboren op 24 oktober 1923 in Ilford, Essex. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2008 en ook mijn blog van 24 oktober 2009 en ook mijn blog van 24 oktober 2010

A Map Of The Western Part Of The County Of Essex In England

Something forgotten for twenty years: though my fathers

and mothers came from Cordova and Vitepsk and Caernarvon,

and though I am a citizen of the United States and less a

stranger here than anywhere else, perhaps,

I am Essex-born:

Cranbrook Wash called me into its dark tunnel,

the little streams of Valentines heard my resolves,

Roding held my head above water when I thought it was

drowning me; in Hainault only a haze of thin trees

stood between the red doubledecker buses and the boar-hunt,

the spirit of merciful Phillipa glimmered there.

Pergo Park knew me, and Clavering, and Havering-atte-Bower,

Stanford Rivers lost me in osier beds, Stapleford Abbots

sent me safe home on the dark road after Simeon-quiet evensong,

Wanstead drew me over and over into its basic poetry,

in its serpentine lake I saw bass-viols among the golden dead leaves,

through its trees the ghost of a great house. In

Ilford High Road I saw the multitudes passing pale under the

light of flaring sundown, seven kings

in somber starry robes gathered at Seven Kings

the place of law

where my birth and marriage are recorded

and the death of my father. Woodford Wells

where an old house was called The Naked Beauty (a white

statue forlorn in its garden)

saw the meeting and parting of two sisters,

(forgotten? and further away

the hill before Thaxted? where peace befell us? not once

but many times?).

All the Ivans dreaming of their villages

all the Marias dreaming of their walled cities,

picking up fragments of New World slowly,

not knowing how to put them together nor how to join

image with image, now I know how it was with you, an old map

made long before I was born shows ancient

rights of way where I walked when I was ten burning with desire

for the world’s great splendors, a child who traced voyages

indelibly all over the atlas, who now in a far country

remembers the first river, the first

field, bricks and lumber dumped in it ready for building,

that new smell, and remembers

the walls of the garden, the first light.

 

Denise Levertov (24 oktober 1923 – 20 december 1997)

Lees verder “Denise Levertov, Ernest Claes, Robert Greacen, Yordan Radichkov”

Zsuzsa Bánk, August Graf von Platen, Onno Kosters, Norman Rush, Denise Levertov, Ernest Claes, Robert Greacen, Hubert Aquin, Yordan Radichkov, Adrian Mitchell, Marghanita Laski, Dorothea von Schlegel, Sarah Josepha Hale

De Duitse schrijfster Zsuzsa Bánk werd geboren op 24 oktober 1965 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2009.

Uit: Unter Hunden

 In einem Haus lebten wir, einem Haus mit roter Fassade, mit fünf oder sechs Stockwerken, Familien über uns, unter uns, übers Haus verteilt, mit ihren Kindern, hinter jeder Tür drei oder vier, mit ihren Großeltern, die an den Fenstern standen, um hinauszusehen auf die Autobahn, auf Strommasten und die wenigen Wege, die hinaus aus dieser Siedlung führten. Kai gehörte zu einer dieser Familien, einer Familie aus Brüdern, in einem dieser Häuser, mit blaßblauer Fassade, auf der anderen Seite der Straße, hinter den Spannungskästen, dort, wo die Züge in die Stadt fuhren und wir uns manchmal, an den Abenden, über die Gleise stießen. Kai, mit einer Mutter, die wir selten sahen, und die Tüten in den Händen hielt, drei, vier in jeder Hand, wenn sie die Straße hinablief, nach ihren Einkäufen, und nie geradeaus schaute dabei, bloß nach unten, auf den Weg, auf die Steinplatten vor ihren Füßen, als hätte sie Angst zu stolpern. Kais Mutter, mit diesem Haar, über das man sagte, sie solle es färben, und mit diesem Ruf, weil man glaubte, jedes ihrer Kinder sei von einem anderen. Ihre jüngeren Söhne gingen auf die schlechten Schulen, die älteren saßen vor den Hauseingängen, unter den Rissen im Vordach, auf Möbeln, die irgendwer auf den Müll geworfen hatte.
Immer umgab sich Kai mit zwei, drei Jungen aus der Straße, die ihm blind folgten. Sie zogen mit ihm über Felder, stahlen sich in Hauseingänge, versteckten sich auf Speichern, hinter Türen aus Holzlatten, bis sie jemand verscheuchte. An den Nachmittagen dieses Sommers, an den ich denke, saßen sie neben Kai auf einer Bank, auf diesem Platz, auf dem wir uns alle trafen. Sie saßen dort, ohne viel zu reden, bis in den Abend hinein, wenn sie allein zurückblieben, weil sich der Platz leerte und wir anderen in Hauseingängen verschwanden, hinter roten und blauen Fassaden. Wenn wir sie kommen sahen, schon von weitem, Kai und die anderen, mit ihren Hunden, die sie von der Leine ließen, standen wir von der Bank auf und gingen weiter. Es war etwas an ihnen, das uns bedeutete, es ist nicht gut, ihnen gegenüberzustehen, es ist nicht einmal gut, an ihnen vorbeizulaufen. Kai sprach kaum, meist bewegte er nur sein Kinn, seine Hand, aber jeder verstand seine Gesten, selbst die winzigen, die kaum sichtbaren, und daß es zu spät war, den Platz zu verlassen, wenn Kai und die anderen nähergekommen waren, auch das verstand jeder.”

banks

Zsuzsa Bánk (Frankfurt am Main, 24 oktober 1965)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen-Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006 en ook mijn blog van 24 oktober 2007 en ook mijn blog van 24 oktober 2008 en ook mijn blog van 24 oktober 2009.

Tristan

Wer die Schönheit angeschaut mit Augen,
Ist dem Tode schon anheimgegeben,
Wird für keinen Dienst auf Erden taugen,
Und doch wird er vor dem Tode beben,
Wer die Schönheit angeschaut mit Augen!

Ewig währt für ihn der Schmerz der Liebe,
Denn ein Tor nur kann auf Erden hoffen,
Zu genügen einem solchen Triebe:
Wen der Pfeil des Schönen je getroffen,
Ewig währt für ihn der Schmerz der Liebe!

Ach, er möchte wie ein Quell versiegen,
Jedem Hauch der Luft ein Gift entsaugen
Und den Tod aus jeder Blume riechen:
Wer die Schönheit angeschaut mit Augen,
Ach, er möchte wie ein Quell versiechen!

 

Farbenstäubchen auf der Schwinge

Farbenstäubchen auf der Schwinge
Sommerlicher Schmetterlinge,
Flüchtig sind sie, sind vergänglich
Wie die Gaben, die ich bringe,
Wie die Kränze, die ich flechte,
Wie die Lieder, die ich singe:
Schnell vorüber schweben alle,
Ihre Dauer ist geringe,
Wie ein Schaum auf schwanker Welle,
Wie ein Hauch auf blanker Klinge.
Nicht Unsterblichkeit verlang ich,
Sterben ist das Los der Dinge:
Meine Töne sind zerbrechlich
Wie das Glas, an das ich klinge.

 

Saul und David

Der König sitzt auf seinem Throne bang,
Er winkt, den Sohn des Isai zu rufen:
»Komm, Knabe, komm mit deinem Harfenklang!«
Und jener läßt sich nieder auf die Stufen.
»Der Herr ist groß!« beginnt er feierlich,
»Geschöpfe spiegeln ihres Schöpfers Wonne;
Der Morgen graut, die Wolken teilen sich,
Und wandelnd singt ihr hohes Lied die Sonne.

Die schwere Krone löse dir vom Haupt
Und tret hinaus in reine Gotteslüfte!
Die Lilie prangt, der Busch ist neu belaubt,
Die Reben blühen und verschwenden Düfte.

Zwar bin ich nur ein schlichter Hirtensohn,
Doch fühl ich bis zum Himmel mich erhoben;
Was mußt du fühlen, König, auf dem Thron,
Wie muß dein Herz den Gott der Väter loben!

Doch deine Wimper neigst du tränenschwer,
Daß sie des Auges schönen Glanz verhehle –
Wie groß ist Jehova! o blick umher!
Und welche Ruhe füllt die ganze Seele!

So laß dein Herz an Gott, so laß dein Ohr
An meiner Töne Harmonie sich laben!«
Allein der König springt in Wut empor
Und wirft den Spieß nach dem erschrocknen Knaben.

platen

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Buste in Ansbach (Platengymnasium)

 

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2007 en  ook mijn blog van 24 oktober 2008 en ook mijn blog van 24 oktober 2009.

Ik droomde dat ik dood was

Maar dood was het woord niet,
Je liet me tenslotte het leven;
en droomde is het woord niet.

Meer of je een brief schrijft
waar je weken over doet.

brief als poging tot dagboek, dezelfde devotie;

brief waarin je terugkomt
op eerder ingenomen standpunten
en deze dan opnieuw inneemt;

kiezels die je ophoest en weer doorslikt.

 

Quitte

En schrijven wij tenslotte vandaag de dag
niet de dag dat de dood om het leven kwam

en dat wij verstoord om en op keken:
ons heen en van ons
o zo gedrukt bestaan –

wat wil je? (Wat wil-ie?)
Een fooi? Meegaandheid?
Een roos verkopen? Meelij?

De dood kwam om het leven
die dag in dat onzinnig
zuinig verlicht cafe.

Jij knakt je meelij, jij koopt een roos –
je klatert op tafel je fooi en gaat mee

kosters

Onno Kosters (Baarn,  24 oktober 1962)

 

De Amerikaanse schrijver Norman Rush werd geboren op 24 oktober 1933 in San Francisco. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2008 en ook mijn blog van 24 oktober 2009.

Uit: Mating

“Well before you see water you find yourself walking through pure vapor. The roar penetrates you and you stop thinking without trying.

I took a branch of the path that led out onto the shoulder of the gorge the falls pour into. I could sit in long grass with my feet to the voice, the falls immense straight in front of me. It was excessive in every dimension. The mist and spray rise up in a column that breaks off at the top into normal clouds while you watch. This is the last waterfall I need to see, I thought. Depending on the angle of the sun, there were rainbows and fractions of rainbows above and below the falls. You resonate. The first main sensation is about physicality. The falls said something to me like You are flesh, in no uncertain terms. This phase lasted over an hour. I have never been so intent. Several times I started to get up but couldn’t. It was injunctive. Something in me was being sated and I was paralyzed until that was done.

The next phase was emotional. Something was building up in me as I went back toward the hotel and got on the path that led to overlooks directly beside and above the east cataract. My solitude was eroding, which was oddly painful. I could vaguely make out darkly dressed people here and there on the Zambia side, and there seemed to be some local African boys upstream just recreationally manhandling a huge dead tree into the rapids, which they would later run along the bank following to its plunge, incidentally intruding on me in my crise or whatever it should be called. The dark clothing I was seeing was of course raingear, which anyone sensible would be wearing. I was drenched.

You know you’re in Africa at Victorial Falls because there is nothing anyplace to keep you from stepping off into the cataract, not a handrail, not an inch of barbed wire. There are certain small trees growing out over the drop where obvious handholds on the limbs have been worn smooth by people clutching them to lean out bodily over white death. I did this myself. I leaned outward and stared down and said out loud something like Weep for me. At which point I was overcome with enormous sadness, from nowhere. I drew back into where it was safe, terrified.”

rush

Norman Rush (San Francisco, 24 oktober 1933)

 

De Engels – Amerikaanse dichteres Denise Levertov werd geboren op 24 oktober 1923 in Ilford, Essex. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2008 en ook mijn blog van 24 oktober 2009.

February Evening In New York

As the stores close, a winter light
opens air to iris blue,
glint of frost through the smoke
grains of mica, salt of the sidewalk.
As the buildings close, released autonomous
feet pattern the streets
in hurry and stroll; balloon heads
drift and dive above them; the bodies
aren’t really there.
As the lights brighten, as the sky darkens,
a woman with crooked heels says to another woman
while they step along at a fair pace,
‘You know, I’m telling you, what I love best
is life. I love life! Even if I ever get
to be old and wheezy—or limp! You know?
Limping along?—I’d still … ‘ Out of hearing.
To the multiple disordered tones
of gears changing, a dance
to the compass points, out, four-way river.
Prospect of sky
wedged into avenues, left at the ends of streets,
west sky, east sky: more life tonight! A range
of open time at winter’s outskirts.

 

The Garden Wall

Bricks of the wall,
so much older than the house –
taken I think from a farm pulled down
when the street was built –
narrow bricks of another century.

Modestly, though laid with panels and parapets,
a wall behind the flowers –
roses and hollyhocks, the silver
pods of lupine, sweet-tasting
phlox, gray
lavender –
unnoticed –
but I discovered
the colors in the wall that woke
when spray from the hose
played on its pocks and warts –

a hazy red, a
grain gold, a mauve
of small shadows, sprung
from the quiet dry brown –
archetype
of the world always a step
beyond the world, that can’t
be looked for, only
as the eye wanders,
found.

levertov

Denise Levertov (24 oktober 1923 – 20 december 1997)

 

De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006 en ook mijn blog van 24 oktober 2008 en ook mijn blog van 24 oktober 2009.

Uit: De Witte

De Witte keek nu naar ’t raam, en daar kwam zoo medeens met een vluchtig vedergefladder een musch op den wingerdtak zitten, vlak voor de ruit, de pootjes wijd uitschoorend om den buigenden steun, ’t zwarte kopje vlug wippend links en rechts voor mogelijk gevaar, in den dikken bek een lange stroopijl. Met een schok was de lamheid bij de Witte eruit, en zijn oogen gluurden opeens met gespannen aandacht op de musch. Ritsss… ’t vogeltje was weg, en even snel zat de Witte op zijn knieën voor ’t raam om te zien waar het zijn nesteling heendroeg… Daar vloog de kelderkamerdeur weer driftig open.

– ‘As ge potverdekke… Wa zitte doar te doen, bengel?’ hield moeder haar eersten uitroep in, daar ze de Witte in zijn hemd rechtop in zijn bed zag zitten.

– ‘Niks… ik koom ommes!’

– ‘Ge moet et anders moar zeggen as ik oe moet hulpe!’

– ‘Tijd genoeg!’ mokte de Witte, terwijl hij zijn gelapte wekedaagsche broek aantrok, en toen de deur weer even driftig was toegeklakt: ‘’t Es altijd etzelfde!’ Met zijn frak onder den arm stapte hij de kelderkamer af, nam in ’t waschhok, waar ook de koeikuipen stonden, den handdoek van den nagel, hing buiten handdoek en jas over den puthaak, en plonsde zijn twee handen in den emmer water die op de moos stond. Hij peuterde wat aan zijn vuile vingertoppen, schepte dan zijn twee handen vol water, en stroelde het blazend en prasselend over zijn gezicht. Met den drogen tip van den handdoek wreef hij daarna over zijn kaken dat ze er rood van glommen.

Rond de groenbemoste putkuip pikkerden de hennen ongestoord voort. Hij zag over den vlierstruik heen moeder achter in den hof aan de beeten bezig. – En over de weiden en het land rondom groeide de glitsheete zonnedag.

Nu kwam de Witte binnen om koffie te drinken. In de huiskamer hing nog de duffe weepschheid van den morgen, de rolgordijnen waren neergelaten voor de zon die straks op dien kant van ’t huis stond, de vliegen zaten te krieuwelen tegen de zwarte zoldering en de stores, op de muren en op de tafel, en dreven in zachte vlucht door de groote lage kamer. In den haard was ’t vuur uitgebrand, en de zwarte kat zat er naast te slapen, ineengedoezeld, en de oogen dicht toegeknepen alsof ze glunder te peinzen zat aan de voorbije dingen van den nacht. De huisklok zwierde heur langen slinger met de koperen plaat onderaan rustig heen en weer, met lijzigen tiktak, of de dag die zoo pas begon, nog eeuwig lang zou duren en er hoegenaamd geen haast bij was.“

claes.jpg

Ernest Claes (24 oktober 1885 – 2 september 1968)
Claes en De Witte in Zichem

 

De Ierse dichter en essayist Robert Greacen werd geboren op 24 oktober 1920 in Derry. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2008.

Captain Fox (Fragment)

Captain Fox sits readin g metaphysics –
Hegel’s the hundred watt bulb in his world.
Captain Fox is fond of Zürichs Hotel Excelsior.
A reliable place,’he says, ‘solid, reliable’.
He lights a Gauloise and blows a ring:
One of these days I’ll retire, I’m getting too old
For buggering along the autobahns.
Besides, I want to write a pre-Ayer work on philosophy
Which I’ll finish and publish at my own expence.
Aspects of Hegel or some such title
Perhaps a village on the Adriatic…

Basques, Catalans, Slovaks, Irishmen, Blacks,
These are Captain Foxes’ friends
Luckily he’s as much linguist as philosopher.
He talks for hours about fireworks
And the poetry of Rainer Maria Rilke.
Truly a civilised man, Captain Fox.

‘Are you in business?’, I once asked him.
‘Well, let’s say I provide…facilities’.
A most civilised man, Captain Fox,
Discreet, solid, reliable.

His business isn’t my business.

 

Flying Into Atlanta

 A velvet evening at fall’s end,
Day in retreat, I flying high
Look down on diamond lights.
John Keats, come with me now.
Let’s travel in these realms.
Un-misted, mellow, fruitful,
And drink from brimming beakers
Above this city’s radiance,
Nor speak of hemlock, nightingales,
Or northern islands we have fled.
Through this rich Georgian sky
We’ll ride in dazzlement
Deep in romantic images
Yet hear a voice proclaim:

O my America, my new-found land!

greacen.jpg

Robert Greacen (24 oktober 1920 – 13 april 2008)
Buste gemaakt door Robin Buick, 1987

 

De Canadese schrijver, politiek activist, essayist en filmmaker Hubert Aquin werd geboren 24 oktober 1929, in Montreal, Quebec. Aquin studeerde af aan de universiteit van Montreal in 1951. Van 1951 tot 1954 studeerde hij aan het Institut d’etudes politiques in Parijs. Bij zijn terugkeer naar Montreal werkte hij toto 1959 voor Radio-Canada. Van 1960 tot 1968 was Aquin actief in de beweging voor onafhankelijkheid van Quebec. In 1964 kondigde hij aan dat hij “ondergronds” zou gaan om d.m.v. terrorisme voor de onafhankelijkheid te strijden. Hij werd kort daarna gearresteerd en verdween voor vier maanden in een psychiatrisch ziekenhuis. Het was daar dat hij zijn eerste roman, Prochain episode, het verhaal van een gevangen revolutionair schreef. In december 1964 werd hij vrijgesproken van illegaal bezit van een vuurwapen. Prochain episode wordt beschouwd als een klassieker van de Canadese literatuur. De zelfdestructieve gedachten van verteller van de roman zijn een voorbode van Aquins eigen dood. Op 15 maart 1977 schoot hioj zichzelf door het hoofd. Hij liet een afscheidsbrief na waarin hij zijn dood een vrije en positieve keuze noemde: “I have lived intensely, and now it is over.”

Uit: Trou de mémoire

„J’ai désappris- avant de naître- les danses de guerre de mon peuple conquis par des Français en dentelle qui, une fois encabanés ici, ont été conquis inlassablement et infiniment sur écran géant avec sous-titres en anglais.

Deux fois conquis … je suis en quelque sorte le spécialiste de la conquête: j’en connais par coeur toutes les modalités d’application et tous les épisodes paranoïdes. La conquête, ça me connaît; car j’ai eu le temps, depuis le temps, d’explorer cet état constitutionnellement oscillatoire et cet aller et retour écoeurant entre l’exaltation et la narcose, entre une tentative de révolution et une tentative de suicide- ce dernier rendu impossible par la perfusion du fameux poison résurrectionnel qu’on s’empresse de combattre, aussitôt qu’il est inculqué, par une injection surdosée de sulfonal contre-résurrectionnel qui est suivi de près, selon les ordonnances du conquérant, par l’absorption d’un produit antagoniste, et ainsi de suite … Poison d’abandon contre poison de survivance, cri mort contre cri ressuscité, conquête oui, conquête non!

Le conquis vit entre chien et loup, et, pour lui, chien fidèle, il n’y a qu’un jour au calendrier: un samedi saint sans lendemain … Oui le conquis s’est taillé une toute petite place entre la mort et la résurrection, il est mort et attend dans une espérance régressive et démodée un jour de Pâques qui ne viendra jamais. Il se trouve coincé fortuitement entre deux événements: sa mort passée et son impossible résurrection pascale. … Le conquis, confiné à l’attente visqueuse, se suicide sans dérougir et se ranime sans cesse, fatigué à la longue de tuer ce qui est mort en lui et d’exaspérer la fraction d’existence qui lui est déférée … La seule compensation du conquis absolu serait de comprendre pourquoi et de quelle incroyable façon il se fait enculer par l’histoire; mais justement, par définition, il a perdu la vue.“

aquin.jpg

Hubert Aquin (24 oktober 1929 – 15 maart 1977)

 

De Bulgaarse schrijver Yordan Radichkov werd geboren op 24 oktober 1929 in het dorp Kalimanitza, in de provincie Montana. Sommige literaire critici noemen hem de belangrijkste figuur in de Bulgaarse literatuur in het laatste derde van de 20e eeuw en zijn werk is vergeleken met dat van Kafka of Gogol. Hij begon zijn carrière als regionale correspondent voor de krant Národná mladezh (Nationale Jeugd) en nam later ook redactionele taken over. Radichkov begon met het schrijven van korte verhalen voor de krant Vecherni novini (Avond Nieuws) en zijn vroege collecties trokken de aandacht van de lezers en critici door hun lyrische beschrijvingen en hun directheid. In 1959 publiceerde hij zijn eerste volledige boek, Sarczeto Bie za horata (Het hart klopt voor het Volk), gevolgd door Prosti rutse (Eenvoudige handen, 1961) en Oburnato nebe (Eng: A Sky Turned Upside Down, 1962), allemaal geschreven in de officiële socialistisch-realistische stijl. Deze stijl werd geleidelijk vervangen door een stijl van parodie en van het groteske, met een toename van folkloristische elementen, waaronder volkse fantasie en humor.

Uit: The Bowler-Hat

“Before I go on with the Bowler-hat, I would like to share some explanations to his majesty reader.

The question why I have to write about the Bowlerhat, but not for man, arise fairly!

Of course, I also thought about man at first, but the more I learnt about him, the more he was getting old and became colourless. It seems to me that one day he died. The man did not wanted to die at all and in order to protect himself from this unpleasant experience or to put it away from himself at the first chance, he slept very carefully, he ate very carefully, also he was very carefully in conference, he sneezed, traveled and sometimes he expressed himself extremely in a vivid style, in the sense that we bear big responsibilities and we have to be conscious about these responsibilities. But although his vivid style of expression, and although he ate, slept, shaved or reproduced himself, it seems to me that the man died.

And the Bowler-hat stayed!

It did not shave; neither ate, nor sneezed did not even know the alphabet, and stayed. The world is full of similar injusticesIs it possible that everything around us, which did not suffer, did not eat, did not deliver speeches and did not bear responsibilities, will stay, and we will not stay. The why we have been creeping on the rough surface of life! Is it just left a hillock, just one overgrown with grass similarity of a bowlerhat and withHats down!” to end our earthly way? Have we ever thought sometimes that at the end of our lives we turn to our hats again and the hats are the ones, which pay tribute to us?

But lets go on!

The Bowlerhat in question came to Bulgaria thanks to one Bulgarian. During his visit to Italy in the World War II the Bulgarian bought the Bowler-hat, because only a stupid man would enter Italy, without going out of it without a bowler-hat. Italy was at that time a nice place. Mussolini has not started yet sewing seeds in town parks and thrashing it on the squares of Rome.

The Bowler-hat wasBorsallinoand we have to notice, that then it was the Mount Everest of the bowler-hats (Europeans called the Mount Everest the highest peak in the world, Chomolungma; it has not been climbed by Tensing and Hillary yet and engulfed many expeditions in its glaciers).  Italians kept the secret about the way the material for the producing of bowlerhats was made, that is why their bowler-hats were the lightest in the world.”

Radichkov

Yordan Radichkov (24 oktober 1929 – 21 januari 2004)

 

De Engelse dichter , dramaturg en schrijver Adrian Christopher William Mitchell werd geboren in Hampstead Heath op 24 oktober 1932. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2009.

Remembrance Days

I can remember the love in my mother’s blue eyes
as she told us about her brothers Sydney and Stanley
and how they were lost in the Great War
and how I thought I would one day go and find
my soldier uncles and I am still searching for them.

I can remember how my dark-eyed father
stared at the floor as he tried to tell me about
his four years in the dead mud of the trenches,
four years in which all his friends were killed.

I can remember when the German bombers came booming over Bath
and my mother took us down to hide in the cellar in our pyjamas..

I can remember when our family friend Major Patterson, so
handsome and three times taller than me, a six-year-old,
staggered back in shreds to eat with us after being rescued from
the chilly madness of Dunkirk.

I can remember being trained by fascist corporals
and sergeants in the RAF to march like a robot
and think like a gun.

Yes, I’ve seen enough war at a distance to make me
hate war more than anything.

And thanks to my mother and my father and my wife and my
children and my grandchildren and my dogs and my cats – I have
seen enough peace to know that only peace can satisfy my heart.

mitchell

Adrian Mitchell (24 oktober 1932 –  20 december 2008)

 

De Engelse schrijfster en journaliste Marghanita Laski werd geboren op 24 oktober 1915 in Manchester in een prominente familie van joodse intellectuelen (Neville Laski was haar vader, Mozes Gaster haar grootvader en Harold Laski haar oom), ze werd opgeleid aan Lady Barn House School en St Paul’s Girls ‘School in Hammersmith, werkte in de mode-industrie, maar studeerde later Engels aan Somerville College, Oxford. Zij trouwde met uitgever John Howard (in Parijs), en werkte een tijd in de journalistiek. Nadat haar zoon en dochter waren geboren begon Laski serieus te schrijven. Ook was zij een omnivoor lezer en vanaf 1958 werd ze een vruchtbare en haast dwangmatige leverancier van bijdragen aan de Oxford English Dictionary. Laski schreef ook literaire biografie, toneelstukken en korte verhalen.

Uit: Little Boy Lost

„For insensibly a picture of his son had been forming in his mind. He did not know this; if he tried consciously to imagine a boy who might be his, his conscious mind gave no response. But his unconscious mind retained as the image of his son the child in the snapshot that he had refused send to Pierre, the five-year-old English boy in his grey flannel shorts and blazer, short grey socks, neat brown walking shoes, wide laughing eyes under the grey felt hat, and a cheerful confident grin. In his memory of this picture his deepest expectation of recognition were founded.

But facing him was a thin little boy in a black sateen overall. Its sleeves were too short and from them dangled red swollen hands too big for the frail wrists. Hilary looked from these painful hands to the little boy’s long thin grubby legs, to the crude coarse socks falling over shabby black boots that were surly several sizes too large. It’s a foreign child, he thought numbly, and then he let himself look at the small white face turned towards him, a lock of black hair failing from a travesty of a parting over enormous dark eyes that stared imploringly into his.

He knew that he should have moved towards the child, greeted him naturally and with friendliness. But he could only stand and stare with horror and repulsion, saying wildly to himself, “Why does he look at me like that? He doesn’t know why I’m here. Why does he look at me like that?”

He suddenly remembered as he stood there, trying desperately to move forward to the casual greeting, his Aunt Jessie telling him that in his early childhood, whenever she used to visit him at his home, he would stand by her chair and she would know that he was saying “Please take me back to the farm with you; please take me back to the farm.” But he doesn’t know who I am,” he repeated to himself, and then the door opened behind the child and the Mother Superior came in, a child’s coat over her arm.“

 laski

Marghanita Laski (24 oktober 1915 – 6 februari 1988)

 

De Duitse schrijfster Dorothea von Schlegel werd geboren op 24 oktober 1764 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2008 en ook mijn blog van 24 oktober 2009.

Uit: Florentin

„– »Laß dich umarmen, Schimmel«, sagte er, »du bist ein königliches Tier! ein Tier für Könige! Was fehlt uns beiden, um in der Geschichte verewigt zu werden, du als ein Muster der Treue und Unterwürfigkeit, ich als ein Beispiel von menschenfreundlicher Herablassung, als daß ich einen Thron besäße, und du wärest mein Untertan? Gewiß bist du ganz verwundert und froh, und ohne Zweifel fühlst du dich überaus glücklich, gerade von mir und von niemand anders bis ans Ende deines treuen Lebens geritten zu werden! Ahndest du etwa, daß ich deine Last bloß deswegen etwas leichter machte, damit du mir nicht völlig unterlägst, und darüber zugrunde gingest, ehe ich dich missen kann? Ich weiß es freilich, aber du sollst es nie erfahren, denn du sollst glücklich sein; du sollst, verlaß dich auf meine Wachsamkeit, gewiß nie in dem klugen Glauben gestört werden, daß du in deiner Unvernunft und demütigen Genügsamkeit ein glückliches Tier bist.« –

Er ließ den Kopf des Schimmels, und stand gedankenvoll eine Weile an ihn gelehnt. Sein Auge schweifte umher, bald beschaute es die ihn noch umgebenden Gegenstände mit dem innigsten Vergnügen, bald drang es mit Sehnsucht in die Ferne. Es gab für ihn Momente, wo er sich keines drückenden und keines vergangnen Verhältnisses bewußt war. Ihm war, besonders in der Einsamkeit und im Freien, als hätte er alles, was ihm jemals weh getan, zurückgelassen, und ginge nun einer heitern Aussicht entgegen. Er konnte sich einbilden, vor einem Augenblicke gestorben und mit dieser bessern Empfindung in ein schöneres Dasein übergegangen zu sein. –

»Welche sehnende, ahndende Hoffnung treibt mich wieder zu euch Menschen? Warum ergebe ich mich denn aufs neue euren unsinnigen Anstalten? Ist es mir denn nicht bekannt, daß ich dessen, was ich bei euch suche, schon längst überdrüssig bin?… „

schlegel

Dorothea von Schlegel (24 oktober 1764 – 3 augustus 1839)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sarah Josepha Buell Hale werd geboren op 24 oktober 1788 in Newport, New Hampshire. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2008.

Uit: Northwood. A Tale Of new England

“Sidney Romelee, the eldest of a numerous family, was a native of New Hampshire. The local situation of the little village in which he was born, offered few temptations to the speculator, and the soil promised no indulgence to the idle; but it abundantly repaid the industrious cultivator. It was therefore inhabited, almost exclusively, by husbandmen, who tilled their own farms with their own hands, laboring actively six days in the week, and on the seventh, offering, to that Being who alone could crown their labors with success, the unfeigned homage of contented minds and grateful hearts. In short, some twenty or thirty years since, the inhabitants of this retired place displayed, in the simplicity and purity of their manners and morals, a model, which Jeremiah Belknap, when describing so admirably what constituted a ” happy society,” might have quoted as an illustration of his “picture.”Among this unsophisticated people, where men are esteemed more for merit and usefulness, than rank and wealth, James Romelee, Esq. the father of our hero, was a very honorable man; yet it was not wealth which gave him consideration, for he was only what is called in middling circumstances, and the deference with which he was treated was the more gratifying as he knew it to be an unpurchasable tribute paid by freemen to his abilities . and integrity. He, like almost all the New England yeomanry, married young, and lived most happily with his wife; for she was the woman of his choice, and truly and faithfully a helpmate in his labors, and a tried and discreet friend, in whose sympathy and counsels he found he might always -fely. When they first came to reside on their farm, it was almost a wilderness; but unremitting industry soon altered its appearance—the thrifty orchard occupied the place of the maple forest, the garden bloomed where the wild briar had sprung, and a comfortable house quite eclipsed the log hut, which had, at first, afforded them shelter.”

hale

Sarah Josepha Hale (24 oktober 1788 – 30 april 1879)

Zsuzsa Bánk, August Graf von Platen, Onno Kosters, Norman Rush, Ernest Claes, Denise Levertov, Adrian Mitchell, Dorothea von Schlegel, Robert Greacen, Sarah Josepha Hale

De Duitse schrijfster Zsuzsa Bánk werd geboren op 24 oktober 1965 in Frankfurt am Main. Zij is de dochter van Hongaarse ouders die na de opstand van 1956 naar het westen waren gevlucht. Zij groeide tweetalig op, werkte in de boekhandel en studeerde communicatiewetenschappen, politicologie en literatuur in Mainz en Washington. Sinds 2000 is zij zelstandig schrijfster. Zij oontving o.a, de Aspekte-Literaturpreis, de Mara-Cassens-Preis des Literaturhauses Hamburg en de Adelbert-von-Chamisso-Preis.

 

Uit: Heißester Sommer

 

„In einem Haus lebten wir, einem Haus mit roter Fassade, mit fünf oder sechs Stockwerken, Familien über uns, unter uns, übers Haus verteilt, mit ihren Kindern, hinter jeder Tür drei oder vier, mit ihren Großeltern, die an den Fenstern standen, um hinauszusehen auf die Autobahn, auf Strommasten und die wenigen Wege, die hinaus aus dieser Siedlung führten. Kai gehörte zu einer dieser Familien, einer Familie aus Brüdern, in einem dieser Häuser, mit blaßblauer Fassade, auf der anderen Seite der Straße, hinter den Spannungskästen, dort, wo die Züge in die Stadt fuhren und wir uns manchmal, an den Abenden, über die Gleise stießen. Kai, mit einer Mutter, die wir selten sahen, und die Tüten in den Händen hielt, drei, vier in jeder Hand, wenn sie die Straße hinablief, nach ihren Einkäufen, und nie geradeaus schaute dabei, bloß nach unten, auf den Weg, auf die Steinplatten vor ihren Füßen, als hätte sie Angst zu stolpern. Kais Mutter, mit diesem Haar, über das man sagte, sie solle es färben, und mit diesem Ruf, weil man glaubte, jedes ihrer Kinder sei von einem anderen. Ihre jüngeren Söhne gingen auf die schlechten Schulen, die älteren saßen vor den Hauseingängen, unter den Rissen im Vordach, auf Möbeln, die irgendwer auf den Müll geworfen hatte.Immer umgab sich Kai mit zwei, drei Jungen aus der Straße, die ihm blind folgten. Sie zogen mit ihm über Felder, stahlen sich in Hauseingänge, versteckten sich auf Speichern, hinter Türen aus Holzlatten, bis sie jemand verscheuchte. An den Nachmittagen dieses Sommers, an den ich denke, saßen sie neben Kai auf einer Bank, auf diesem Platz, auf dem wir uns alle trafen. Sie saßen dort, ohne viel zu reden, bis in den Abend hinein, wenn sie allein zurückblieben, weil sich der Platz leerte und wir anderen in Hauseingängen verschwanden, hinter roten und blauen Fassaden. Wenn wir sie kommen sahen, schon von weitem, Kai und die anderen, mit ihren Hunden, die sie von der Leine ließen, standen wir von der Bank auf und gingen weiter. Es war etwas an ihnen, das uns bedeutete, es ist nicht gut, ihnen gegenüberzustehen, es ist nicht einmal gut, an ihnen vorbeizulaufen.“

 

Bank

Zsuzsa Bánk (Frankfurt am Main, 24 oktober 1965)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen-Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006 en ook mijn blog van 24 oktober 2007 en ook mijn blog van 24 oktober 2008.

 

Die beiden Rosen

 

Die Hagerose

 

Wie ich die buhlerische Schwester höhne,

Die hier sich neben meiner Hecke brüstet!

Sie dankt sich selbst dem Witz der Menschensöhne,

Indes Natur allein mich ausgerüstet.

Nun blüht sie voll und üppig zwar, die schöne,

Doch bald im Herbste steht sie da verwüstet,

Ein leerer Stengel, und sie selbst verschwunden,

Wenn süße Frucht noch wird bei mir gefunden.

 

Die gefüllte Rose

 

Ich prang im Beet mit tausend goldnen Scheiben,

Was schiltst du? Bleib an deinem dorn’gen Hage!

Mich, die die Erde läßt im Safte treiben,

Mich, die der Wind umneckt mit leiser Klage,

Ja mich, von welcher alle Dichter schreiben,

Daß ich ein Meer von Duft im Herzen trage,

Mich höhnst du, die so viel vermag zu gelten,

Und unnatürlich wagst du mich zu schelten?

 

Die Hagerose

 

Blick um dich her im Garten, im Gefilde!

Es blüht der Pfirsichbaum, doch nicht vergebens,

Die Rebe würzt mit Wohlgeruch, die milde,

Doch sie verleiht auch ew’gen Trank des Lebens;

Das Tier der Flur, das zahme wie das wilde,

Genießet keines flüchtigen Bestrebens:

Erneutes Wesen quillt aus ihrem Triebe,

Doch ohne Frucht ist deine böse Liebe.

 

Die gefüllte Rose

 

Dir zwar verdank ich all mein Sein auf Erden,

Und mir verdankt kein andres Sein das seine,

Mir gönnt Natur, auch nutzlos froh zu werden,

Den Kreis zu schließen, den sie zog, die Reine:

Ruft nicht ein Bildner menschliche Gebärden

Verklärt hervor aus einem bloßen Steine?

Bewundrung muß sich den Gestalten beugen,

Die nichts, weil sie vollendet sind, erzeugen.

 

Die Hagerose

 

Du rühmst mit Recht die Kunst, o schnöde Schwester!

Du rufst sie an, du hast ihr viel zu danken:

Sie knüpfte dich an ihre Stäbe fester,

Du würdest ratlos sonst im Beete schwanken.

Ich trag im Laube wilde Vogelnester,

Um öde Felsen schling ich meine Ranken,

Wer dort mich findet, wird ans Herz mich drücken,

Du wirst im Garten wenige beglücken.

 

Die gefüllte Rose

 

Mich aber wird zu preisen nie vergessen,

Wem Sinn für das Vollkommene gegeben,

Man wird aus mir das feinste Wasser pressen,

Man wird aus mir die schönsten Kränze weben:

Die Götter selbst, ich darf mich rühmen dessen,

Die Götter führen ein unsterblich Leben

In dieser Blätter duftigem Gewimmel,

In meiner Knospe schläft der ganze Himmel.

 

platen_august_graf_von_

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)

 

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2007 en ook mijn blog van 24 oktober 2008.

 

De reis

In de overvolle trein
is hij degene die niet belt.

Warm, hij speelt, hij heeft hier geen bereik, hij niet.
Of er zijn geen nieuwe berichten.
Hoofdmenu – echoput.

Ringtones.

Nooit meer stil is het in de coupé

waar hem onophoudelijk
steeds sterker over elkaar heen tetterend het gekwetter van de bellers kwelt –
In de trein, jij? Mijn e-mail nog gehad?
Robinson in de fall-out van de walm op het balkon,
Robinson die zijn kop intrekt, schildpad
mag ik oversteken.

Klam, het meisje tegenover hem lijkt vijftien, maar bestudeert
tussen gesprekken en sms’jes door
What Makes Me So Pure, Almost Holy?
terwijl haar buikje, choco-ijsje,
tussen naveltruitje, schaambeenbroekje bolt.
Sereen is het woord niet voor de blik op haar gezicht.
Allesoverziend in retrospectief.
In de trein, jij? Mijn e-mail nog gehad?
Haar vreemdheid is hem vertrouwd, haar huid.

Zijn ontvankelijkheid is echter,
kristalhelderder dan pas gewassen glas.
Waarin regenbogen strijken, zebra
mag ik oversteken.
Waarop druppels staan.
Daar onder dat dekschild dat de buitenwereld
tegen hem in bescherming neemt. Tegen hem in-
neemt.
Zweet, onder dekking van de nacht:
een recce van zichzelf. Under cover;
gespannen: Robinsons huid
zit hem als gegoten.
Als naar binnen gegoten.

Lood, hij heeft hier geen bereik.

In de trein, jij? Mijn e-mail nog gehad?
Hij moet er kortom nodig
eens even helemaal uit.
Maar de intercity dobbert
of ze stilstaat in de hekgolf van een stoptrein.

onno_kosters

Onno Kosters (Baarn,  24 oktober 1962)

 

De Amerikaanse schrijver Norman Rush werd geboren op 24 oktober 1933 in San Francisco. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2008.

 

Uit: Mortals

 

At least whatever was wrong was recent, Ray kept telling himself, he realized. Because he’d just done it again, turning in to Kgari Close, seeing his house ahead of him, their house. Whatever was going on with Iris was different from what had gone on in earlier episodes, minor episodes coming under the heading of adjusting to Africa. This was worse because what was going on was so hard to read. He needed to keep in mind that knowing something was going wrong at an early point was always half the battle. And he knew how to stop things in their tracks. In fact that was his field, or one of them. Anyway, he was home. He loved this house.
He paused at his gate. All the houses on the close, in fact all the houses in the extension, were identical, but, for Africa, sumptuous. They were Type III houses built by the government for allocation to the upper civil service and significant expatriates like agency heads and chiefs of mission. The rooms were giant, as Iris had put it when they moved in. Throughout the extension the properties were walled and gated on the street side and separated internally from one another by wire-mesh perimeter fencing that had to be constantly monitored and kept in repair because there was a network of footpaths through the area that the Batswana insisted on using to get from Bontleng or the squatter settlements to their day jobs or for visits with friends or family living in the servants’ quarters each Type III house came with. The quarters were cubicles set well apart from the main houses, which had possibly been a mistake because it made monitoring the flux of lodgers and visitors that much harder. If the quarters had been connected to the main houses there might be less thousand clowns activity in them, although you’d lose yet another piece of your own privacy. The perimeter fences were constantly developing holes so that the paths could keep functioning as they had before the extension was built, and it was a fact that their African neighbors were consistently more lax than the expatriates who lived there about keeping the wire fences fixed up.
The houses stood on gen
erous plots and there was nothing wrong with a Type III house.
They were single-story cinderblock oblongs faced with cement stucco. Their house was salt-white inside and out. Every third house in the extension was painted tan.
The floors were poured concrete.“

 

Rush

Norman Rush (San Francisco, 24 oktober 1933)

 

De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006 en ook mijn blog van 24 oktober 2008.

 

Uit: De Witte

 

“De Witte werd wakker en deed onmiddellijk zijn oogen wijd open. Zijn eerste gewaarwording was: verbazing, zoo vlak voor zijn oogen de slaapkamer te zien, het bed van Heinke daar in den hoek, de oude broeken aan den kapstok tegen den muur, heel den doodgewonen rommel van de kelderkamer met haar niezigen, onfrisschen zweetreuk van iederen morgen. Hij droomde juist dat hij te paard zat en vierklauwens over den steenweg vloog, daarna was ’t iets van een nieuwe broek, – toen hij wakker werd en de alledaagschheid van de dingen in de kamer zoo brutaal op hem neersloeg. Hij deed zijn oogen weer toe, of ’t nog terugkomen zou.. neê, de vervelende weekdag die weer begon, de school, de meester, verdrongen in zijn kop alle ander denken.

De deur van de kelderkamer kriepte open met een dwazen ruk.

– ‘Witte!’

De Witte verroerde geen lid.

– ‘Witte!!’ riep moeder nu veel harder.

– ‘Heu!’ deed de Witte, alsof hij plots uit een diepen slaap wakker schoot.

– ‘Moakt da ge der ut zijt! – ’t es acht ure!’

– ‘Joa!’ En hij bleef liggen lijk hij lag. Hij hoorde de holleblokken van moeder wegkletsen naar den stal toe.

Nu loosde de Witte een diepen zucht. Hij lag op zijn linkerzij, en hij wrocht zijn rechterarm onder de lakens uit en begon zich te krabben, op zijn kop, zijn schouders, zijn rug, ’t jeukte hem overal of hij in rupsenzaad had gelegen. Hij gaapte een paar keeren met grooten mond, maar had de kracht nog niet zijn lui liggend lijf tot er-uit-komen over te halen. Hij draaide zich op zijn rug, trok zijn knieën hoog op, lei zijn handen onder zijn kop, keek naar de vliegen tegen de wit gekalkte zoldering, en dacht na.

De onplezierige dingen kwamen de Witte ’s morgens bij ’t opstaan vanzelf in den geest; naar de prettige dingen moest hij een oogenblik zoeken, als daar vooral dien uchtend was: donderdag, dus geen school ’s namiddags. En dat alleen bracht een wereld van wonderheerlijke beloften mee.

Door het kleine raam stroomde het gouden lachende licht van de nieuwe zomerzon, of ’t met geweld van daarbuiten werd binnengeborteld. Het vierkante ruitje keek als een zonnigjeugdig zomergezicht dat alles wilde betooveren en in gouden schijn zetten, binnen en buiten. Het licht bunselde in de kamer breed open en peuterde in alle hoeken en vouwen van ’t kleergoed dat tegen de muren hing. Als uit een vreemde wereld klonk hierbinnen het kwieterend leven van musschen en vinken, en ’t blij zangerig jubelen van een leeuwerik hoog boven alles uit, ver af.”

 

ErnestClaes_b

Ernest Claes (24 oktober 1885 – 2  september 1968)

 

De Engels – Amerikaanse dichteres Denise Levertov werd geboren op 24 oktober 1923 in Ilford, Essex. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2008.

 

 

On the Mystery of the Incarnation

 

It’s when we face for a moment

the worst our kind can do, and shudder to know

the taint in our own selves, that awe

cracks the mind’s shell and enters the heart:

not to a flower, not to a dolphin,

to no innocent form

but to this creature vainly sure

it and no other is god-like, God

(out of compassion for our ugly

failure to evolve) entrusts,

as guest, as brother,

the Word.

 

 

 

St. Peter and the Angel

 

Delivered out of raw continual pain,

smell of darkness, groans of those others

to whom he was chained–

 

unchained, and led

past the sleepers,

door after door silently opening–

out!

     And along a long street’s

majestic emptiness under the moon:

 

one hand on the angel’s shoulder, one

feeling the air before him,

eyes open but fixed…

 

And not till he saw the angel had left him,

alone and free to resume

the ecstatic, dangerous, wearisome roads of

what he had still to do,

not till then did he recognize

this was no dream

. More frightening

than arrest, than being chained to his warders:

he could hear his own footsteps suddenly.

Had the angel’s feet

made any sound? He could not recall.

No one had missed him, no one was in pursuit.

He himself must be

the key, now, to the next door,

the next terrors of freedom and joy.

 

levertov

Denise Levertov (24 oktober 1923 – 20 december 1997)

 

De Engelse dichter , dramaturg en schrijver Adrian Christopher William Mitchell werd geboren in Hampstead Heath op 24 oktober 1932. Mitchell schreef vele liefdes- en politieke gedichten en gaf talrijke lezingen voor de progressieve doelen. Hij was gekend om zijn satire. Toen hem gevraagd werd om een gedicht te schrijven over de verhouding van de prins van Wales tot de bevolking van Wales, schreef hij het korte meesterwerkje “Royalty is a neurosis./ Get well soon” (“Koningschap is een neurose/Spoedige beterschap. Zijn meest gekende gedicht is ongetwijfeld To Whom It May Concern, een protest tegen de oorlog in Vietnam, dat voor het eerst werd voorgedragen op Trafalgar Square in 1964. Een herziene versie, die niet alleen over Vietnam, maar ook over Irak en Venezuela ging, werd voorgedragen in de Royal Albert Hall in 2005 als onderdeel van de gedichtenolympiade “Twenty05 Festival”, georganiseerd door Michael Horovitz.

 

 

To Whom It May Concern

 

I was run over by the truth one day.

Ever since the accident I’ve walked this way

            So stick my legs in plaster

            Tell me lies about Vietnam.

 

Heard the alarm clock screaming with pain,

Couldn’t find myself so I went back to sleep again

      &nbs
p;      So fill my ears with silver

             Stick my legs in plaster

             Tell me lies about Vietnam.

 

Every time I shut my eyes all I see is flames

Made a marble phone book and I carved all the names

              So coat my eyes with butter

              Fill my ears with silver

              Stick my legs in plaster

              Tell me lies about Vietnam.

 

I smell something burning, hope it’s just my brains.

They’re only dropping peppermints and daisy-chains

              So stuff my nose with garlic

              Coat my eyes with butter

              Fill my ears with silver

              Stick my legs in plaster

              Tell me lies about Vietnam.

 

Where were you at the time of the crime?

Down by the Cenotaph* drinking slime

              So chain my tongue with whisky

              Stuff my nose with garlic

              Coat my eyes with butter

              Fill my ears with silver

              Stick my legs in plaster

              Tell me lies about Vietnam.

 

You put your bombers in, you put your conscience out,

You take the human being and you twist it all about

             So scrub my skin with women,

             Chain my tongue with whisky

             Stuff my nose with garlic

             Coat my eyes with butter

             Fill my ears with silver

             Stick my legs in plaster

             Tell me lies about Vietnam.

 

adrian_mitchell

Adrian Mitchell (24 oktober 1932 –  20 december 2008)

 

De Duitse schrijfster Dorothea von Schlegel werd geboren op 24 oktober 1764 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2008.

 

Uit: Florentin

 

Es war an einem der ersten schönen Frühlingsmorgen. Allenthalben, auf Feldern, auf Wiesen und im Wald, waren noch Spuren des vergangnen Winters sichtbar, und der Härte, womit er lange gewütet; noch einmal hatte er mächtig im Sturm seine Schwingen geschüttelt, aber es war zum letztenmal. Die Wolken waren vertrieben vom Sturm, die Sonne durchgebrochen, und eine laue
milde Wärme durchströmte die Luft. Junge Grasspitzen drängten sich hervor, Veilchen und süße Schlüsselblumen erhoben furchtsam ihre Köpfchen, die Erde war der Fesseln entledigt, und feierte ihren Vermählungstag.

Mutig trabte ein Reisender den Hügel herauf. Vertieft im Genuß der ihn umgebenden Herrlichkeit und in Phantasien, die ihn bald vorbald rückwärts rissen, hatte er den rechten Weg verfehlt, und nun sah er sich auf einmal vor einem Walde, den er durchreiten mußte, wenn er nicht gerade wieder umkehren und zurückreiten wollte; ein andrer Weg war nicht zu finden. Er war lange zweifelhaft.

»Jetzt wieder umkehren wäre ein unnützes Stück Arbeit. Wäre ich etwa umsonst hierher geraten? In diesen Wald kam ich ungefähr auf eben die Weise wie ins Leben… wahrscheinlich habe ich im ganzen auch des Weges verfehlt. Und wie? wenn mir auch hier wie dort die Rückkehr unmöglich wäre?… Sei meine Reise wie mein Leben und wie die ganze Natur, unaufhaltsam vorwärts!… Was mir nur begegnen wird auf dieser Lebensreise, oder diesem Reiseleben?… Ich rühme mich, ein freier Mensch zu sein, und dieser Sonnenschein, dieses laue Umfangen, die jungen Knospen, das Erwarten der Dinge, die mich umgeben, ist schuld, daß auch ich erwarte… und was?… War ich doch mit allem bunten Spielzeug schon längst Hoffnung und Erwartung entflohen!… Närrisch genug wäre es, wenn mich dieser Weg auch endlich an den rechten Ort führte, wie alles Leben zum unvermeidlichen Ziel.« –

Unter diesen Betrachtungen, und Spott über sich selbst, ritt er rasch weiter, fühlte aber endlich sein Pferd ermüden, auch war er selbst durchnäßt vom nächtlichen Regen. Er wünschte jetzt, bald irgendein Obdach zu finden, um einige Zeit ausruhen zu können. – »Hab guten Mut, Schimmel! wir müssen beide weiter; billig ist es aber, daß du es jetzt nicht schlimmer habest als ich.« – Hiermit sprang er ab, machte Riemen und Schnallen am Sattelzeuge weiter und führte das Pferd hinter sich am Zaum. Der Schimmel wieherte und stampfte, als wollte er Zeichen seiner Zufriedenheit geben. Sein Führer drehte sich zu ihm herum, stand still, legte seine beiden Hände an den Kopf des Pferdes und blickte es ernsthaft an.”

 

schlegel_g

Dorothea von Schlegel (24 oktober 1764 – 3 augustus 1839)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 24 oktober 2008.

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sarah Josepha Buell Hale werd geboren op 24 oktober 1788 in Newport, New Hampshire.

 

De Ierse dichter en essayist Robert Greacen werd geboren op 24 oktober 1920 in Derry.

August Graf von Platen, Onno Kosters, Robert Greacen, Norman Rush, Ernest Claes, Denise Levertov, Sarah Josepha Hale, Dorothea von Schlegel, Birhan Keskin

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen-Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006 en ook mijn blog van 24 oktober 2007.

 

 

Bist du der Freund, weil du mein Herz gewinnest?

Bist du der Freund, weil du mein Herz gewinnest?
Bist du die Schlange, weil du stets entrinnest?
Bist du die Seidenraupe, weil du sachte
Mit feinen, starken Fäden mich umspinnest?
Bist du der Strom, weil unerschöpflich dunkel
Du Well’ in Welle durcheinander rinnest?
Bist du der Mond, weil du mit großem Auge
Die Welt in klaren Nächten übersinnest?
Bist du die fromme Nachtigall der Liebe,
Weil du den Todeskelch der Rose minnest?

 

 

 

Es sei gesegnet, wer die Welt verachtet

 

Es sei gesegnet, wer die Welt verachtet,
Denn falscher ist sie, als es Worte malen:
Sie sammelt grausam unsern Schmerz in Schalen,
Und reicht zum Trunk sie, wenn wir halb verschmachtet.

 

Mir, den als Werkzeug immer sie betrachtet,
Mir preßt Gesang sie aus mit tausend Qualen,
Läßt ihn vielleicht durch ferne Zeiten strahlen,
Ich aber werd als Opfertier geschlachtet.

 

O ihr, die ihr beneidetet mein Leben,
Und meinen glücklichen Beruf erhobet,
Wie könnt in Irrtum ihr so lange schweben?

 

Hätt’ ich nicht jedes Gift der Welt erprobet,
Nie hätt’ ich ganz dem Himmel mich ergeben,
Und nie vollendet, was ihr liebt und lobet.

 

 

 

Ist’s möglich, ein Geschöpf in der Natur zu sein

 

Ist’s möglich, ein Geschöpf in der Natur zu sein,
Und stets und wiederum auf falscher Spur zu sein?
Ward nicht dieselbe Kraft, die dort im Sterne flammt,
Bestimmt, als Rose hier die Zier der Flur zu sein?
Was seufzt ihr euch zurück ins sonst’ge Paradies,
Um, wie das Sonnenlicht, verklärt und pur zu sein?
Was wünscht ihr schmerzbewegt euch bald im Erdenschoß,
Und über Wolken bald und im Azur zu sein?
Was forscht ihr früh und spat dem Quell des Übels nach,
Das doch kein andres ist, als – Kreatur zu sein?
Sich selbst zu schaun erschuf der Ewige das All,
Das ist der Schmerz des Alls, ein Spiegel nur zu sein!
In Gott allein ist Ruh’, doch wir vermögen nichts,
Als bloß ein Pendelschwung der ew’gen Uhr zu sein.

 

VonPlaten

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Portret door Moritz Rugendas

 

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2007.

 

 

Zo breekt

 

Zo breekt een askoude dag aan
en staat op zijn eiland een ijsbeer
met de air van een eiland te leven

van de lucht: snuit schuin omhoog,
bek beetje open, bloeddoorlopen
ogen half geloken, niets ontziend.

Een oude meester is er hier vroeg bij.
Hij neemt een foto als hield hij zichzelf
een meetsysteem nee een lepel voor.

Omgekeerd,

evenredig, schepsel dat uit het papier
naar voren treedt, uit het fixeer.
Zijn naaste en laatste gezel.

Dit heeft hij gezien, dit heeft hij niet
van een vreemde. Zich zo onvoltooiend,
drogend aan de lucht, zo een en al air,

zo een en al eiland, zo kan hij het ook.

 

 

 

Zo onwaarschijnlijk

 

Zo onwaarschijnlijk zacht
is het hier nog nooit geweest.

Alle vogels wachten tot de zon.

Wijfjeswolven slapen, gespitst
Siberische idylle, dan een

jagerstred op de permafrost
Freefighter Joop staalt zijn spieren

alvorens de ring in te denderen, overal
ter aarde dooit of laait het licht.

Als een wenkbrauw bloedt de einder.

 

Kosters

Onno Kosters (Baarn,  24 oktober 1962)

 

De Ierse dichter en essayist Robert Greacen werd geboren op 24 oktober 1920 in Derry. Hij groeide op in Belfast en in County Monaghan. Hij studeerde aan het Trinity College in Dublin en nog tijdens zijn studie publiceerde hij zijn eerste gedichten en essays.Na zijn studie woonde hij lange tijd in Londen, waar hij werkte als docent en als journalist. In 1949 gaf hij samen met Valentin Iremonger het „Faber Book of Contemporary Poetry“ uit. In 1995 ontving Robert Greacen de Irish Times Literature Prize For Poetry voor zijn  Collected Poems 1944–1994.

 

 

The Metal Birds

 

A drunk man swivels on a chair
Slurs words that flower into violence.
A table overturns, a light bulb shatters,
Heaps diamonds on the floor.
Voices charged with anger
Drown in a pool of silence.


In a candle-lit attic a boy
Walks in a fog with David Copperfield.
He hears the children’s shouts
Bounce from the streets of dialect,
Peers through the skylight at the dusk
Blinks at Venus in the west
Watches a lamplighter with his pole.


O let there be light, always and always!


Sixty years on, a man gets up to pee,
Turns off the radio, closes a window.
Sunk in sleep, he dreams of a locked room,
Searches for the key under a stone.
In his ears the metal birds are screeching
As they fly towards the darkness of the sea

 

 

 

John Hewitt

 

Sports jacket, corduroys, red tie.
A voice in Belfast middle-class
Proclaims the Marxist line of ’38.
A plump young man, moustached,
Defines the issue of the time.

‘Some want conscription’ – pause –
‘But others are of military age.’
‘Who’s that?’ I ask. Boyd whispers:
‘Another John – surname’s Hewitt.’

I’ll pass him on Stranmillis Road.
‘Hello,’ he’ll say, abrupt and shy,
Museum man not yet in coventry.
One day he bids me call him John,
Asks me to his Mount Charles flat.

He’s not a man who seeks
Confessions, drunk alliances,
The praise of coteries,
lounge bar politics.

We rarely write or phone
To bridge the Irish Sea.
He and McFadden tried to break
The mould of bigotry.
Last met in ’84, John bearded,
Frail, eye-troubled, stick in hand,
Snug in the
Châlet d’or.
We chat of friends, our craft,
The temper of the local streets.

Talk done, I watch him walk away,
Admire his stubborn gait.

 

Robert_Graecen

Robert Greacen (24 oktober 1920 – 13 april 2008)

 

De Amerikaanse schrijver Norman Rush werd geboren op 24 oktober 1933 in San Francisco. Hij volgde een opleiding aan Swarthmore College en werkte daarna vijftien jaar als boekhandelaar, maar koos uiteindelijk voor het beroep van leraar, omdat hij daardoor mee tijd had om te schrijven. Zijn eerste verhaal verscheen in 1978 in The New Yorker. Rush en zijn vrouw werkten tussen 1978 en 1983 voor de vredesmacht in Botswana. De ervaringen daarvan vonden hun neerslag in een bundel korte verhalen onder de titel Whites die in 1986 verscheen en ook in zijn eerste roman Mating en zijn tweede roman Mortals. Voor Mating kreeg hij in 1991 de National Book Award for fiction.

 

Uit: Mating

 

Well before you see water you find yourself walking through pure vapor. The roar penetrates you and you stop thinking without trying.

I took a branch of the path that led out onto the shoulder of the gorge the falls pour into. I could sit in long grass with my feet to the voice, the falls immense straight in front of me. It was excessive in every dimension. The mist and spray rise up in a column that breaks off at the top into normal clouds while you watch. This is the last waterfall I need to see, I thought. Depending on the angle of the sun, there were rainbows and fractions of rainbows above and below the falls. You resonate. The first main sensation is about physicality. The falls said something to me like You are flesh, in no uncertain terms. This phase lasted over an hour. I have never been so intent. Several times I started to get up but couldn’t. It was injunctive. Something in me was being sated and I was paralyzed until that was done.

The next phase was emotional. Something was building up in me as I went back toward the hotel and got on the
path that led to overlooks directly beside and above the east cataract. My solitude was eroding, which was oddly painful. I could vaguely make out darkly dressed people here and there on the Zambia side, and there seemed to be some local African boys upstream just recreationally manhandling a huge dead tree into the rapids, which they would later run along the bank following to its plunge, incidentally intruding on me in my crise or whatever it should be called. The dark clothing I was seeing was of course raingear, which anyone sensible would be wearing. I was drenched.

You know you’re in Africa at Victorial Falls because there is nothing anyplace to keep you from stepping off into the cataract, not a handrail, not an inch of barbed wire. There are certain small trees growing out over the drop where obvious handholds on the limbs have been worn smooth by people clutching them to lean out bodily over white death. I did this myself. I leaned outward and stared down and said out loud something like Weep for me. At which point I was overcome with enormous sadness, from nowhere. I drew back into where it was safe, terrified.

I think the falls represented death for the taking, but a particularly death, one that would be quick but also make you part of something magnificent and eternal, an eternal mechanism. This was not in the same league as throwing yourself under some filthy bus. I had no idea I was that sad. I began to ask myself why, out loud. I had permission to. It was safe to talk to yourself because of the roar you were subsumed in, besides being alone. I fragmented. One sense I had was that I was going to die sometime anyway.”

 

normanrush[1]

Norman Rush (San Francisco, 24 oktober 1933)

 

De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2006.

 

Uit: Het leven van Herman Coene

„Daar is voorzeker niemand in het dorp die niet gereedelijk zal erkennen dat mijnheer Legein, de stationschef, een zeer achtenswaardig man is. Mijnheer Legein is dat, ontegenzeggelijk. En hij is bovendien een man van gewicht, een der voorname personnaliteiten van de gemeente. In de achting der menschen neemt mijnheer Legein onmiddellijk de plaats in na den pastoor en na den dokter. De eerwaarde heer pastoor, dat is de man der kerk en der goddelijke dingen. In zijn persoon berusten al de vreemde machten van daarboven, waaraan ze lijdelijk zijn onderworpen en waarvan ze afhangen. De dokter, dat is de man van de groote geleerdheid die alle kwalen en ziekten kent en peilt. En mijnheer Legein, die onmiddellijk na hen komt, is de hooge vertegenwoordiger van de zienelijke machten van ’s lands bestuur, rechtstreeks verbonden met de verre hoofdstad en met de ministers, de man met veel voorspraak bij allerhande noodwendigheden, en de absolute meester van ’n zoo belangrijk iets als ’t station en de treinen. Wanneer zij daarvan gebruik maken geschiedt er onder zijn almachtig toezicht alles volgens juiste, afgemeten regelen. Mijnheer Legein is iemand.

Met den dokter spreekt hij altijd Fransch, en dat heeft er voorzeker veel toe bijgedragen om hem in hoog aanzien te brengen bij de dorpelingen. Klein en groot neemt voor hem de muts af en zegt: ‘Dag mijnheer de chef!’, zooals ze zeggen: dag mijnheer pastoor, en: dag mijnheer doktoor. Wanneer hij door het dorp wandelt, met bedaarden stap, de handen op den rug, dan kijkt hij niet naar links of rechts, dan blijft hij nergens staan, neen, zijn oogen zijn gericht recht voor zich over de straat, met nu en dan een zijdelingschen blik naar de menschen, wachtend tot zij groeten. Want mijnheer Legein weet dat rondkijken, of blijven staan, of eerst groeten, niet past bij de waardigheid van zijn persoon. Een treffelijk man is mijnheer Legein, iemand die het dorp eer aandoet. Onder de hoogmis zit hij Zondags vooraan in de kerk. Hij blijft altijd geknield op zijn stoel zitten, en zet zich enkel neer om te luisteren naar het sermoon. Dan keert hij zijn stoel om, zoo bedaard, zoo waardig, dat het iedereen opvalt.“

 

Claes

Ernest Claes (24 oktober 1885 – 2  september 1968)

 

De Engels – Amerikaanse dichteres Denise Levertov werd geboren op 24 oktober 1923 in Ilford, Essex. Nadat Levertov in 1946 in Londen debuteerde met haar bundel ‘The double image’ gebeurde er aanvankelijk niet veel. Ze werd gerekend tot ‘The new romantics’. Daar kwam verandering in toen ze in 1947 met haar Amerikaanse echtgenoot (de schrijver Mitchell Goodman) naar de VS verhuisde. Daar kwam ze in aanraking met de avant-garde poezie van Ezra Pound en de Beat Generation. Haar in 1957 verschenen ‘Here and Now’ raakte de goede snaar bij het Amerikaanse publiek. Sindsdien heeft ze met haar gedichten een belangrijke plaats ingenomen in de literatuurgeschiedenis van de jaren 60 en 70.

 

Hymn To Eros

 

O Eros, silently smiling one, hear me.
Let the shadow of thy wings
brush me.
Let thy presence
enfold me, as if darkness
were swandown.
Let me see that darkness
lamp in hand,
this country become
the other country
sacred to desire.

Drowsy god,
slow the wheels of my thought
so that I listen only
to the snowfall hush of
thy circling.
Close my beloved with me
in the smoke ring of thy power,
that we way be, each to the other,
figures of flame,
figures of smoke,
figures of flesh
newly seen in the dusk.

 

 

 

Adam’s Complaint

 

Some people,
no matter what you give them,
still want the moon.

The bread,
the salt,
white meat and dark,
still hungry.

The marriage bed
and the cradle,
still empty arms.

You give them land,
their own earth under their feet,
still they take to the roads

And water: dig them the deepest well,
still it’s not deep enough
to drink the moon from.

 

denise_levertov

Denise Levertov (24 oktober 1923 – 20 december 1997)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sarah Josepha Buell Hale werd geboren op 24 oktober 1788 in Newport, New Hampshire. Van 1827 tot 1836 werkte zij als redactrice van het Ladies’ Magazine in Boston. Haar gedichtenbundel Poems for Our Children verscheen in 1830. Daarin stond het gedicht waardoor zij beroemd is gebleven “Mary Had a Little Lamb”, met de oorspronkelijke titel “Mary’s Lamb”. In 1837 ging zij als redactrice werken voor Godey’s Lady’s Book in Philadelphia. Dat zou zij veertig jaar lang blijven doen, totfat zij op bijna negentigjarige leeftijd met pensioen ging.

Dat Thanksgiving een nationale feestdag is geworden danken de Amerikanen ook voornamelijk  aan Sarah Josepha Hale. In 1846 besloot ze om zich in te zetten voor het opzij zetten van één dag per jaar om dank te geven voor Amerika’s rijkdom en welvaart. Iedere november publiceerde ze ‘traditionele’ recepten voor Thanksgiving, vergezeld van hoofdredactionele commentaren die verlangden dat de dag officiële
erkenning zou krijgen. Iedere zomer schreef ze een reeks brieven aan de gouverneurs van diverse staten. In 1863 kreeg ze Abraham Lincoln aan haar kant. De president besloot dat het nog niet zo’n gek idee was om, midden in de Burgeroorlog, een dag te hebben waarop iedereen eens stilstond bij waar het allemaal om ging, namelijk het welzijn en de welvaart van de Verenigde Staten.

 

Mary’s Lamb

Mary had a little lamb,
Its fleece was white as snow,
And every where that Mary went
The lamb was sure to go;
He followed her to school one day—
That was against the rule,
It made the children laugh and play,
To see a lamb at school.

And so the Teacher turned him out,

But still he lingered near,

And waited patiently about,

Till Mary did appear;

And then he ran to her, and laid

His head upon her arm,

As if he said—”I’m not afraid—

You’ll keep me from all harm.”

 

“What makes the lamb love Mary so?”

The eager children cry—

“O, Mary loves the lamb, you know,”

The Teacher did reply;—

“And you each gentle animal

In confidence may bind,

And make them follow at your call,

If you are always kind.”

Sarah_Hale

Sarah Josepha Hale (24 oktober 1788 – 30 april 1879)

 

De Duitse schrijfster Dorothea von Schlegel werd geboren op 24 oktober 1764 in Berlijn. Zij was de oudste dochter van de filosoof Moses Mendelssohn.Nadat zij de dichter en criticus Friedrich von Schlegel had leren kennen liet zij zich in 1799 scheiden van haar eerste man. Zij kreeg de voogdij over haar jongste zoon en ging wonen in de Ziegelstraße, waar zij een lieteraire salon begon die vaak bezocht werd door Tieck, Schelling, de broers Schlegel en Novalis. Friedrich Schlegels roman Lucinde (1799) werd gezien als een verslag van hun affaire en veroorzaakte een schandaal in literaire kringen. In 1801 publiceerde Schlegel anoniem haar roman Florentin. In 1808 bekeerden Friedrich and Dorothea, die nog als protestant getrouwd waren, zich tot het katholieke geloof.

 

 

Draußen so heller Sonnenschein

Draußen so heller Sonnenschein,
Alter Mann, laß mich hinaus!
Ich kann jetzt nicht geduldig sein,
Lernen und bleiben zu Haus.

Mit lustigem Trompetenklang
Ziehet die Reuterschar dort,
Mir ist im Zimmer hier so bang,
Alter Mann, laß mich doch fort!

Er bleibt ungerührt,
Er hört mich nicht:
»Erlaubt wird, was dir gebührt,
Tust du erst deine Pflicht!«

Pflicht ist des Alten streng Gebot;
Ach, armes Kind! du kennst sie nicht,
Du fühlst nur ungerechte Not,
Und Tränen netzen dein Gesicht.

Wenn es dann längst vor
ber ist,
Wonach du trugst Verlangen,
Dann gönnt man dir zu spät die Frist,
Wenn Klang und Schein vergangen!

Was du gewähnt,
Wonach dich gesehnt,
Das findest du nicht:
Doch bleibt betränt
Noch lang dein Gesicht.

 

Dorothea_Schlegel

Dorothea von Schlegel (24 oktober 1764 – 3 augustus 1839)

 

Nagekomen bericht:

 

In verband met de vorige week afgelopen Buchmesse in Frankfurt (15 – 19 oktober 2008), waarin Turkije dit jaar centraal stond:

 

De Turkse dichteres en schrijfster Birhan Keskin werd geboren in 1963 in Kırklareli, Turkije. In 1986 behaalde zij haar graad in sociologie aan de universiteit van Istanbul. Haar eerste gedichten verschenen in 1984. Van 1995 tot 1998 was zij mede uitgever van het blad Göçebe. Sindsdien heeft ze voor verschillende vooraanstaande uitgeverijen in Istanbul gewerkt.

 

 

RITE OF FERAH


Somewhere in the world, here,
there stands a lake.
A blue lavender morning
Somewhere in the world
Slowly forms itself.
A woman, a little younger than me,
Softly explains to me
The world, the astonishment of morning:
(Once, in a water poem, I was lowlands
that flowed mightily)
A woman, a little younger than me,
Say her name is splashing water,
Pouring on my silent shroud.
Here, somewhere in the world,
there stands a lake,
There are mountains behind it,
beating my purple
saying more mountain, even more.

A shaman here, beating a shaman drum
Until morning with the sorrow of a beech tree.

 

 

 

RIVER VIEW


Let the wind stay ripped, in this insane dream
what does truth matter anyway.
Let’s lie down, sleep, wake, get up
Like two dry-roasted nuts in this insane dream
Isn’t love, after all,
A little mercy locked up somewhere,
After all, isn’t the world a crystal lie
Let it mature
Come look I’ll show you
a river view from the hill.

 

 

Vertaald door George Messo

 

Keskin

Birhan Keskin (Kırklareli, 1963)