Voorjaar (M. Vasalis), David Malouf, Friedrich Hölderlin

 

 

Pruimenbloesem door Claude Monet, 1879

 

Voorjaar

Het licht vlaagt over ’t land in stoten
wekkend het kort en straf geflonker
der blauwe wind-gefronsde sloten;
het gras gloeit op, dooft uit, is donker.
Twee lammren naast een stijf grauw schaap
staan wit, bedrukt van jeugd in ’t gras…
Ik had vergeten hoe het was
en dat de lente niet stil bloeien,
zacht dromen is, maar hevig groeien,
schoon en hartstochtelijk beginnen,
opspringen uit een diepe slaap,
wegdansen zonder te bezinnen.

 

M. Vasalis (13 februari 1909 – 6 oktober 1998)
De voormalige Jeruzalemkerk in Den Haag, de geboorteplaats van M. Vasalis

 

De Australische dichter en schrijver David Malouf werd geboren op 20 maart 1934 in Brisbane. Zie alle tags voor David Malouf op dit blog.

 

Stooping to Drink

Smelling the sweet grass
of distant hills, too steep
to climb, too far to see
in this handful of water
scooped from the river dam.

Touching the sky where like
a single wing my hand
dips through clouds. Tasting
the shadow of basket-willows,
the colour of ferns.

A perch, spoon-coloured, climbs
where the moon sank, trailing
bubbles of white,
and school kids on picnics
swing from a rope — head

over sunlit heels like angels
they plunge into the sun
at midday, into silence
of pinewoods hanging over
a sunken hill-farm.

Taking all this in
at the lips, holding it
in the cup of the hand.
And further down the hiss
of volcanoes, rockfall

and hot metals cooling
in blueblack depths a hundred
centuries back.
Taking all this in
as the water takes it: sky

sunlight, sweet grass-flavours
and the long-held breath
of children — a landscape
mirrored, held a moment,
and let go again.

 

A History Lesson

Sweaty after a bout the young prince towels his body,
sprawls against the wall of a tennis court. His body seems
his own. He is seventeen, loves exercise,
apples, and has just discovered order
in the frets of a guitar and the disorder
his spirit leans towards where hair sweeps upward
and a tender neck’s laid bare. All this
is normal.
Miles away,
his body is the site of negotiations. Old men in furs
have laid it out between them, a treaty
is tied to the royal member as, by proxy, it is annexed, with no compliance
on his part (it is, so far as he knows, off
in a goosegirl’s placket) to the crib of a ten months’ orphan, the Staatsholder
of nine dependencies.
Somewhere peasants
work in the prince’s groin, sleep off the day’s work in its shade.
They will speak the same patois when they go back
to dealing with horizons, but their heads
have passed under harsher laws. In a trench twelve pikemen
curse white, blow on a fist as night creeps over
the edge of a boy’s body much like theirs and also forfeit.

These lives go other ways
than the documents intended. The young prince
will swell with evil fluids not drained off, his infanta
be occupied by three foreign husbands; she will never know his tongue.
One of that band of pikemen, every hair
on his head ablaze with firelight, every louse in his shirt assured of
its sweat, will get his wish. He will climb on out
of the blood of battle, eat, in a fiery sunset,
a late crust among shadows
that peck round a harvest blade, and whistling an old song, track
to its source among ferns the stream
that mutters in his head and never once says ‘history’.

But that is another story. Passed from mouth
to mouth and not set down, it covers the facts, has a beginning and has survived
its middle. Why shouldn’t it end well?

 

David Malouf (Brisbane, 20 maart 1934)

 

De Duitse dichter en schrijver Johann Christian Friedrich Hölderlin werd geboren op 20 maart 1770 in Lauffen am Neckar in het Hertogdom Württemberg. Zie ook alle tags voor Friedrich Hölderlin.

 

Toen ik een knaap was

Toen ik een knaap was,
Redde een god mij vaak
Van het geschreeuw en de roede der mensen,
Toen speelde ik veilig en wel
Met de bloemen van het woud,
En het zoele des hemels
Speelde met mij.

En zoals gij het hart
Van de planten verblijdt,
Als zij u tegemoet
Hun tere armen strekken,

Zo hebt gij mijn hart verblijd
Vader Helios, en, gelijk Endymion,
Was ik uw lieveling,
Heilige Luna!

O, al gij trouwe
Vriendelijke goden!
Als ge eens wist
Hoe mijn ziel u heeft liefgehad!

Wel riep ik toen nog niet
U bij naam, ook gij
Noemde mij nooit, zoals de mensen elkaar noemen,
Als kenden ze elkaar.

Toch kende ik u beter
Dan ik de mensen ooit kende,
Ik begreep de stilte van de ether,
De woorden der mensen begreep ik nooit.

Mij voedde de muziek
Van het ruisende woud
En liefhebben leerde ik
Temidden der bloemen.

In de armen der goden groeide ik op.

 

Vertaald door Kester Freriks

 

Friedrich Hölderlin (20 maart 1770 – 7 juni 1843)
Portret door Franz Karl Hiemer, 1792

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e maart ook mijn blog van 20 maart 2021 en ook mijn blog van 20 maart 2020 en eveneens mijn blog van 20 maart 2019 en ook mijn blog van 20 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3 en ook deel 4.

David Malouf, Roman Libbertz, Friedrich Hölderlin

De Australische dichter en schrijver David Malouf werd geboren op 20 maart 1934 in Brisbane. Zie alle tags voor David Malouf op dit blog.

 

In the Beginning

The table’s there in the kitchen, where I kneel
on a high chair, tongue at air, trawling a slate
with pot-hooks; on the track of words; on the track of this word,
table. Is there instant, wobbly wooden,
four-square in it solid self, and does not need
my presence to underwrite its own or scrawl,
thick tongue, thick hand, a puddle slate and knock it
up out of blue nowhere. Where are they, table,
slate, slate-pencil, kitchen, and that solid
intent child on one knee reaching for sawn
planks back there? Breathless today, or almost,
I wrestle uphill to where, in a forest gap
of table size, it stands, four legged, dumb,
still waiting. An unbreathed word among the chirrup
and chafe, it taps a foreleg. Table, I mutter.
With tool-marks fresh as tongue-licks, already criss-crossed
with scars I feel my own where hard use makes them,
it moves as that child’s hand moves about muddy water.

 

Typewriter Music

Hinged grasshopper legs kick
back. So
quick off the mark, so
spritely. They set
the mood, the mode, the call
to light-fingered highjinks.

A meadow dance
on the keyboard,
in breathless, out-of-bounds
take-offs into
flight and giddy joyflight without
stint. The fingerpads

have it. Brailling through
études of alphabets, their chirp and clatter
grass-choppers
the morning to soundbites,
each rifleshot hammerstroke another notch
in the silence.

 

Bicycle
~for Derrick Peat
 
Since Thursday last the bare living-room
of my flat’s been occupied
by a stranger from the streets, a light-limbed traveller.
 
Pine-needle spokes, bright rims, the savage
downward curve like polished horns
of its handlebars denote
 
Some forest deity, or deity of highway
and sky has incognito set up residence, the godhead
invoked in a machine.
 
To the other inmates of the room, a bookcase,
two chairs, its horizontals speak
of distance, travelling light. Only the mirror
 
remains unruffled, holding
its storm of light unbroken, calmly accepting
all traffic through its gaze. Appease! Appease! Even
 
Its tall metallic insect
its angel of four geometries
and speed. So much for mirrors. As for myself
 
I rarely dare look in. What should I offer
a bicycle? Absurd
to lay before its savage iridescence –
 
grease-drops’ miraculous resin,
the misty Pleiades –
my saucer of sweat.
 
Now time yawns and its messengers appear
Like huge stick-insects, wingless, spotted with stars,
they wheel through the dusk towards us,
 
the shock-wave of collision still lifting
the locks, who bear our future
sealed at these lips like urgent telegrams.

 

David Malouf (Brisbane, 20 maart 1934)

 

De Duitse dichter, schrijver en schilder Roman Libbertz werd geboren op 20 maart 1977 in München. Zie ook alle tags voor Roman Libbertz op dit blog.

 

Het elixer

Grijze wereld, niet griezelig,
zweet in de handen,
synapsschotten versplinteren,
en het verwaarloosde hart ontspant.
Zuurstof, geen zuur,
eindelijk ademen,
Ogen zijn niet bang voor het licht
en elke tweede seconde embryonaal.
Samenkomen, niet tegen,
een kus stopt de aarde.
Zielen dansen,
en gedachten verliezen alle kracht.
Het innerlijk, niet in zichzelf gekeerd,
in hemelhoge sferen,
langs roltrappen van gevoel omhoog,
en dicht bij God,
wij, de geliefden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Roman Libbertz (München, 20 maart 1977)

 

De Duitse dichter en schrijver Johann Christian Friedrich Hölderlin werd geboren op 20 maart 1770 in Lauffen am Neckar in het Hertogdom Württemberg. Zie ook alle tags voor Friedrich Hölderlin

 

Aandenken

De noordooster waait,
Van de winden mij
De dierbaarste, omdat hij vurige geest

En behouden vaart belooft de schippers.
Maar ga nu en groet
De schone Garonne,
En de tuinen van Bordeaux
Daar, waar langs scherpe oever
Verder gaat het pad en diep in de rivier
Neerstort de beek, daarboven echter
Kijkt uit een edel paar
Eiken en zilverpopulieren;

Nog vaak denk ik eraan en hoe
Brede kronen buigt,
Over de molen, het iepenbos,
Maar op de binnenplaats groeit een vijgenboom.
Op feestdagen gaan
De bruine vrouwen aldaar
Over zijden grond,
In de tijd van maart
Wanneer gelijk zijn nacht en dag,
En over langzame paden,
Zwaar van gouden dromen,
Wiegende luchten trekken.

Laat echter,
Vol van donker licht,
Iemand mij de geurende beker reiken,
Opdat ik rusten kan; want zoet
Zou zijn onder schaduw de slaap.
Niet goed is het,
Zielloos door sterfelijke
Gedachten te zijn. Maar goed
Is een gesprek en te zeggen
De overtuiging van het hart, veel te horen
Over dagen der liefde,
En daden welke geschied zijn.

Waar echter zijn mijn vrienden? Bellarmin
En zijn metgezellen? Velen
Zijn bevreesd tot de bron te gaan;
De rijkdom namelijk begint
Op zee. Zij,
Zoals schilders, verzamelen
De pracht van de aarde en versmaden
De gevleugelde strijd niet, en
Eenzaam te leven, jarenlang, onder
De ontbladerde mast, waar niet de nacht doorgloeien
De feestdagen van de stad,
En snarenspel en aangeboren dans niet.

Nu echter zijn naar de Indiërs
De mannen gegaan,
Daar bij de winderige spits
Bij wijnbergen, waar omlaag
De Dordogne komt,
En te zamen met de schitterende
Garonne breed als een meer
Uitstroomt de rivier. De zee echter
Neemt en geeft gedachtenis,
En ook de liefde vestigt naarstig de ogen,
Wat blijft echter, stichten de dichters.

 

Vertaald door Kester Freriks

 

Friedrich Hölderlin (20 maart 1770 – 7 juni 1843)
Hölderlin op een zilveren medaille

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e maart ook mijn blog van 20 maart 2021 en ook mijn blog van 20 maart 2020 en eveneens mijn blog van 20 maart 2019 en ook mijn blog van 20 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3 en ook deel 4.

Friedrich Hölderlin

De Duitse dichter en schrijver Johann Christian Friedrich Hölderlin werd geboren op 20 maart 1770 in Lauffen am Neckar in het Hertogdom Württemberg. Zie ook alle tags voor Friedrich Hölderlin

Uit: Hyperion

Es ist ganz, was es ist, und darum ist es so schön.
Der Zwang des Gesetzes und des Schicksals betastet es nicht; im Kind ist Freiheit allein.
In ihm ist Frieden; es ist noch mit sich selber nicht zerfallen. Reichtum ist in ihm; es kennt sein Herz, die Dürftigkeit des Lebens nicht. Es ist unsterblich, denn es weiß vom Tode nichts.
Aber das können die Menschen nicht leiden. Das Göttliche muß werden, wie ihrer einer, muß erfahren, daß sie auch da sind, und eh es die Natur aus seinem Paradiese treibt, so schmeicheln und schleppen die Menschen es heraus, auf das Feld des Fluchs, daß es, wie sie, im Schweiße des Angesichts sich abarbeite.
Aber schön ist auch die Zeit des Erwachens, wenn man nur zur Unzeit uns nicht weckt.
O es sind heilige Tage, wo unser Herz zum ersten Male die Schwingen übt, wo wir, voll schnellen feurigen Wachstums, dastehn in der herrlichen Welt, wie die junge Pflanze, wenn sie der Morgensonne sich aufschließt, und die kleinen Arme dem unendlichen Himmel entgegenstreckt.
Wie es mich umhertrieb an den Bergen und am Meeresufer! ach wie ich oft da saß mit klopfendem Herzen, auf den Höhen von Tina, und den Falken und Kranichen nachsah, und den kühnen fröhlichen Schiffen, wenn sie hinunterschwanden am Horizont! Dort hinunter! dacht ich, dort wanderst du auch einmal hinunter, und mir war, wie einem Schmachtenden, der ins kühlende Bad sich stürzt und die schäumenden Wasser über die Stirne sich schüttet.
Seufzend kehrt ich dann nach meinem Hause wieder um. Wenn nur die Schülerjahre erst vorüber wären, dacht ich oft.
Guter Junge! sie sind noch lange nicht vorüber.
Daß der Mensch in seiner Jugend das Ziel so nahe glaubt! Es ist die schönste aller Täuschungen, womit die Natur der Schwachheit unsers Wesens aufhilft.
Und wenn ich oft dalag unter den Blumen und am zärtlichen Frühlingslichte mich sonnte, und hinaufsah ins heitre Blau, das die warme Erde umfing, wenn ich unter den Ulmen und Weiden, im Schoße des Berges saß, nach einem erquickenden Regen, wenn die Zweige noch bebten von den Berührungen des Himmels, und über dem tröpfelnden Walde sich goldne Wolken bewegten, oder wenn der Abendstern voll friedlichen Geistes heraufkam mit den alten Jünglingen, den übrigen Helden des Himmels, und ich so sah, wie das Leben in ihnen in ewiger müheloser Ordnung durch den Aether sich fortbewegte, und die Ruhe der Welt mich umgab und erfreute, daß ich aufmerkte und lauschte, ohne zu wissen, wie mir geschah – hast du mich lieb, guter Vater im Himmel! fragt ich dann leise, und fühlte seine Antwort so sicher und selig am Herzen.“

 

Aan de zonnegod

Waar ben je? dronken schemert mijn ziel van al
Jouw weelde; want zoëven was het, dat ik
Gezien heb hoe, moe van zijn reis, de
Jeugdig betoverende zoon der goden

Zijn jonge lokken baadde in een gouden wolk;
En nu nog kijkt mijn oog uit zichzelf hem na,
Maar ver is hij, naar vrome volken,
Die hem nog eren, van hier vertrokken.

Jou, aarde, heb ik lief! jij treurt met mij mee!
En onze treurnis slaat, gelijk kinderleed,
Bij ’t sluimeren om en, zoals winden
Fladderen en fluisteren in ’t snarenspeeltuig,

Totdat de meesterhand het de mooiere toon
Ontlokt, zo spelen nevel en droom rondom
Ons, tot de terugkeer der geliefde
Leven en geest in ons doet ontvonken.

 

Vertaald door Kester Freriks

 

Friedrich Hölderlin (20 maart 1770 – 7 juni 1843)
Monument in Nürtingen

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e maart ook mijn blog van 20 maart 2020 en eveneens mijn blog van 20 maart 2019 en ook mijn blog van 20 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3 en ook deel 4.

Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

 

De boot

De ramen zijn in dit oud woonhuis
hoger dan gebruikelijk in de voorgevel geplaatst,
zodat wanneer je hier naar buiten kijkt,
over de rand van je bloedeigen vergetelheid,
je oog niet anders dan schuin omhoog
naar peppelkruin en straatlamp reikt,

stilleven dat staat boven de dampende,
zwarte aarde onder al dit groen,

je vanachter een patrijspoort naar boven
blikt, op je één-na-laatste ademteug,
zinkende naar boven zwemt,
je kop stotend aan sloten,
grendels, gewassen pantserglas,
klinknagels en vleugelmoeren,
je haren wiegend in de onderwaterwind,
je handen zonder horen piepend langs het glas,
je naar beneden stijgt,

nature morte schuin omhoog
uit de onderbuik van dit jouw schip,

mijn lief, mijn lief, ja had nou maar
je werk ook zélf in MoMA uitgestald,
dan deed het er, eenmaal gesnapt,
geen moer meer toe dat wat je voor je zag
in deze lijst schuin boven dit
oud woonhuis stond.

Trompe-l’oeil met de dampende,
zwarte aarde onder al dit groen.

 

Vijftien regels (zestien regels)

Vul de straten met gaten, regel het scheepvaartverkeer
de verkeerde, de kant op,

schiet een ijskast naar het binnenste van de komeet,
schiet in eigen doel, schiet het voorbij. Regen

een boog, span deze, richt een pijl van water
op een roos van licht: regen
een boog. Span deze, richt een pijl van water
op een roos van licht: regen een boog. Span –

lever een pakbon zonder pak,
scheer je met een scalpel,
poets je handen met schoensmeer,

zet tussen de middag een ontbijt van chili con carne en ijs toe op tafel.

Onderbreek nu eenmaal voorgoed waar je mee bezig bent, maar niet
voor de vorm: voor je het laat
voor wat het werd.

 

 
Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

 

De Nederlandse schrijver (Cornelis Christophel Maria) Kester Freriks werd geboren in Djakarta, Indonesië, op 24 oktober 1954. Zie ook alle tags voor Kester Freriks op dit blog.

Uit: Het nieuwe vogels kijken

“Het is najaar. Een vlucht Grauwe Ganzen of Rietganzen in v-vorm vliegt hoog voorbij langs de hemel, zuidwaarts. Ze zijn afkomstig uit noordelijke streken, waar de winter is ingevallen. De zon staat laag, is even later al achter de horizon verdwenen. Sneeuw en ijs maken voedsel onbereikbaar.
Niet alleen ganzen vliegen in dit gestroomlijnde patroon, ook Kraanvogels trekken in sierlijke lijnen weg van de kou naar gebieden met een milder klimaat, overwinteringsgebieden. De middeleeuwse dichter Jacob van Maerlant roemde de vorm van een zwerm reizende Kraanvogels, alsof ze een letter in de lucht schrijven. Deze v-formatie is misschien wel een van de bekendste beelden uit de vogeltrek. Het verschijnsel is nauwgezet bestudeerd. Iedere vogel vliegt schuin achter zijn voorganger, de vleugelpunten raken elkaar ternauwernood. De eerste vogel breekt de luchtweerstand, waarvan de andere vogels profijt hebben. De werveling die door de vleugelslag van de eerste vogel ontstaat, een soort opwaartse luchtstroom, biedt de daarachter vliegende vogel voordeel. Neemt hem als het ware mee. In afwisseling neemt een vogel de leiding. Door deze manier van samenwerken kunnen de vogels anderhalf keer zo ver vliegen als anders het geval zou zijn.
De even sierlijke als scherpgepunte v, die in de trektijd het hemelruim doorklieft, begeleid door het luide gakken van de ganzen of het onderlinge trompetten van de Kraanvogels, spreekt al generaties lang vogelliefhebbers aan. De ‘contactroep’, zoals het onderling converseren in de zwerm heet, toont de saamhorigheid. Kijk, daar zoeken vogels nieuwe horizonten, nieuwe leefgebieden. Het zijn vaak families die samen onderweg zijn. De symboliek van vogeltrek, verbonden met de wisseling der seizoenen, behoeft nauwelijks uitleg. Mensen beschouwen het zoeken naar nieuwe werelden als teken van levenskracht en verwachting. Voeg daarbij de raadsels waarmee de vogeltrek nog altijd is verbonden en we betreden een terrein dat onuitputtelijk belangstelling wekt en velen bekoort en zelfs betovert.
Vogeltrek en richtingsgevoel roepen behalve bewondering ook vragen op, voor iedereen die aandacht heeft voor de natuur. Hoe vindt de Boerenzwaluw zijn weg terug naar de schuur van zijn vorig broedseizoen? Hoe weten vogels in Afrika dat in onze landen de lente aanbreekt? Waar halen ze de kracht en energie vandaan die duizenden kilometers af te leggen? En vooral: hoe vinden vogels de weg? Steeds geavanceerder onderzoek en technologie met behulp van satellietzenders laten zien dat vogels zich oriënteren op de stand van de zon, maan en sterren en sterrenbeelden, en ook gebruik maken van visuele bakens als kustlijnen, rivieren, bergketens. Trekvogels volgen min of meer vaste routes over land en zee. Het navigatievermogen lijkt wel toverij. Maar er zijn altijd vogels die afdwalen, zogenoemde dwaalgasten en zeldzaamheden.”

 

 
Kester Freriks (Djakarta, 24 oktober 1954)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Aristide von Bienefeldt (pseudoniem van Rijk de Jong) werd geboren op 24 oktober 1964 in Rozenburg bij Rotterdam. Zie ook alle tags voor Aristide von Bienefeldt op dit blog.

Uit:Confessions of a Son and Heir (Vertaald door Liz Waters)

“The only thing I inherited from my father’s side was the inordinate urge to copulate, so I’ll only deal indirectly with this branch of the family here. As anyone knows, quality is preferable to quantity: on my father’s side there are at least seventy cousins wandering the planet and on my mother’s side there’s only me. Her two older sisters never had children. Apart from a few subjects of my father’s kingdom who have made their fortunes abroad (and who are spoken very highly of by his family – as so in many families, the possession of money is a synonym for intelligence), my cousins all resemble each other so closely that they are interchangeable. My father died twenty years ago. He was at odds with his brothers and sisters all his life. The only one I ever felt any fondness for was his sister Greta, who never married and who was very much involved with the offspring of her brothers and sisters. She twirled the skipping rope and acted as a horse for the little ones, and she was also open minded enough to mice a drag on a joint when the sixties came to the Lowlands – which is where any similarity with the former American president ends, since as far as I know she took no part in the orgies and blow-outs which made those years so surprisingly different. Five years ago my mother and I arranged her funeral. It was a stiflingly hot summer day. I wore a dark blue suit; my mother was dressed in black. Since the great majority of auntie’s relatives live in the eastern part of the country and therefore seldom see the sea, they arrived decked out in very thin, colourful, scanty clothing with a view to visiting the beach later in the day. The gravedigger was a slim young man with a face as white as paper whose coming out had been limited to myself when a month previously I had sucked him off in a little park in Werkmansgat – to his satisfaction as well as to mine. God had supplied him with an extremely well-furnished reproductive organ. It took about ten minutes before my mouth filled with millions of lukewarm spermatozoids. In contrast to my usual habit, I swallowed everything. He accompanied the coffin containing the bodily remains of auntie, followed by the motley, lurching crowd like a carnival procession without lanterns as they walked to the freshly dug trench in the middle of the graveyard. Before entrusting the blond timber to the earth, the gravedigger cleared his throat. I looked at what he had between his legs: it was completely flattened by his trousers, which were both baggy and close-fitting, and I deeply regretted that he had not been wearing his working uniform when he did slid his member into my mouth four weeks before.”

 

 
Aristide von Bienefeldt (24 oktober 1964 – 20 januari 2016)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Ich möchte, wenn ich sterbe, wie die lichten

Ich möchte, wenn ich sterbe, wie die lichten
Gestirne schnell und unbewußt erbleichen,
Erliegen möcht ich einst des Todes Streichen,
Wie Sagen uns vom Pindaros berichten.

Ich will ja nicht im Leben oder Dichten
Den großen Unerreichlichen erreichen,
Ich möcht, o Freund, ihm nur im Tode gleichen;
Doch höre nun die schönste der Geschichten!

Er saß im Schauspiel, vom Gesang beweget,
Und hatte, der ermüdet war, die Wangen
Auf seines Lieblings schönes Knie geleget:

Als nun der Chöre Melodien verklangen,
Will wecken ihn, der ihn so sanft geheget,
Doch zu den Göttern war er heimgegangen.

 

Ich bin wie Leib dem Geist

Ich bin wie Leib dem Geist, wie Geist dem Leibe dir;
Ich bin wie Weib dem Mann, wie Mann dem Weibe dir,
Wen darfst du lieben sonst, da von der Lippe weg
Mit ew′gen Küssen ich den Tod vertreibe dir?
Ich bin dir Rosenduft, dir Nachtigallgesang,
Ich bin der Sonne Pfeil, des Mondes Scheibe dir;
Was willst du noch? Was blickt die Sehnsucht noch umher?
Wirf alles, alles hin: du weißt, ich bleibe dir!

 

Je vaak te zien …

Je vaak te zien, dat is me niet gegeven
en ’t is verboden naar je toe te komen,
Je bijna nooit te spreken en een schromen
je aan te kijken, is hier mijn hele leven.

Maar van je dromen, dichten, plannen smeden,
om jou te naderen, is mij niet ontnomen,
dat zal mij altijd door ten goede komen
en met zo weinig stel ik mij tevreden.

Want ach! Ik heb al erger leed gedragen,
en deze pijn van nu is haast gering,
in plaats van lijden, een zoet onbehagen.

Mijn wens, bij anderen, stuitte op afkeuring.:
Jij hebt hem niet verhoord, maar afgeslagen
heb je hem ook niet, mijn zoete lieveling!

 

Vertaald door Frans Roumen

 

 
August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Standbeeld in Ansbach

 

De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem. Zie ook alle tags voor Ernest Claes op dit blog.

Uit: Kobeke

“Kobeke is geboren in een leemen hut van’t Kempenland, dat het schoonste land van Vlaanderen is, en ’t was op een zondagachternoen in de Sint-Jansmaand, en zijn vader en zijn moeder waren arme menschen.
De hut waar Kobeke geboren is ligt daar heelemaal op haar eigen bezijden de zandbaan. De witte leemmuren zijn scheef getrokken omdat het strooien dak er te zwaar op weegt. Daar is een scheeve deur in den gevel. Daar is een groot vensterke en nog een klein vensterke. En dan is er nog het deurke van den geitenstal en het schuurke. Als er een stuk leem uit de muren valt plakt vader Broos daar een versche klakke leem tegen en gaat er eens met den witborstel over. Als er een vlok stroo uit het dak waait steekt vader Broos daar weer ander stroo in.
Tusschen de hut en de zandbaan ligt de putkuip. ’t Is een put met een zwikboom die in ’t midden kwinkwankt op een mik; aan den eenen kant hangt de puthaak, aan het ander end een versleten ketelke vol steenen om den aker gemakkelijker boven te trekken. De zwik is zoo hoog als ’t dak. Ze doet denken aan de galg. Langs den kant van de zandbaan is er al lang een plank van de putkuip, maar het vuurkruid dat er binnen in wast, is er dweers door gegroeid en het gat is toe. Als Lulle-Mie de geit voorbij dat vuurkruid wandelt keert ze met een vieze snuit haar kop terzij. Neven de putkuip wast er ook een vlierstruik, nu volop in de blom. Vlak daarachter ligt de houtmijt. Kapucienkes tegen het endeke haag, klimop over het planken kot van Pardoes den hond, en tegen Paschen wordt ieder jaar door vader Broos alles gewit. Een stukske land achter het huis, een voorschoot wei daarneven, en voor de rest is ’t ommetom al dennebosch en hei.
En stil.”

 

 
Ernest Claes (24 oktober 1885 – 2 september 1968)
Huize Ernest Claes in Zichem

 

De Duitse schrijfster Zsuzsa Bánk werd geboren op 24 oktober 1965 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Zsuzsa Bánk op dit blog.

Uit: Heißester Sommer

“Jetzt steht sie da, vielleicht anderthalb Meter vor Anna, als hätte sie Angst, näher zu kommen. Die anderen sind zur Seite getreten, bilden einen Halbkreis. Sie ahnen, daß sie nicht stören dürfen, wenden sich ab, zögernd, gehen ein, zwei Schritte, schauen in ihre Taschen, ihre Hefte, auf ihre Uhren. Nach Annas Vortrag hat sie in der Menge gestanden und gewartet, bis die anderen ihre Fragen gestellt, mit Anna gesprochen haben, hat ihnen über die Schultern geschaut, auf Annas Tisch, auf das Papier, die Stifte. Anna ist es seltsam vorgekommen, aber sie hat sich nichts dabei gedacht, sich nicht gefragt, wer sie sein könnte, weil es viele gibt, die das tun: stehenbleiben, wenn andere schon da stehen.
Sie fragt Anna: Bist du – ?, und sagt Annas Namen, als ob Anna eine andere sein könnte, wo doch hier jeder weiß, wer sie ist, schon weil es auf den Plakaten auf dem Gang, an der Tür und am Podium steht. Später sagt sie, gleich habe sie gewußt, daß sie es ist, Anna, sie hätte nicht fragen müssen. Im Radio habe sie das Gespräch mit ihr gehört, am Morgen, in einem dieser neuen Magazine, als sie ihren ersten Tee getrunken habe, erklärt sie, fast, als müsse sie sich entschuldigen, dafür, daß sie hier steht und Anna anspricht. Aufgesprungen sei sie, um das Radio lauter zu drehen, die anderen seien sofort still gewesen, um zuzuhören, und dann sei sie durch die Stadt gefahren, habe auf ihre Uni, ihre Kurse verzichtet, ihre Eltern seien einverstanden gewesen, sei durch diese Halle gelaufen, durch diese große Halle, um jetzt, hier, vor Anna zu stehen. Sie fragt, also, bist du?, und sagt Annas Namen, ihren ganzen Namen, mit einer Stimme, die wenig sicher, die fast ängstlich klingt, und Anna denkt, was fällt ihr ein, was erlaubt sie sich, sie weiß doch, daß ich es bin, jeder hier weiß es, und sie sagt, ja, die bin ich, in einem Ton, der zu verstehen gibt, daß sie nicht angesprochen werden will, als sei sie für jedermann jederzeit ansprechbar.
Márti ist es, die jetzt ihren Namen sagt, den Anna schon weiß: Márti. Anna kennt ihre Eltern. Sie kennt sie gut, besonders ihre Mutter, und sie fragt, obwohl es unnötig ist, dann bist du die Tochter von – ? Márti nickt, schnell, eifrig, als habe Anna sie endlich erlöst, endlich befreit, mit dem Namen ihrer Mutter, den Anna jetzt noch einmal sagt, Zsóka, langsam, als wollte sie jeden einzelnen Buchstaben klingen lassen, Zs-ó-k-a, um dann Mártis Namen zu sagen, mit einem überdeutlichen: Du bist also, als müßte sie sich dem Gedanken, daß sie es ist, für die Anna sie von Anfang an gehalten hat, doch erst annähern. Anna liegt dieser Satz auf den Lippen, vom Zeitvergehen, vom Großwerden, aber sie sagt ihn nicht.”

 

 
Zsuzsa Bánk (Frankfurt am Main, 24 oktober 1965)
Cover

 

De Engels – Amerikaanse dichteres Denise Levertov werd geboren op 24 oktober 1923 in Ilford, Essex. Zie ook alle tags voor Denise Levertov op dit blog.

 

Settling

I was welcomed here—clear gold
of late summer, of opening autumn,
the dawn eagle sunning himself on the highest tree,
the mountain revealing herself unclouded, her snow
tinted apricot as she looked west,
Tolerant, in her steadfastness, of the restless sun
forever rising and setting.
Now I am given
a taste of the grey foretold by all and sundry,
a grey both heavy and chill. I’ve boasted I would not care,
I’m London-born. And I won’t. I’ll dig in,
into my days, having come here to live, not to visit.
Grey is the price
of neighboring with eagles, of knowing
a mountain’s vast presence, seen or unseen.

 

At The Justice Department November 15, 1969

Brown gas-fog, white
beneath the street lamps.
Cut off on three sides, all space filled
with our bodies.
Bodies that stumble
in brown airlessness, whitened
in light, a mildew glare,
that stumble
hand in hand, blinded, retching.
Wanting it, wanting
to be here, the body believing it’s
dying in its nausea, my head
clear in its despair, a kind of joy,
knowing this is by no means death,
is trivial, an incident, a
fragile instant. Wanting it, wanting
with all my hunger this anguish,
this knowing in the body
the grim odds we’re
up against, wanting it real.
Up that bank where gas
curled in the ivy, dragging each other
up, strangers, brothers
and sisters. Nothing
will do but
to taste the bitter
taste. No life
other, apart from.

 

 
Denise Levertov (24 oktober 1923 – 20 december 1997)
High Road. Ilford

 

De Amerikaanse schrijver Norman Rush werd geboren op 24 oktober 1933 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Norman Rush op dit blog.

Uit: Subtle Bodies

“Genitals have their own lives, his beloved Nina had said at the close of an argument over whether even the most besotted husband could be trusted one hundred percent faced with the permanent sexual temptations the world provided. It was the kind of conversation that went with the early days of a marriage, of their marriage. He had been rebutting her silly but fiendish thought experiments and had gotten tired of the game. She was a genius at imagining inescapable sex traps. There could be a nun suffering from hysterical blindness that would probably become permanent unless she received a sacrificial screw from some- body’s husband, alas. He looked around. Good thing there were no nuns on the plane, at least none in costume. When you’re traveling you’re nothing, until you land, which is what’s good about it, Ned thought.
Nina, riding in furious pursuit, felt like bucking in her seat to make the plane go faster through the night. She was still enraged. She felt like a baby. She thought, You are a baby: no, he is, he is, my lamb.
Maybe the matronly pleasant-seeming woman sitting next to her was wise. She was old enough to be. Anything was possible. And it might not hurt to talk to an adult other than my incessant mother, she thought. She had to call her mother when they landed, first thing. It’s just that she won’t shut up about my pregnancy, she thought. Her attempted pregnancy, was what she meant. She regretted telling her mother about it.
I love my mother, she wanted to tell the woman next to her. It was just that her mother was overflowing with pregnancy lore that had nothing to do with reality. She’d been unkind when her mother said, You smell differently when you’re pregnant, because she’d said in response, Oh really? How do you smell then? With your uterus? All her mother had been trying to say was that there was a change in the odor a woman’s body gives off during pregnancy. But then her mother regularly declared that there was a mystical “subtle body” inside or surrounding or emanating from every human being and that if you could see it, it told you something. It told you about the essence of a person, their secrets, for example. It was all about attending closely enough to see them. They varied in color and brightness. Her mother claimed she could see them, faintly. She wanted Nina not to be oblivious to the subtle bodies of the people she met. That would protect her from deceivers, whoever they might be. Ma suggested Ned be on the qui vive also.”

 

 
Norman Rush (San Francisco, 24 oktober 1933)
Cover

 

De Ierse dichter en essayist Robert Greacen werd geboren op 24 oktober 1920 in Derry (Londonderry). Zie ook alle tags voor Robert Greacen op dit blog.

 

OPERATION JUBILEE

Francais! Ceci est un coup de main et non pas l’invasion.

Fox showed me a leaflet he had preserved
From a business appointment in Dieppe on 19th August, 1942,
When he’d been on a day trip with some Canadians.
They called it Operation Jubilee.

`I’ll always remember a notice that read:
Chasse gardee. Entrée interdite sous peine de poursuite.
A Canadian bully-boy riddled it with gunfire.
The raid? A shambles, yes, a total shambles
Lightened by the occasional ludicrous incident —
A Colonel surrendering with his men to a German captain.
Salutes from each and congratulations from the Colonel
On the efficiency of the Captain’s troops.
Warriors from a fading tapestry
Heel clicking in a butcher’s shop.’

`And then the beaches insulted with corpses,
The anarchic architecture of death and wreckage,
The screams, the hastily bandaged heads.
I’ll spare the details you can see in Goya.’

`I went back there a while ago.
There’s a stone of remembrance near the cemetery.
On which they’ve cut the words:
Their Name Liveth for Evermore’

`Ah yes, as a Sergeant from Toronto put it –
Buddy, it was one helluva trip.’

 

 
Robert Greacen (24 oktober 1920 – 13 april 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn blog van 24 oktober 2015 deel 2.

Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

Naar Tilburg

In de hete trein die dag
is hij de enige die niet belt.
(Hij heeft hier geen bereik
en er zijn geen nieuwe berichten.)

(Hoofdmenu – echoput. Ringtones.)
(Krijgen die kids toch nog een
stukje klassieke muziek mee.)

Nooit meer stil is het in de coupé.
Hij trekt zijn kop in, schildpad
mag ik oversteken.

Het meisje tegenover hem
lijkt vijftien maar leest
tussen gesprekken en sms’jes door
Inleiding Nederlands Recht
en haar buikje piept, lief
ballonnetje, onder haar truitje uit.
Sereen is het woord niet
voor de blik op haar gezicht.
Allesoverziend in retrospectief.
Haar vreemdheid is hem vertrouwd,
haar huid. (Hij heeft hier geen bereik
en er zijn geen nieuwe berichten.)

Zijn ontvankelijkheid is echter,
kristalhelderder dan pas gewassen glas.
Waarin regenbogen strijken, zebra
mag ik oversteken. Waarop druppels
stáán. Daar onder dat dekschild
dat de buitenwereld tegen hem
in bescherming neemt. Tegen hem
inneemt. Onder dekking van de nacht:
een recce van zichzelf. Under cover.
Gespannen: zijn huid zit hem als gegoten,
als naar binnen gegoten: als lood.
(Hij heeft hier geen bereik
en er zijn geen nieuwe berichten.)

Hij moet er kortom nodig
eens even helemaal uit.

Maar de intercity hobbelt
met twintig kilometer per uur
achter een goederentrein aan.

 
Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

Lees verder “Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen”

Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

De omgekeerde wereld

En als hij dan bij mij in zijn
afdeling aan de deur komt,
Robinson komt geldlopen:
wat een portret.
 
Een ziedend oogcontact (een vette knipoog
maar ik, literator tenslotte,
bied hem een madeleine van eigen deeg,
een bloomrijke sigaar – daar
heeft hij niet van terug),
 
zijn optrede achter de rug
en hij loopt zoals hij poept,
z’n verboden bootmansstoel onder z’n kont;
vliegen kan hij niet (de geest is sterk,
maar het vlees is sterker), zijn helm
van haar (Robinson die niks gebeuren kan,
en zie, het gebeurt),
 
zijn spierballen die zich, volgevreten knolgewassen,
aan de aarde van zijn zwartgespannen T-shirt
trachten te ontworstelen,
zijn onooglijke bril (een prachtig montuur
en waarachtig niet duur), zijn onoirbaar
gehoorapparaat, de inzetters en sponzen
die uit zijn gordel steken,
het broodje bal dat nog uit zijn holle kies riekt,
het convenant gevelonderhoud dat hem uit de achterzak piept,
de wisser.
    
De man voor het raam.
De man naast de muur.
 
Ik vraag hem hoe het gaat en hij antwoordt:
‘Het kon niet beter. Anders ging het wel beter.’
 
Het gevoel op de ladder. Als een vis op het hoge.
 
Dus ik lappen.

 
Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

Lees verder “Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen”

Onno Kosters, Kester Freriks, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

Helm (bloem)

Zoals het begon,
mond die uit een kamer klonk,
maar aanhield, niet meer los-
liet: mij, de jouwe. Krul je tong.
 
Zoals het begon, winterzon
in de Zadelstraat,
een winkel waar ze vleugels verkochten
die ik zelf verzon en daarna bouwde
van 120 grams papier: uitknipte en vouwde,
op de aslijn perforeerde
en er een draagstel
van draadjes in monteerde.
Waar je voor viel, waar je me mee op-
 
tilde en ik zo je stempel vond.
 
Zoals het begon, winterzon,
voorjaarsgeuren,
lichte kleuren zo nabij en zo voorbij
de rand van waar ik stond,
zo aanraakbaar, lolly op tafel: stijl
 
waarlangs ik tot je vruchtbeginsel glij.
 
Zoals het begon, winterzon,
voorjaarsgeuren, zomerstop
bij de Dom.
 
Zoals het begon, winterzon,
voorjaarsgeuren, zomerstop, najaarskolk
in de dorst
 
van je kelk.
 
Zoals het begon,
 
tot het deze winter
dan eindelijk begon.

 

De man in de muur

Hij pikte er die dag met zorg zijn moeder uit.
Een vrouw met vlechten, die ze kortte toen ze,
die dag op haar heetst, de man nam die hij niet
voor het kiezen had. Daar lag deels zijn zorg.
 
Hij knipte er die dag met zorg zijn poppetjes uit,
uit weekbladen meegaand papier. De Margriet.
De vrouw en haar huis. De tennisballade. Zinnelijke
silhouetten en driekwartsopnamen van idealen
 
waarvoor Plato zich niet zou hoeven schamen.
Blanke nymfen, lange wimpers, dito benen,
pareltanden, in creaties van de Burda of serene
om zich heen geweven transparante nachtgewaden.
 
Hij lijmde die dag met zorg die papieren tijgerinnen
op het schetspapier. Stiekem dacht hij nog wel eens
dat de hoes van Zappa’s Sgt Pepper’s zijn idee was,
op mysterieuze wijze geciteerd. Soms verzon hij
 
dat hij zijn klassieken al kende voor ze het werden.
Al was het maar om het volgende: hij leerde die dag
zorgvuldig in de originelen de originelen van de
originelen onderscheiden. Het hart van de zaak.

Maakte er zijn eigen variaties op. Raadsel: welke pot
staat ’s morgens te blinken, zit ’s middags vet en
aangeslagen terneer en wordt ’s avonds haveloos,
bcrstcnsvol en vol barsten aangetrofïcn bij het vuil?

En hij pikte er die dag met dat feilloos gevoel
de moeder van zijn kind uit. Zij was het die daar,
in de aanzwellende menigte, eruit sprong door de
totale overgave aan haar vanzelf sprekende echo.

 
Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

Lees verder “Onno Kosters, Kester Freriks, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush”

Onno Kosters, Kester Freriks, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook mijn blog van 24 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

Rivierenwijk

Gestorven en geslapen wordt er hier,

de liefde bedreven, de liefde ontkend,
de ene. De andere in een ander bestolen.

Hier wordt ontwaakt en geboren, gesmeekt
en jarenlang de lust gekoeld, onder een ster
in de ruit in de hemel, die dichttrekt.

Mijn wijk is de wereld, glanzende daken
vangen de regen, schudden als het opklaart
de flanken, maar zonder dat iemand het merkt.

Door overvolle dakgoten, op bersten staande
afvoerpijpen, in razende wildwaterstraten,

hier onder een herrezen zon wast het leven.

 

Filmgedicht 1

Het geluid van de aanstaande dood:
stilte die knarst in een steenoude wind.
De wet van de vlakte, het recht
heeft zijn loop.

Bijna alles de tinten van zonlicht aan scherven –
de zon zelf, de boog, de aarde, de gekliefde
lippen, het geheugen
dat dit zich inkerft.

(Niet de ogen die oplichten, even,
in een onbewogen aangezicht.)

De boog als de horizon zelf en de horizon zelf:
het einde dat in het begin ligt,
dat schuil gaat
achter de boog die de bel die de man op de schouders
van de jongen torst.

Niet de boog begeeft het,
het licht kantelt de avond in.

(Niet de lucht
die oplicht in de kleur die oplicht
in het onbewogen aangezicht
waar de dood zich nu bezegeld weet.)

 
Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

Lees verder “Onno Kosters, Kester Freriks, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov”

Kester Freriks

De Nederlandse schrijver (Cornelis Christophel Maria) Kester Freriks werd geboren in Djakarta, Indonesië,  op 24 oktober 1954. Toen hij drie jaar oud was verhuisde het gezin Freriks naar Nederland. Vervolgens woonde Kester Freriks in Zandvoort, Groningen en Almelo waar hij twee middelbare scholen bezocht; eerst het Pius X College en vervolgens het Christelijk Lyceum. Deze omzwervingen in zijn jeugd verklaren mogelijk zijn latere zelfgekozen thematiek van nergens thuis te zijn Freriks studeerde Nederlandse taal- en letterkunde, Duits, filosofie en theaterwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam.Tussen 1975 en 1979 was Freriks verbonden aan het toneelgezelschap Handke/Weiss. Hij trad op als acteur, vertaler en dramaturg. Sinds 1981 is hij verbonden aan de kunstredactie van het NRC Handelsblad en schrijft hij over theater, literatuur, vogels en natuur. In het academische jaar 1985-1986 was hij writer-in-residence aan de University of Minnesota in Minneapolis, USA. Hij debuteerde in 1978 in het tijdschrift Hollands Maandblad; een jaar later verscheen bij Uitgeverij Meulenhoff zijn verhalencyclus “Grand Hotel Lembang”. Behalve in het Hollands Maandblad publiceerde Kester Freriks in tijdschriften als Tirade, De Gids, De Revisor, Maatstaf, De Held, Fodor Maandblad, De Zingende Zaag, Bzzlletin en De Tweede Ronde. Voor de reeks Privé-domein van De Arbeiderspers vertaalde hij de brieven van de Duitse dichter Friedrich Hölderlin (1790-1843). Zijn novelle De Metropool werd in 1990 verfilmd als Sundog. Zijn roman Hölderlins toren werd in 1982 bekroond met de Van der Hoogt-prijs.

 

Uit: De wil der wegen

“Vroeger had ik twee soorten vrienden: zij die, ondanks talloze verhuizingen, heel hun jeugdige leven aan de spoorlijn hadden doorgebracht en zij die telkens weer langs een uitvalsweg of andere roetsjbaan terechtkwamen.

Sommige schoolkameraadjes verhuisden nooit. Hun wereld bestond uit de straat waaraan zij woonden, hun kleine universum eindigde waar de straat doodliep op huizen of met een scherpe bocht uit het gezichtsveld verdween. Het plaveisel bestond uit klinkers, zorgvuldig in de vorm van een visgraat gelegd op rul zand waarin de stratemakers met hun vingers graaiden als ze in de weer waren een nieuwe bestrating aan te leggen. Met tussen stokjes gespannen vliegertouw zetten ze de banen af waarbinnen de klinkerstenen moesten vallen. Ze werkten vanuit het midden naar de zijkanten. Paste een steen niet, dan werd hij met een trefzekere slag van de stratemakershamer – een werktuig met een lange, spits uitlopende klauw als de bek van een reiger – in brokstukken gekliefd. Als je hun verrichtingen gadesloeg dan leek het net of ze een reusachtige wervelkolom in het zand aanlegden: eerst een rechte lijn in het midden, over de as van de weg, en vervolgens naar weerszijden uitwaaierende rijen van klinkerstenen.

Na de regen glommen de keitjes in het zonlicht. In de winter gingen ze vaak schuil onder een laag aanvankelijk witte maar snel vervuilde sneeuw of glinsterend ijs. Net vernis. De natuur beschermde de straat als een kostbaar schilderij.

Van verhuizen konden mijn ouders nooit genoeg krijgen. Nauwelijks was een huis ingericht of ze lichtten alweer het anker, lieten verhuiswagens met dreigend draaiende motoren voorrijden en keken toe, mijn moeder koffie schenkend, vader hier en daar een helpende hand biedend, hoe het in kisten verpakte huisraad door de laaddeur verdween in de duisternis van de vrachtwagens.Meubels, gevangen in smoezelige hoezen, werden op de rug van de verhuizers uit het huis getild. Een schemerlamp kwam rechtop in de wagen te staan, omwikkeld met lappen. De kisten met glaswerk en het servies kregen nauwelijks een voorzichtiger behandeling: de sjouwers gingen er even ruw en tegelijk trefzeker mee om als met de dozen vol boeken.”

 

 

Kester Freriks (Djakarta, 24 oktober 1954)