Jussi Adler-Olsen, James Baldwin, Conrad Aiken

De Deense schrijver Carl Henry Valdemar Jussi Adler-Olsen werd geboren op 2 augustus 1950 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jussi Adler-Olsen op dit blog.

Uit: De noodkreet in de fles (Vertaald door Kor de Vries)

“Het was de derde ochtend, en de geur van teer en zeewier was in hun kleren gaan zitten. Onder de vloer van het boothuis klotste het pap-ijs rustig tegen de palen, herinneringen wekkend aan de dagen toen alles nog goed was. Hij tilde zijn bovenlijf omhoog van de slaapplek van papierafval en boog zo ver voorover dat hij het gezicht van zijn broertje kon zien, dat er zelfs in zijn slaap gepijnigd en verkleumd uitzag. Zo meteen zou hij wakker worden en veranderd om zich heen kijken. Hij zou de leren riemen om zijn polsen en zijn middel voelen knellen. Hij zou het ratelen horen van de ketting die hem vasthield. Hij zou de sneeuwjacht en het licht zien worstelen om door de geteerde planken heen te komen. Daarna zou hij beginnen te bidden. Talloze keren was de wanhoop in zijn broers ogen opgelaaid. Keer op keer hadden half gesmoorde gebeden om Jehova’s genade geklonken achter de krachtige tape over zijn mond. Maar ze wisten allebei dat Jehova hun geen blik waardig keurde, want ze hadden bloed gedronken. Bloed dat hun gevangenbewaarder in hun glas water had laten druppelen.
Glazen waaruit hij hen had laten drinken, voordat hij vertelde wat erin zat. Ze hadden water met het verboden bloed gedronken en nu waren ze voor eeuwig verdoemd. Daarom gloeide de schaamte dieper in hen dan de dorst brandde. Wat denk je dat hij met ons gaat doen? hadden de bange ogen van zijn broertje gevraagd. Maar hoe zou hij het antwoord daarop moeten weten? Hij voelde alleen intuïtief dat het allemaal snel voorbij zou zijn. Hij leunde voorover en bestudeerde de ruimte nog een keer in het zwakke licht. Liet zijn blik langs de hanenbalken en de spinnenwebben glijden. Hij zag elk uitsteeksel en elke knoest. De verrotte peddels en roeispanen die aan de nok hingen. Het vergane visnet dat al tijden geleden zijn laatste vangst had gedaan. Maar toen ontdekte hij de fles. In een flits gleed een zonnestraal over het witblauwe glas en verblindde hem. Hij was zo dichtbij, en toch was het zo moeilijk om erbij te komen. Hij lag vlak achter hem, vastgeklemd tussen de ruwe planken waarvan de vloer was gemaakt. Hij stak zijn vingers in de kieren tussen de planken en peuterde aan de flessenhals, terwijl de lucht om hem heen tot ijs bevroor. Als hij hem loskreeg, sloeg hij hem kapot en zou hij met de scherven de riem rond zijn vastgebonden polsen doorvijlen. Als de riem knapte, zou hij met zijn gevoelloze handen de gesp op zijn rug zoeken. Hij zou die openmaken, de tape van zijn mond trekken, zich van de riemen rond zijn middel en zijn dijen ontdoen, en op het moment dat de ketting die aan de leren riem zat hem niet langer vasthield, zou hij naar voren springen en zijn broertje bevrijden. Hem tegen zich aandrukken en hem vasthouden, tot hun lichamen niet meer trilden.”

 

Jussi Adler-Olsen (Kopenhagen, 2 augustus 1950)

 

De Amerikaanse schrijver James Baldwin werd op 2 augustus 1924 in Harlem, New York, geboren. Zie ook alle tags voor James Baldwin op dit blog.

Uit: The Cross Of Redemption

“Billie Holiday came along a little later and she had quite a story, too, a story which Life magazine would never print except as a tough, bittersweet sob story obituary—in which, however helplessly, the dominant note would be relief. She was a little girl from the South, and she had quite a time with gin, whiskey, and dope. She died in New York in a narcotics ward under the most terrifying and—in terms of crimes of the city and the country against her—disgraceful circumstances, and she had something she called “Billie’s Blues”: “My man wouldn’t give me no dinner/Wouldn’t give me no supper/Squawked about my supper and turned me out-doors/And had the nerve to lay a padlock on my clothes/I didn’t have so many, but I had a long, long way to go.” And one more, one more—Bessie Smith had a song called “Gin House Blues.” It’s another kind of blues, and maybe I should explain this to you—a Negro has his difficult days, the days when everything has gone wrong and on top of it, he has a fight with the elevator man, or the taxi driver, or somebody he never saw before, who seems to decide to prove he’s white and you’re black. But this particular Tuesday it’s more than you can take— sometimes, you know, you can take it. But Bessie didn’t this time, and she sat down in the gin house and sang: “Don’t try me, nobody/ ‘Cause you will never win/I’ll fight the Army and the Navy/Just me and my gin.” Well, you know, that is all very accurate, all very concrete. I know, I watched, I was there. You’ve seen these black men and women, these boys and girls; you’ve seen them on the streets. But I know what happened to them at the factory, at work, at home, on the subway, what they go through in a day, and the way they sort of ride with it. And it’s very, very tricky. It’s kind of a fantastic tightrope. They may be very self-controlled, very civilized; I like to think of myself as being very civilized and self-controlled, but I know I’m not. And I know that some improbable Wednesday, for no reason whatever, the elevator man or the doorman, the policeman or the landlord, or some little boy from the Bronx will say something, and it will be the wrong day to say it, the wrong moment to have it said to me; and God knows what will happen. I have seen it all, I have seen that much. What the blues are describing comes out of all this. “Gin House Blues” is a real gin house. “Backwater Flood” is a real flood. When Billie says, “My man don’t love me,” she is not making a fantasy out of it. This is what happened, this is where it is. This is what it is. Now, I’m trying to suggest that the triumph here—which is a very un-American triumph—is that the person to whom these things happened watched with eyes wide open, saw It happen. So that when Billie or Bessie or Leadbelly stood up and sang about it, they were commenting on it, a little bit outside it: they were accepting it.”

 

James Baldwin (2 augustus 1924 – 1 december 1987)

 

De Amerikaanse schrijver en dichter Conrad Potter Aiken werd geboren in Savannah, Georgia op 5 augustus 1889. Zie ook mijn blog van 5 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Conrad Aitken op dit blog.

 

Preludes voor Memnon

XVIII

In den beginne, niets; en uiteindelijk
Niets; en tussen deze onnutte nullen in,
Schittering, muziek, god, het Zelf… Mijn liefste,
Hart dat klopt voor mijn hart, borst waarop ik slaap,
Wees klaarte, muziek, god, mijzelf – voor mij.

In den beginne, stilte, en uiteindelijk
Stilte; en tussen deze stiltes in, het geluid
Van een witte bloem, die zich opent en sluit.
Mijn liefste, mijn liefste, wees die witte bloem voor mij:
Open en sluit je: dat geluid zal mijn wereld zijn.

In den beginne, chaos, en uiteindelijk
Chaos; en het onmetelijke wonder daartussen –
Glorie, ontreddering, elk besef van schittering.
Liefste, wees die glorie en dat besef van schittering.
Jij bent wat chaos prijsgaf. Wees mijn ster.

 

Vertaald door Hans Dekkers en René Huigen

 

Conrad Aiken (5 augustus 1889 – 17 augustus 1973)
Portret door Mary Hoover Aiken, 1938

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e augustus ook mijn blog van 2 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 2 augustus 2018 en ook mijn blog van 2 augustus 2017 en ook mijn blog van 2 augustus 2011 deel 2.

James Baldwin, Conrad Aiken

De Amerikaanse schrijver James Baldwin werd op 2 augustus 1924 in Harlem, New York, geboren. Zie ook alle tags voor James Baldwin op dit blog.

Uit: The Cross Of Redemption

“My quarrel with the English language has been that the language reflected none of my experience. But now I began to see the matter in quite another way. If the language was not my own, it might be the fault of the language; but it might also be my fault. Perhaps the language was not my own because I had never attempted to use it, had only learned to imitate it. If this were so, then it might be made to bear the burden of my experience if I could find the stamina to challenge it, and me, to such a test.
In support of this possibility, I had two mighty witnesses: my black ancestors, who evolved the sorrow songs, the blues, and jazz, and created an entirely new idiom in an overwhelmingly hostile place; and Shakespeare, who was the last bawdy writer in the English language. What I began to see — especially since, as I say, I was living and speaking in French — is that it is experience which shapes a language; and it is language which controls an experience. The structure of the French language told me something of the French experience, and also something of the French expectations — which were certainly not the American expectations, since the French daily and hourly said things
which the Americans could not say at all. (Not even in French.) Similarly, the language with which I had grown up had certainly not been the King’s English. An immense experience had forged this language; it had been (and remains) one of the tools of a people’s survival, and it revealed expectations which no white American could easily entertain. The authority of this language was in its candor, its irony, its density, and its beat: this was the authority of the language which produced me, and it was also the authority of Shakespeare.
Again, I was listening very hard to jazz and hoping, one day, to translate it into language, and Shakespeare’s bawdiness became very important to me, since bawdiness was one of the elements of jazz and revealed a tremendous, loving, and realistic respect for the body, and that ineffable force which the body contains, which Americans have mostly lost, which I had experienced only among Negroes, and of which I had then been taught to be ashamed.
My relationship, then, to the language of Shakespeare revealed itself as nothing less than my relationship to myself and my past. Under this light, this revelation, both myself and my past began slowly to open, perhaps the way a flower opens at morning, but more probably the way an atrophied muscle begins to function, or frozen fingers to thaw.”

 

James Baldwin (2 augustus 1924 – 1 december 1987)

 

De Amerikaanse schrijver en dichter Conrad Potter Aiken werd geboren in Savannah, Georgia op 5 augustus 1889. Zie ook mijn blog van 5 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Conrad Aitken op dit blog.

 

Lieveling, laten we nogmaals de regen prijzen

Lieveling, laten we nogmaals de regen prijzen.
Laten we een nieuw alfabet ontdekken,
Voor dit, wat zo vaak geprezen werd; en onszelf zijn,
De regen, de vogelmuur en het klisblad,
De groen-witte ligusterbloem, de gevlekte steen,
En alles wat de regen verwelkomt ; de mus ook, –
Die vanuit zijn afzondering met een scherp oog toekijkt,
Onder de iepentak, tot de regen voorbij is.
Er is een wielewaal die, ondersteboven,
Aan zijn nest hangt en zwaait met een oranje vleugel, –

Onder een boom zo dood en stil als lood;
Er is een enkel blad, in heel deze hemel
Van bladeren, die de regen van zijn twijg heeft losgemaakt:
De stengel breekt en hij valt, maar hij wordt opgevangen
Op een zusterblad, en zo hangt ze;
Er is een eikelnapje, naast een paddenstoel
Die drie druppels van de laag hangende wolk opvangt.
De schuchtere bij gaat terug naar de korf; de vlieg
Onder het brede blad van de stokroos
Hangt flauw van de kou; de regendonkere slak

Onderzoekt de natte wereld vanaf een waterige steen…
En nog steeds fluisteren de lettergrepen uit water:
Het wolkenrad draait langzaam: terwijl we wachten
In de donkere kamer; en in je hart vind ik
Een zilveren regendruppel, – op een meidoornblad, –
Orion in een spinnenweb, en de wereld.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Conrad Aiken (5 augustus 1889 – 17 augustus 1973)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e augustus ook mijn blog van 2 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 2 augustus 2018 en ook mijn blog van 2 augustus 2017 en ook mijn blog van 2 augustus 2011 deel 2.

James Baldwin

De Amerikaanse schrijver James Baldwin werd op 2 augustus 1924 in Harlem, New York, geboren. Zie ook alle tags voor James Baldwin op dit blog.

Uit: Letter from a Region in My Mind

“Yet there was something deeper than these changes, and less definable, that frightened me. It was real in both the boys and the girls, but it was, somehow, more vivid in the boys. In the case of the girls, one watched them turning into matrons before they had become women. They began to manifest a curious and really rather terrifying single-mindedness. It is hard to say exactly how this was conveyed: something implacable in the set of the lips, something farseeing (seeing what?) in the eyes, some new and crushing determination in the walk, something peremptory in the voice. They did not tease us, the boys, any more; they reprimanded us sharply, saying, “You better be thinking about your soul!” For the girls also saw the evidence on the Avenue, knew what the price would be, for them, of one misstep, knew that they had to be protected and that we were the only protection there was. They understood that they must act as God’s decoys, saving the souls of the boys for Jesus and binding the bodies of the boys in marriage. For this was the beginning of our burning time, and “It is better,” said St. Paul—who elsewhere, with a most unusual and stunning exactness, described himself as a “wretched man”—“to marry than to burn.” And I began to feel in the boys a curious, wary, bewildered despair, as though they were now settling in for the long, hard winter of life. I did not know then what it was that I was reacting to; I put it to myself that they were letting themselves go. In the same way that the girls were destined to gain as much weight as their mothers, the boys, it was clear, would rise no higher than their fathers. School began to reveal itself, therefore, as a child’s game that one could not win, and boys dropped out of school and went to work. My father wanted me to do the same. I refused, even though I no longer had any illusions about what an education could do for me; I had already encountered too many college-graduate handymen. My friends were now “downtown,” busy, as they put it, “fighting the man.” They began to care less about the way they looked, the way they dressed, the things they did; presently, one found them in twos and threes and fours, in a hallway, sharing a jug of wine or a bottle of whiskey, talking, cursing, fighting, sometimes weeping: lost, and unable to say what it was that oppressed them, except that they knew it was “the man”—the white man. And there seemed to be no way whatever to remove this cloud that stood between them and the sun, between them and love and life and power, between them and whatever it was that they wanted. One did not have to be very bright to realize how little one could do to change one’s situation; one did not have to be abnormally sensitive to be worn down to a cutting edge by the incessant and gratuitous humiliation and danger one encountered every working day, all day long.”

 

James Baldwin (2 augustus 1924 – 1 december 1987)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e augustus ook mijn blog van 2 augustus 2018 en ook mijn blog van 2 augustus 2017 en ook mijn blog van 2 augustus 2011 deel 2.

Dolce far niente, Simon Carmiggelt, Jussi Adler-Olsen, James Baldwin, Taha Adnan

 

Dolce far niente

 


Rosarium in het Vondelpark door Dorien van Diemen, 2017

 

Uit: Vreemdeling in Amsterdam

“De man stapt voorop met de soepele tred van iemand die onophoudelijk grote ruiten door de binnenstad vervoert, maar de vrouw, die de achterkant vasthoudt, heeft moeite met zijn straf tempo en beweegt zich voort op zo’n bijna drafje, dat een broze indruk maakt en wel eens fataal zou kunnen aflopen.
Alfred Polgar schreef, toen hij uitkeek op een binnenplaats, waar gevangenen werden gelucht: ‘Het valt mij in dat Dostojevski mij niet invalt.’ En ik registreer, dat mijn geest verzuimt: ‘Waar werd oprechter trouw, dan tussen man en vrouw’ van Vondel op mijn beeldscherm te projecteren.
Als de man, dwars door een rood voetgangerslicht, oversteekt en het gepiep van autoremmen in veelvoud te horen valt, pakt de vrouw de ruit ook met haar twééde hand beet, waardoor ze de indruk maakt er zich radeloos aan vast te klemmen.
In huwelijken wordt veel geleden, dames.
Maar ze bereiken, in flagrante strijd met de wetten der logica, onbeschadigd de overkant en verdwijnen daar in een zo juist door een Duitse touringcar ontladen gezelschap oude, zwaarlijvige personen, op wier door smart getekende koppen fleurige papieren hoedjes staan.
Om niets onbeproefd te laten rijdt een lijkwagen in tijdnood voorbij en verschijnt van links een man met een reclamebord, die zich als Charlie Chaplin heeft uitgedost. Vier moedeloze negers wachten op de tram, ten einde ergens heen te gaan waar ze net zogoed niet heen zouden kunnen gaan. Een priester in ouderwets habijt verlaat een bloemenwinkel, in het blij bezit van een fors uitgevallen clivia. Een dikke vrouw geeft een zoet aan haar hand lopend jongetje, zonder tastbare reden, een klap en een jeugdige banketbakker doet een misstap en valt nog net niet met vier witte gebakdozen in de armen uit een bestelauto. In een houten keet die de dienst van publieke werken zodanig op de stoep van een brug heeft geplaatst dat oude moedertjes en vrouwen met kinderwagens met gevaar voor het leven de rijweg op moeten, zitten vier shagjes rokende mannen te kaarten.
Kortom – een menigte.
Als je er een tijdje met toeristenogen naar kijkt wordt duidelijk waarom in televisiestukken, door figuranten gespeelde voorbijgangers altijd zo volstrekt onnatuurlijk zijn. Zij handelen niet absurd, overeenkomstig de werkelijkheid, maar op een manier die volgens de regisseur natuurlijk is. Daarom doet het zo gekunsteld aan. Maar als ze zich net zo gedroegen als de mensen op straat, zouden alle kijkers zeggen: ‘Waarom doen ze zo gek?’ Ook voor dit probleem bestaat geen andere oplossing dan berusten.”

 

 
Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 – 30 november 1987)
Het Vondelpark in Amsterdam

 

De Deense schrijver Carl Henry Valdemar Jussi Adler-Olsen werd geboren op 2 augustus 1950 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jussi Adler-Olsen op dit blog.

Uit: Selfies (Vertaald door Kor de Vries)

`Ik heet Denise,’ oefende ze met gespannen halsspieren. Donkerder kon haar stem niet worden. `Denise!’ fluisterde ze op het moment dat ze haar lippen van elkaar deed en haar kin op haar borst liet vallen. Als je die houding aannam, was het effect ongelooflijk. Iemand zou de uitdrukking misschien uitleggen als onderwerping, maar het was precies het tegenovergestelde. Hielden de wimpers van vrouwen en de brandpunten van hun pupillen onder die hoek de zintuigen van omstanders niet het best vast? `Alles onder controle,’ zei ze knikkend, terwijl ze de deksels van de gezichtscrèmes dichtdraaide en het arsenaal aan cosmetica in de spiegelkast duwde. Na een ogenblikje rondkijken in het kleine vertrek stelde ze vast dat ze uren rotwerk voor de boeg had met het opruimen van het rondslingerende wasgoed, het opmaken van het bed, het afwassen van alle glazen en het weggooien van afval en flessen. Ach, fuck ook, dacht ze en ze trok het dekbed omhoog, schudde het uit, klopte het hoofdkussen op en overtuigde zichzelf ervan dat als een van haar sugardaddy’s eenmaal hiernaartoe was gekomen, de rest hem waarschijnlijk een zorg zou zijn. Daarna ging ze op de rand van het bed zitten en controleerde snel of haar handtas nu ook van de noodzakelijke artikelen en rekwisieten was voorzien. Ze knikte tevreden, ze was er klaar voor. De wereld en zijn lusten mochten zich wat haar betreft aandienen. Toen zorgde een ongewenst geluid ervoor dat ze haar gezicht omdraaide naar de deur. Klik-klik, klak, klik-klik, klak, het gestrompel dat ze zo verafschuwde. Je bent veel te vroeg, mam, dacht ze terwijl de deur tussen de trap en de hal werd opengeduwd.
Het was bijna acht uur, dus waarom kwam ze nu? Het was immers al ver na haar etenstijd. Ze telde de seconden en stond geïrriteerd op van het bed, toen er op de deur van het kamertje werd geklopt. `Liefje!’ riep haar moeder. ‘Doe je even open?’ Denise haalde gecontroleerd en geluidloos adem. Als ze geen antwoord gaf, ging haar moeder vast wel weer weg. `Denise, ik weet dat je er bent. Wil je even opendoen, ik wil je iets belangrijks vertellen.’ Denise liet haar schouders zakken. ‘Waarom? Heb je soms eten meegebracht?’ riep ze. `Nee, vandaag niet. Ach, wil je niet even beneden komen om te eten, Denise? Alleen vandaag. Oma is er!’ Denises blik schoot naar het plafond. Dan stond haar oma dus beneden en meer was er niet nodig om haar klamme oksels te geven en haar hartslag te laten stijgen. `Oma kan me wat. Ik haat dat wijf.’ `Ach, Denise, zulke dingen mag je niet zeggen. Wil je mij niet een moment binnenlaten? Ik moet gewoon even met je praten.’ `Niet nu. Je kunt het eten buiten voor de deur neerzetten, zoals je altijd doet.’ Afgezien van de man met de trillende huid die een paar kamers verderop in de gang woonde en al zijn ‘ochtendpils’ had geconsumeerd en die nu in vertwijfeling over zijn ellendige leven in janken was uitgebarsten, was het onmiddellijk doodstil geworden op de gang. Het zou haar niet verbazen als ze nu allemaal met gespitste oren stonden te luisteren, maar wat kon haar dat schelen? Ze konden haar moeder toch gewoon negeren, net als zij deed.”

 

 
Jussi Adler-Olsen (Kopenhagen, 2 augustus 1950)

 

De Amerikaanse schrijver James Baldwin werd op 2 augustus 1924 in Harlem, New York, geboren. Zie ook alle tags voor James Baldwin op dit blog.

Uit: Letter from a Region in My Mind

« I underwent, during the summer that I became fourteen, a prolonged religious crisis. I use “religious” in the common, and arbitrary, sense, meaning that I then discovered God, His saints and angels, and His blazing Hell. And since I had been born in a Christian nation, I accepted this Deity as the only one. I supposed Him to exist only within the walls of a church—in fact, of our church—and I also supposed that God and safety were synonymous. The word “safety” brings us to the real meaning of the word “religious” as we use it. Therefore, to state it in another, more accurate way, I became, during my fourteenth year, for the first time in my life, afraid—afraid of the evil within me and afraid of the evil without. What I saw around me that summer in Harlem was what I had always seen; nothing had changed. But now, without any warning, the whores and pimps and racketeers on the Avenue had become a personal menace. It had not before occurred to me that I could become one of them, but now I realized that we had been produced by the same circumstances. Many of my comrades were clearly headed for the Avenue, and my father said that I was headed that way, too. My friends began to drink and smoke, and embarked—at first avid, then groaning—on their sexual careers. Girls, only slightly older than I was, who sang in the choir or taught Sunday school, the children of holy parents, underwent, before my eyes, their incredible metamorphosis, of which the most bewildering aspect was not their budding breasts or their rounding behinds but something deeper and more subtle, in their eyes, their heat, their odor, and the inflection of their voices. Like the strangers on the Avenue, they became, in the twinkling of an eye, unutterably different and fantastically present. Owing to the way I had been raised, the abrupt discomfort that all this aroused in me and the fact that I had no idea what my voice or my mind or my body was likely to do next caused me to consider myself one of the most depraved people on earth. Matters were not helped by the fact that these holy girls seemed rather to enjoy my terrified lapses, our grim, guilty, tormented experiments, which were at once as chill and joyless as the Russian steppes and hotter, by far, than all the fires of Hell.”

 


James Baldwin (2 augustus 1924 – 1 december 1987)
Portret door Angelica Markén, 2016

 

De Belgisch-Marokkaanse dichter en schrijver Taha Adnan werd geboren op 2 augustus 1970 in Assfi, Marokko. Zie ook alle tags voor Taha Adnan op dit blog.

 

Lettre différée (Fragment)

Mon frère, mon assassin
Je ne suis pas ton ennemi
Et tu n’es pas le mien
Pourquoi donc me tendre une main
Chargée de mal
Pourquoi as-tu écoulé mon sang
Ton sang
Pour te frayer un chemin
Fait de déroutes
Vers le paradis des assassins?

Frère
Si Dieu voulait
Réduire l’univers à néant
En un clin d’œil
Aurait-Il besoin de ton aide?
Celui qui est un Dieu au ciel
Et sur terre
A-t-Il besoin de quelqu’un comme toi
Pour prendre l’âme du malfaisant
L’âme de l’innocent
L’âme de celui qui avait des intentions
Mais qui n’a pas…
Et l’âme de celui
Dont l’âme est malade?
A-t-Il besoin de ta rancune
Pour les anéantir et toi avec
Dans un instant fugace?!
Réfléchis bien
Qui t’a obnubilé
Qui t’a enfumé la tête
Avec des histoires
Qui du frère
Ô mon assassin
T’a dépouillé?
Qui a réveillé la bête
Dans ton cœur sauvage?
Qui a allumé le feu
Dans ton âme éteinte?

Frère
Depuis Abel
Mort au début de la création
Les offrandes nous ont poussés à la perte
Et tu m’as perdu

Frère
Alors que mon seul péché
Est un destin qui m’a conduit
Aux seuils de l’anéantissement
Frère
Tu es le fils de qui
Dis-moi
Au nom du Ciel?
De quelle argile es-tu créé?
De quelle eau?

Frère
Ô mon semblable
En craintes
En témérité
Dans la perspective de la perte
En frivolité
En tranquillité
Quand la colère monte
As-tu éprouvé comme moi
La légèreté que donne un cœur qui bat
En ton sein?
As-tu aimé un jour?

 

Vertaald door Mohamed Khmassi

 

 
Taha Adnan (Assfi, 2 augustus 1970)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e augustus ook mijn blog van 2 augustus 2017 en ook mijn blog van 2 augustus 2011 deel 2.

Jussi Adler-Olsen, James Baldwin, Isabel Allende, Kristine Bilkau, Philippe Soupault, Ernest Dowson, Zoltán Egressy, Caleb Carr, Félix Leclerc

De Deense schrijver Carl Henry Valdemar Jussi Adler-Olsen werd geboren op 2 augustus 1950 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jussi Adler-Olsen op dit blog.

Uit: Selfies (Vertaald door Kor de Vries)

“Zoals altijd droeg haar gezicht de sporen van de voorbije nacht. Haar huid was een beetje uitgedroogd en de donkere kraters onder haar ogen leken dieper dan toen ze naar bed ging.
Denise trok grimassen naar haar spiegelbeeld. Nu was ze een uur bezig geweest om de schades te herstellen en het werd nooit goed genoeg.
‘Je ziet eruit als een hoer en zo stink je ook,’ aapte ze haar moeders stem na terwijl ze haar ogen nog wat extra aanzette.
Op de zit-slaapkamers om haar heen kondigde het lawaai aan dat de andere huurders eindelijk wakker werden en dat het snel weer avond was. Het was een bekende deken van geluid: het gerinkel van flessen, het bij elkaar aankloppen om sigaretten te bietsen, een continu rennen naar het versleten ‘toilet met douche’, dat in het huurcontract ‘luxueus’ werd genoemd.
Nu was de minisamenleving van de onderklasse Denen in een van de donkerder straten van Frederiksstaden eindelijk op gang gekomen, op weg naar een volgende avond zonder uitgesproken doel.
Na een ogenblik keren en draaien stapte ze naar de spiegel toe en bekeek haar gezicht van dichterbij.
‘Spiegeltje spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van het land?’ zei ze met een verwaande glimlach terwijl ze haar spiegelbeeld met haar vingertoppen liefkoosde. Ze tuitte haar lippen, liet haar vingers langs haar heupen omhoog naar haar borsten glijden en verder langs haar nek door haar haar. Vervolgens plukte ze een paar pluisjes van haar angorablouse, bracht wat foundation aan op een paar plekjes die onvoldoende waren bedekt en stapte heel tevreden achteruit. Haar geëpileerde en omhoog gestreken wenkbrauwen hadden samen met de Neulash-versterkte wimpers haar ‘appearance’, zoals zij het noemde, verstevigd. Het had haar blik dieper en de gloed van haar iris intenser gemaakt en gaf haar met weinig middelen een extra snufje onbenaderbaarheid.
Kort gezegd was ze klaar om de wereld te betoveren.”

 
Jussi Adler-Olsen (Kopenhagen, 2 augustus 1950)

Lees verder “Jussi Adler-Olsen, James Baldwin, Isabel Allende, Kristine Bilkau, Philippe Soupault, Ernest Dowson, Zoltán Egressy, Caleb Carr, Félix Leclerc”

Dolce far niente, Hugo von Hofmannsthal, Jussi Adler-Olsen, Kristine Bilkau, James Baldwin, Ernest Dowson

Dolce far niente

 

 
Na de regen door German Tatarinov, 1991

 

Regen in der Dämmerung

Der wandernde Wind auf den Wegen
War angefüllt mit süßem Laut,
Der dämmernde rieselnde Regen
War mit Verlangen feucht betaut.

Das rinnende rauschende Wasser
Berauschte verwirrend die Stimmen
Der Träume, die blasser und blasser
Im schwebenden Nebel verschwimmen.

Der Wind in den wehenden Weiden,
Am Wasser der wandernde Wind,
Berauschte die sehnenden Leiden,
Die in der Dämmerung sind.

Der Weg im dämmernden Wehen,
Er führte zu keinem Ziel,
Doch war er gut zu gehen
Im Regend, der rieselnd fiel.

 

 
Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929) 
Regen in Wenen, waar Hugo von Hofmannsthal werd geboren.

Lees verder “Dolce far niente, Hugo von Hofmannsthal, Jussi Adler-Olsen, Kristine Bilkau, James Baldwin, Ernest Dowson”

Dolce far niente, Albert Verwey, James Baldwin, Isabel Allende, Philippe Soupault

Dolce far niente

 

 
Zeelandschap in de morgen, Simon de Vlieger, 1640-45

 

De Noordzee

De Noordzee doet zijn gore golven dreunen
En laat ze op ’t strand in lange lijnen breken.
Zijn voorjaarswater marmren groene streken
En schuim en zwart waaronder schelpen kreunen

Zie van ’t balkon mij naar den einder leunen
Met ogen die sinds lang zo wijd niet keken:
Een droom in ’t hart is me eer ik ’t wist ontweken
En ’t oog wil buiten me op iets komends steunen.

Hoe ben ik altijd weer vervuld, verlaten:
Vervuld van liefde en hoop en schoon geloven;
Verlaten als mijn dromen mij begeven.

Maar dan komt, o Natuur, langs alle straten,
Uw kracht, uw groei, uw dreiging, uw beloven –
Hoe klopt mijn hart van nieuw, van eeuwig leven.

 

 
Albert Verwey (15 mei 1865 – 8 maart 1937)
Zicht op de Montelbaanstoren te Amsterdam, gezien vanaf de Sint Antoniesluis
door Cornelis Vreedenburgh, 1920. Verwey werd geboren in Amsterdam

Lees verder “Dolce far niente, Albert Verwey, James Baldwin, Isabel Allende, Philippe Soupault”

Dolce far niente, Hendrik Marsman, Gerrit Komrij, Hans Warren, James Baldwin

Dolce far niente – Canal Parade

 

 
Gay Pride, Amsterdam

 

Twee vrienden

De maan maakt den nacht tot een sneeuwwit veld.
een man heeft zijn vriend van zijn leven verteld:

er is door dit spreken een wonder gebeurd:
hun harten zijn zoozeer eender gekleurd

dat de een als hij soms naar den ander ziet
bij zichzelven zegt: maar ben ìk dat niet?

een vrouw; nog een vrouw; een verterend gemis.
het is alsof alles ten einde is:

want één hart blijft thuis en één hart gaat op reis
maar geen van twee vindt het Paradijs.

 
Hendrik Marsman (30 september 1899 – 21 juni 1940)
Met zijn vrouw in 1934

Lees verder “Dolce far niente, Hendrik Marsman, Gerrit Komrij, Hans Warren, James Baldwin”

Isabel Allende, James Baldwin, Philippe Soupault, Zoltán Egressy, Caleb Carr

De Chileense schrijfster Isabel Allende werd geboren in Lima op 2 augustus 1942. Zie ook alle tags voor Isabel Allende op dit blog en ook mijn blog van 2 augustus 2010.

 

Uit: Eva Luna (Vertaald door Margaret Sayers Peden)

My name is Eva, which means “life,” according to a book of names my mother consulted. I was born in the back room of a shadowy house, and grew up amidst ancient furniture, books in Latin, and human mummies, but none of those things made me melancholy, because I came into the world with a breath of the jungle in my memory. My father, an Indian with yellow eyes, came from the place where the hundred rivers meet; he smelled of lush growing things and he never looked directly at the sky, because he had grown up beneath a canopy of trees, and light seemed indecent to him. Consuelo, my mother, spent her childhood in an enchanted region where for centuries adventurers have searched for the city of pure gold the conquistadors saw when they peered into the abyss of their own ambitions. She was marked forever by that landscape, and in some way she managed to pass that sign on to me.
Missionaries took Consuelo in before she learned to walk; she appeared one day, a naked cub caked with mud and excrement, crawling across the footbridge from the dock like a tiny Jonah vomited up by some freshwater whale. When they bathed her, it was clear beyond a shadow of doubt that she was a girl, which must have caused no little consternation among them; but she was already there and it would not do to throw her into the river, so they draped her in a diaper to cover her shame, squeezed a few drops of lemon into her eyes to heal the infection that had prevented her from opening them, and baptized her with the first female name that came to mind. They then proceeded to bring her up, without fuss or effort to find out where she came from; they were sure that if Divine Providence had kept her alive until they found her, it would also watch over her physical and spiritual well-being, or, in the worst of cases, would bear her off to heaven along with the other innocents. Consuelo grew up without any fixed niche in the strict hierarchy of the Mission. She was not exactly a servant, but neither did she have the status of the Indian boys in the school, and when she asked which of the priests was her father, she was cuffed for her insolence. She told me that a Dutch sailor had set her adrift in a rowboat, but that was likely a story that she had invented to protect herself from the onslaught of my questions. I think the truth is that she knew nothing about her origins or how she had come to be where the missionaries found her.“

 

Isabel Allende (Lima, 2 augustus 1942)

Lees verder “Isabel Allende, James Baldwin, Philippe Soupault, Zoltán Egressy, Caleb Carr”

Isabel Allende, James Baldwin, Caleb Carr, Philippe Soupault

De Chileense schrijfster Isabel Allende werd geboren in Lima op 2 augustus 1942. Zie ook mijn blog van 2 augustus 2007 en ook mijn blog van 2 augustus 2008 en ook mijn blog van 2 augustus 2009 en ook mijn blog van 2 augustus 2010.

 

Uit: Zorro (Vertaald door Margaret Sayers Peden)

“Let us begin at the beginning, at an event without which Diego de la Vega would not have been born. It happened in Alta California, in the San Gabriel mission in the year 1790 of Our Lord. At that time the mission was under the charge of Padre Mendoza, a Franciscan who had the shoulders of a woodcutter and a much younger appearance than his forty well-lived years warranted. He was energetic and commanding, and the most difficult part of his ministry was to emulate the humility and sweet nature of Saint Francis of Assisi. There were other Franciscan friars in the region supervising the twenty-three missions and preaching the word of Christ among a multitude of Indians from the Chumash, Shoshone, and other tribes who were not always overly cordial in welcoming them. The natives of the coast of California had a network of trade and commerce that had functioned for thousands of years. Their surroundings were very rich in natural resources, and the tribes developed different specialties. The Spanish were impressed with the Chumash economy, so complex that it could be compared to that of China. The Indians had a monetary system based on shells, and they regularly organized fairs that served as an opportunity to exchange goods as well as contract marriages.
Those native peoples were confounded by the mystery of the crucified man the whites worshipped, and they could not understand the advantage of living contrary to their inclinations in this world in order to enjoy a hypothetical well-being in another. In the paradise of the Christians, they might take their ease on a cloud and strum a harp with the angels, but the truth was that in the afterworld most would rather hunt bears with their ancestors in the land of the Great Spirit. Another thing they could not understand was why the foreigners planted a flag in the ground, marked off imaginary lines, claimed that area as theirs, and then took offense if anyone came onto it in pursuit of a deer.”

 

Isabel Allende (Lima, 2 augustus 1942)

Lees verder “Isabel Allende, James Baldwin, Caleb Carr, Philippe Soupault”