Menno ter Braak, Achim von Arnim, Jonathan Carroll, Gerrit Jan Zwier

De Nederlandse schrijver Menno ter Braak werd geboren op 26 januari 1902 in Eibergen. Zie ook alle tags voor Menno ter Braak op dit blog.

 

Uit: De duivelskunstenaar

“Waaraan herkent men het optreden van den duivelskunstenaar? Eenerzijds aan de bewondering dergenen, die met open mond staan te kijken naar zijn verbijsterende prestaties; anderzijds aan den haat en het wanbegrip dergenen, die in zulke prestaties onmiddellijk het ongewone, het buitensporige ruiken en krachtens hun logica dus wel moeten concludeeren, dat dààr de duivel in het spel is. Niet alleen in de middeleeuwen werd, wie aan den eenen kant succes had als wonderdoener, door de andere partij (soms door dezelfde) tot den brandstapel veroordeeld wegens hekserij!

Zulk een duivelskunstenaar is S. Vestdijk, en hij heeft dus, nu hij eenmaal niet meer te ontkennen valt als ‘producent’, zijn gapende bewonderaars, maar in grooter getale nog zijn haters en belagers; in beide verhoudingen is dit grootste talent na Louis Couperus (dat bovendien stellig grooter is, als talent, dan Couperus) voor Nederland de duivelskunstenaar. Men is verbijsterd; sommigen verheerlijken hem, anderen verfoeien hem als den man der zwarte magie, den ‘viezerd’, die niets onaangetast laat van de heilige dingen. Het is, onder dezen gezichtshoek gezien, bepaald een symbolische gebeurtenis, dat dit wonderbaarlijke talent, met op zijn minst kenmerken van het genie, moest stuiten op de incarnatie van den hollandschen filistergeest, het model van kleinburgerlijke geborneerdheid D. Hans; naar ik persoonlijk heb mogen ervaren een zeer fatsoenlijk en ridderlijk man, maar dat verandert niets aan de geborneerdheid. Hans contra Vestdijk: dat is de kleinburgerlijkheid in haar meest verstarde, rhetorische en ondoordringbare gedaante tegen de kleinburgerlijkheid, die, zonder haar afkomst te kunnen of willen verloochenen, haar benauwde grenzen aan alle kanten overschrijdt, universeel wordt, uiterst subtiel en intelligent wordt, haar valsche schaamte en valsche zekerheden verliest en zich openstelt voor alle invloeden der moderne cultuur.”

 

Menno ter Braak (26 januari 1902 – 14 mei 1940)

Portret door de Duitse street arist El Bocho, Literaturhaus Berlijn

Lees verder “Menno ter Braak, Achim von Arnim, Jonathan Carroll, Gerrit Jan Zwier”

Jan Slauerhoff, Lucebert, Chimamanda Ngozi Adichie, Orhan Kemal

De Nederlandse dichter en schrijver Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in Leeuwarden op 15 september 1898. Zie ook mijn blog van 15 september 2010 en eveneens alle tags voor Jan Slauerhoff op dit blog.

De zee

De zee, het enige leven dat strekt
Van begin tot einde
– Terwijl alle andre, voor kort gewekt,
Gedwee en weerloos verdwijnen –
Geeft in eeuwige breking
De grote, zachte verzekering
Dat, wanneer allen versterven, verstijven,
Zij bevallig zal blijven.

En als ik ga gehaast,
Genaderd en genaast
Door de jagende dood,
Hoor ik de troost
Van ’t eendre golfgeruis,
Dat is als het vermengd gejuich
Van al haar schipbreuklingen, al haar meeuwen,
Aanbreken over de eeuwen,
Die mij verzwijgen en verteren.

Zij heeft geen andre vormen
Dan de borsten van haar golven,
En geen andre woorden dan de volle
Koren van haar branding en haar stormen.
Maar sidderend belijdt
Elk leven, hoe verfijnd
En schoon ’t in ’t licht verschijnt,
De wankele kortstondigheid
Van zijn bekoorlijkheid
Voor de geweldige eentonigheid van ’t grootse
En de onsterflijke lieflijkheid van ’t doodse.

Sterrenkind

Een sterrennacht op de wereld geworpen,
In sneeuw begraven door de wind,
Houthakkers brachten naar hun verre dorpen
Als een gevonden schat het sterrenkind.

Zij dachten hun vrouwen gelukkig te maken
Omdat zijn mantel van zilver was,
Maar zij moesten hem voeden en bij hem waken
Als was hij een kind van hun eigen ras.

De mantel konden zij niet verkopen,
Geen zilversmid geloofde er aan;
De pope wou de vondeling niet dopen,
Dat heidenkind gevallen van de maan.

Geen timmerman wilde hem laten werken,
Die tere prins, wat had men er aan?
De kosters joegen hem uit hun kerken,
Het heidenkind dat peinzend stil bleef staan.

En op een nacht is hij weer verdwenen;
Het dorp telde vele kindren minder,
Terwijl opeens veel meer sterren schenen.
Het was zeven jaar geleden. En weer winter.

Jan Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)

Lees verder “Jan Slauerhoff, Lucebert, Chimamanda Ngozi Adichie, Orhan Kemal”

Nieuwjaarsboudate (Jan Jacob Slauerhoff), Nieuwjaar (J. C. Bloem)

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een gelukkig Nieuwjaar!

 

 

 

 

Cornelis Springer (25 mei 1817 – 1891)

Gezicht op de Heerengracht bij de Amstel

 

 

Nieuwjaarsboudate

Wie in deze tijd nog gedichten schrijft
En zich richten wil tot een volk dat kijft,
Tot een volk dat niets dan welvaart wil
En bewilliging van iedre modegril,
Hij is meer dan rijp voor het gekkenhuis
En de gekken vinden hem ook niet pluis,
En dus moet hij naar een ballingsoord,
Waar papier en pennen zijn behekst,
Waar de kale muur siert de bijbeltekst:
(Slechts) In den beginne was het Woord.

 

 

Jan Jacob Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)

 

 

Nieuwjaar

De nieuwjaarsklokken luiden door de radio.
Stortregen valt. De dag is onbeschrijflijk goor.
Men is alleen gelaten en aanvaardt het zo.
Men vraagt zich zelfs niet af: waarom is ’t en waardoor ?

Tegen het leven is toch immers niets te doen;
de wereld heeft geen oorden meer om heen te gaan,
en ’t hart wordt niet, gelijk de landen, jaarlijks groen:
er is geen vlucht uit een voorgoed mislukt bestaan.

 


J.C. Bloem (
10 mei 1887 – 10 augustus 1966)

 

 

 

Zie voor de schrijvers van de 1e januari ook mijn vorige blog van vandaag en eveneens mijn tweede en mijn eerste blog van vandaag.

 

Jan Slauerhoff, Lucebert, Orhan Kemal, Gunnar Ekelöf, Agatha Christie, Ina Seidel, Jim Curtiss

De Nederlandse dichter en schrijver Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in Leeuwarden op 15 september 1898. Zie ook mijn blog van 15 september 2006. Zie voor de twee bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 15 september 2007 en ook mijn blog van 16 september 2008 en ook mijn blog van 15 september 2009.

De voortekenen

Witte ijsvogels wiegen
Zich op zee en twijgen dichtbij.
Zij wijst ze en roept ze met helle
Bekoringsstem: “Zij voorspellen
Geluk!”
Maar ik zie verder: van het bergenjuk
Komt een donkere stip neersnellen,
Een zwarte vogel voegt zich er bij.

 

Dit eiland

Voor de zachtmoedigen, verdrukten,
Tot geregelde arbeid onwilligen,
Voor de met moedwil mislukten
En de groots onverschilligen,

De reine roekelozen,
Door het kalm leven verworpen,
Die boven steden en dorpen
De woestenijen verkozen,

Die zonder een zegekrans
Streden verloren slagen
En ’t liefst met hun fiere lans
De wankelste tronen schragen;

Voor allen, omgekomen
Door hun dédain voor profijt,
Slechts beheerst door hun dromen
De spot der bezitters ten spijt,

Neem ik bezit van dit eiland,
Plant ik de zwarte vlag,
Neem iedere natie tot vijand,
Erken slechts ’t azuur als gezag.

Wie nadert met goede bedoeling:
Handel, lust of bekering,
Wordt geweerd aan ’t rif door bezwering
Of in ’t atol door onderspoeling.

Oovral op aarde heerst orde,
Men late mijn eiland met rust;
’t Blijft woest, zal niet anders worden
Zolang ik kampeer op zijn kust.

 

In mijn leven

In mijn leven, steeds uiteengerukt
Door de vlagen waar ‘k aan blootsta,
Daar ‘k niet kan hechten aan liefde en geluk
Die mij zullen drijven tot ik doodga,
Ontstaan soms plotsling enkle plekken
Van een stilte zo onaangedaan,
Dat ik geloof in slaap te zijn gekomen
Bij de diepten waar geen onderstromen
Meer door ’t eeuwig stilstaand water gaan.

slauerhof

Jan Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)
Met zijn vrouw Darja Collin

 

De Nederlandse dichter Lucebert werd in Amsterdam geboren op 15 september 1924 onder de naam Lubertus Swaanswijk. Zie ook mijn blog van 15 september 2006 en ook mijn blog van 15 september 2007 en ook mijn blog van 16 september 2008 en ook mijn blog van 15 september 2009.

Zielsverhuizing

stram strompelt hij van knooppunt naar knooppunt
de eens zo bekoorlijke zondebok
je mag hem aanlachen als je kunt
hij grijnst maar trekt het zich niet aan
aangebrand niet maar afgebrand een flauwte
dat gaat weer over hij zal wel weer opstaan
plooiend zijn broek zijn rok het ouwe rund

dra staat hij lang en breed tussen de pilaren
door de schaduwen bestormd het marmer van zijn kaken
de zweep spelemeiend met de laars
aldoordringend de blik gericht op de dreigende maan

langzaam daalt hij af men juicht
pondereus buiten alle proportie daalt hij af
en plaatst zich naast de labbekak de losplaats
onveranderd niet met verlossing als poetslap

 lucebert1

 Poëzieprent van Lucebert

 

School der poëzie

Ik ben geen lieflijke dichter
Ik ben de schielijke oplichter
Der liefde, zie onder haar de haat
En daarop een kaaklende daad.

Lyriek is de moeder der politiek,
Ik ben niets dan omroeper van oproer
En mijn mystiek is het bedorven voer
Van leugen waarmee de deugd zich uitziekt.

Ik bericht, dat de dichters van fluweel
Schuw en humanistisch dood gaan.
Voortaan zal de hete ijzeren keel
Der ontroerde beulen muzikaal opengaan.

Nog ik, die in deze bundel woon
Als een rat in de val, snak naar het riool
Van revolutie en roep: rijmratten, hoon,
Hoon nog deze veel te schone poëzieschool.

 

Liefde

ik droom dus ben ik niet

ik droom dat iemand de deur intrapt
niet voor de grap maar voor een politieke moord

ik droom dat ik niet ben

ik droom dat ik dood ga
niet voor de grap maar voor niets

ik droom dat er een ik is

ik droom dat ik eet en drink
voor de grap maar ook voor jou

 lucebert2

Lucebert (15 september 1924 – 10 mei 1994)

 

De Turkse schrijver Orhan Kemal (eig. Mehmet Raşit Öğütçü) werd geboren op 15 september 1914 in Ceyhan. Zie ook mijn blog van 15 september 2009.

Uit: Der Mann und Seine Frau (Vertaald door Adalet Cimcoz)

„Der Vater stand vor der Eismachine.Er füllte den Kessel mit kleinen Eisstückchen und streute Salz darauf. Seine Frau saβ daneben, in einem Sonnenstreifen.Sie hatte ihm sechs Mädchen geboren. Sie flickte das Hemd ihres siebenten Kindes,das ein Bub war.

Sie schien nachzudenken.Der Fater schaute die Frau an und sagte:”Weib,an was denkst du? Denkst du, daβ du die Mutter eines Artzes sein wirst, he?”Die Frau lachte:” Du   bist derjenige, der so was denkt , nicht ich.. Du kannst es fast nicht mehr erwarten….”,sagte sie.

“Das ist wahr .Ich kann es kaum erwarten . . . Ein groβes Haus besitzen und einen feinen, neuen Anzug haben . . . Keine Kleinigkeit,der Vater eines Artzes zu sein . . .Vielleicht:in einem schönen Kaffeehaus sitzen und Wasserpfeife rauchen . . .”

Die Frau legte ihre Flicken auf die Knie und rieb sich die Augen :Ich träume oft davon….

Weiβt du ,in einem Haus auf der Hauptstraβe, aber in dem gröβten . . . Und dan vor der Tür das Schild vom Buben . . .Ich sag’ dir was,Mann,ich werde das Schild jeden Tag mit Seifenwasser waschen . . .Und wenn er sich verheiratet,werde ich zu seiner Frau-Gott soll mich behüten -nicht wie eine Swiegermutter sein . . . Und die Enkelkinder werde ich ans Herz drücken . . .”

“Ich auch” ,sagte der Mann.”Ich werde die Knirpse jeden Tag in den Park führen .Kinder sind wie Blumen.Sie brauchen frische Luft und viele Sonne.” “Ich were ihnen die Hausarbeiten machen ,werde das Geschirr abwaschen , die Wäsche flicken . . . Die Hausarbeiten darf man nicht fremden Leuten lassen,die machen es oberflächlich . . .”

“Sicher werden sie uns ein Zimmer in ihrem groβen Haus geben . . .Und das Essen . . Was werden wir schon essen? Bis dahin sind wir auch viel älter . . .”

“Wir sterben dann in einem bequemen Bett . . .Und nicht auf der Straβe . . .”

“Laβ das . . . Wen der Bub mal so weit ist,möchte ich nur Eines : Ich möchte mich schon frühmorgens in einen Kaffeehaus setzen und Wasserpfeife . . . Die und die Freunde sollen platzen vor Neid . . .”

Du,die werden mit Messer und Gabel essen. Ob wir da mitkönnen, Alter?”

“An was du auch alles denkst . . .Wir ziehen uns in unser Zimmer zurück und essen dort , wie wir es gewöhnt sind . . .”

“Auch wenn sie Besuch bekommen gehen wir in unser Zimmer . . . schlieβen die Tür und

zeigen uns nicht . . .”

“Aber wir kochen ihnen den Kaffee und reichen ihn durch die Tür . . .”

“Ja den Kaffee müssen wir ihnen kochen . . .”

Ach was , das ist ja alles nicht wichtig . . . Nur das Eine . . . Nur einmal,in meinem alten Tagen,die Wassepfeife rauchen . . .Im Kaffeehaus vor Freund und Feind . . .”

“Und ?”

“Dann,meinetwegen,kann ich sterben . . .”

Der Mann fing an, mit seinen kräftigen Händen die Eisenmaschine zu drehen. Der Kessel sauste zwischen Salz und kleinen Eisstückchen.”

kemal

Orhan Kemal (15 september 1914 – 2 juni 1970)

 

De Zweedse dichter en schrijver Bengt Gunnar Ekelöf werd geboren op 15 september 1907 in Stockholm. Zie ook mijn blog van 15 september 2007 en ook mijn blog van 16 september 2008 en ook mijn blog van 15 september 2009.

Uit: Diwan on the Prince of Emgion

Five times I saw the Shadow
And greeted her as we passed,
But the sixth time
In a narrow alley of the lower city
Suddenly she stood before me
Barring my way
And began to revile me
In the coarsest language
Then she asked:
“Why have you rejected me?
Why have you not lain with your Shadow?
Am I so repulsive?”
To which I answered:
“How can a man lie with his Shadow?
It is customary
To let it walk two paces behind him
Until the evening.”
She smiled scornfully
And pulled her black shawl tighter about her face:
“And after sunset?”
“Then a wanderer has two shadows,
One from the lantern he has just left behind him
And one from the lantern he is just approaching:
They keep changing places.”
She smiled scornfully and laid her hand on the neighboring wall:
“Then I am not your Shadow?”
I said: “I do not know whose shadow you are”
And meant to walk on
But, lifting her hand, she showed its black impression
In the moonlight on the white wall
And said again:
“Then I am not your Shadow?”
To which I answered:
“I see who you are.
It is for you to take me
Not for me to take you”
She smiled scornfully. “Beloved,” she said
“At your place? Or at mine?”
“At yours,” I answered.

 

Vertaald door Steven Fowler

 Ekelöf

Gunnar Ekelöf (15 september 1907 – 16 maart 1968)
Portret door Reinhold Ljunggrens, 1958

 

De Britse schrijfster Agatha Christie werd geboren in Torquay (Devon) op 15 september 1890. Zie ook mijn blog van 16 september 2008 en ook mijn blog van 15 september 2009.

Uit: Murder on the Orient Express

„It was five o’clock on a winter’s morning in Syria. Alongside the platform at Aleppo stood the train grandly designated in railway guides as the Taurus Express. It consisted of a kitchen and dining-car, a sleeping-car and two local coaches.
By the step leading up into the sleeping-car stood a young French lieutenant, resplendent in uniform, conversing with a small lean man, muffled up to the ears, of whom nothing was visible but a pink-tipped nose and the two points of an upward curled moustache.
It was freezingly cold, and this job of seeing off a distinguished stranger was not one to be envied, but Lieutenant Dubosc performed his part manfully. Graceful phrases fell from his lips in polished French. Not that he knew what it was all about. There had been rumours, of course, as there always were in such cases. The General — his General’s — temper had grown worse and worse. And then there had come this Belgian stranger — all the way from England, it seemed. There had been a week — a week of curious tensity. And then certain things had happened. A very distinguished officer had committed suicide, another had resigned — anxious faces had suddenly lost their anxiety, certain military precautions were relaxed. And the General — Lieutenant Dubosc’s own particular General — had suddenly looked ten years younger.“

christie.jpg

Agatha Christie (15 september 1890 – 12 januari 1976)
Buste bij de haven van Torquay

 

De Duitse schrijfster en dichteres Ina Seidel werd geboren op 15 september 1885 in Halle. Zie ook mijn blog van 15 september 2007 en ook mijn blog van 15 september 2009.

Lichtmeß

Stille Luft und eingewölkte Himmelskuppel, hinter deren
Lichter Alabasterwölbung steht mit silberklaren schweren
Strahlenschwertern ausgebreitet, abgedämpft und gött-
lich fern:

Der im Winterdunst verlorne,
Der ersehnte, neu geborne
Ungeheure Sonnenstern.

 

August

Sanft – so dehnt sich mein Herz,
Segel, gehoben von Luft,
Sehnt sich weit länderwärts,
Stiller, blauer August –
Sanft so dehnt sich mein Herz.

Silberne Fäden fliehn
An mir vorüber im Wind,
Schimmernde Wolken ziehn,
Wege bedrängen mich lind.  

Wege verlocken mein Herz,
Einer dem andern mich gibt,
Wiesenzu, wälderwärts:
Oh, wie die Erde mich liebt! –
Sanft – so dehnt sich mein Herz …

 seidel

Ina Seidel (15 september 1885 – 2 oktober 1974)
Illustratie door U. Postler

 

De Amerikaanse schrijver Jim Curtiss werd geboren op 15 september 1969 in Beaver Falls, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 15 september 2009.

Uit: Sheboygan, Poland

„As I ate breakfast while staring out the kitchen window, the phone rang. I let the answering machine take it and was startled to hear, “Hello, I’m calling from the American School of English – I was told Elijah Counts could be…”

I spit a mouthful of Cookie Crisp into the sink and ran over to the phone.

Taking a deep breath, I picked up the receiver. “Hello?”

The speaker continued: “…and if he could – Oh… uh… Hello. Can I speak to Elijah Counts?”

“That’s me.”

“Great, I’m glad I caught you! Elijah, I just got your online application, and I’m really happy you’re interested in the job in Poland!”

I blinked.

“Elijah? Are you there?”

“…”

“Elijah?”

“Uh…sorry. D…did you say… ‘Poland’?”

I switched on the speakerphone and paced as Todd, the smooth recruiter from The American School, promised me three meals a day and a private room, with bathroom, for the whole summer in the resort town of Wegierska Górka, Poland, an hour south of Katowice.

There, I would spend a leisurely summer – beginning just three weeks hence – teaching children and teenagers English over four two-week intervals. A substantial bulk payment, in Polish Zloty, would come at the end of the summer.

“So, Elijah, are you interested?”

After a short pause I said, “You know, on a certain level I am. But I honestly never considered going to Poland, so you’ll have to give me some time to think about it.”

curtiss.jpg

Jim Curtiss (Beaver Falls, 15 september 1969)

 

Jan Slauerhoff, Lucebert, Orhan Kemal

De Nederlandse dichter en schrijver Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in Leeuwarden op 15 september 1898. Zie ook mijn blog van 15 september 2006.

 Uit: Such is life in China

 

“Het is nog vroeg, voor vieren, de dag is nog in den hemel. Misschien was het beter dat hij er bleef en de wereld voortaan overliet aan den nacht, goedgunstig voor de minnaars en misdadigers, de avonturiers, de eenigsten die aan de lotgevallen dezer wereld nog iets nieuws geven, al is het dan niet onder de zon. Waarom houdt deze laatste toch het doffe dagelijksche leven in gang, overal hetzelfde, in China, in Europa?

Wat zou er gemist worden als de zon eens niet meer kwam? Maar hij komt toch, en daarmee ook dit verhaal te voorschijn. Nu is het nog niet zoo ver, een oogenblik verademing. Lucht en wereld zijn nog even grijs, raken elkaar aan met laaghangende wolken en zacht naar de hoogte zwellende bergen. Daartusschen zijn gaten waardoor een groen verschiet als een hoogerliggende zee glooit. De zon komt op, ergens achter de Tai Sjan, de stad ligt nog in diepe schaduw, het eiland Lappa, waarop de huizen en tuinen van de Westerlingen, yamen en rijke kooplieden liggen, drijft al in rozig licht.

Langs de landtongen meren de sampans in groote zwermen, de gespleten achterstevens omhoog, groen en rood als van watervogels met dubbele staarten. De vrachtschepen liggen roerloos op den stroom, op enkele brandt schaarsch en bleek licht, in de verte wordt bij een kustvaarder, uit een langszijliggenden lichter, geladen, telkens, hoor, de kleine donder van een kraan.

Dan komt er ook beweging in deze wereld. Een groote driemastjonk zeilt dwars door de baai.

Dichtbij ziet men talrijke mannen op het dek; vrouwen met kinderen op den arm tusschen manden met groenten en kippenkooien op den achtersteven. Van den boeg steken vier koperen kanonnen den tromp op. De piraten zijn nog niet uitgeroeid. De jonk is vol lading, leven en beweging. Een poos later drijft hij in de verte als een hol bruin blad op het water en de baai is weer stil en leeg.

Dan schieten plotseling, bijna gelijktijdig, alsof twee kustkanonnen tegen elkaar waren afgevuurd, snelronkend, twee motorbootjes de baai in, één van het eiland, één van de stad. Zij naderen elkaar. Welk van beide is de torpedo? Ze zullen elkaar rammen! Neen, op een paar meter afstand een scherpe zwenking. ‘Stockfish!’ ‘Wooden Shoe!’ Zijn dit oorlogskreten?

De twee aan het roer schijnen dubbelgangers, beiden stokmager, de kleeren fladderend om het lijf. Van dichtbij verschillen ze als engel en duivel: drankduivel en doodsengel. Talman is manager van de South China Bank en honorair consul van Letland, Holland, Oostenrijk en nog een paar kleinere naties.”

 

slauerhoff

Jan Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)

 

De Nederlandse dichter Lucebert werd in Amsterdam geboren op 15 september 1924 onder de naam Lubertus Swaanswijk. Zie ook mijn blog van 15 september 2006

gij zult rondtasten in de middaghitte

 

de slaper door een sloopwerktuig ontworpen

eens genummerd als kind is door willekeur omringd

hij gaat tenslotte op zijn tenen staan zijn ogen

zullen eenzaam opklimmen naar een schitterend lichaam in de lucht

dit is mijn geluk dit is mijn ellende

 

deze dag zal zijn als alle dagen

gedachten worden gedaan rondom de dingen

deels duidelijk deels aangeduid

maar geen zal er daadwerkelijk winnen

 

slechts even door handoplegging

zal zich losmaken het pakijs van het verdriet

te zijn gebonden een last logge onderdelen

een loopmachine smekend om respijt

om rust in de rage

de dwingende bronnendorst

 

bah hoe slaat in de goedgesmeerde steden

keer op keer de bliksem in

juist daar waar ik drinken wil

 

 

Sachsen

 

ik a classic

ik dronk de deur open

de deur het rode water

waarvan wij zo vaak samen droomden

ook jij maoni

met 30 dolzinnige ogen onder een voorhoofd

pauwogen pijnlijk open

jij hield niet van beeldhouwershanden onthouden

heuvels en dalen nee en zelfs geen schaduwen

 

toen wij een rode oto kogten

en naar gross magdenburg reden

daarna in de elmerstrasse ontvouwde jij je kaarten

een staalkaart van stenen appelen

en op de platz de morello-kapelle speelde

weisse schatten ja en sehr reizvoll

wei yes studentensnelle blikken over alle gebreken

globale van de Globe

afwisslend en waar als heuvels en dalen

 

is het niet waar fredrich?

 

 

 

sonnet

 

ik

mij

ik

mij

 

mij

ik

mij

ik

 

ik

ik

mijn

 

mijn

mijn

ik

 

 

lucebert

Lucebert (15 september 1924 – 10 mei 1994)

 

Zie voor de twee bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 15 september 2007. en ook mijn blog van 16 september 2008.

 

De Turkse schrijver Orhan Kemal (eig. Mehmet Raşit Öğütçü) werd geboren op 15 september 1914 in Ceyhan. Nog tijdens zijn schooltijd moest hij met zijn vader om politieke redenen naar Syrië vluchten. Hij keerde in 1932 terug naar Adana waar hij als arbeider zijn brood verdiende. Tijdens zijn diensttijd werd hij weer om politieke redenen tot een gevangenisstraf van vijf jaar veroordeeld. In die tijd leerde hij de schrijver Nazım Hikmet kennen. Na zijn vrijlating trok hij naar Istanbul waar hij vanaf 1951 als zelfstandig schrijver werkte. Onder het pseudoniem Ekmek Kavgası publiceerde hij in 1949 zijn eerste verhalenbundel en eveneens zijn roman Baba Evi. Later schreef hijook draaiboeken en toneelstukken.

 

Uit: Schokolade

 

„Sie waren vor dem riesigen Schaufenster des Süssigkeitengeschäfts. Im Schaufenster waren verschieden grosse Bonbons, Süssigkeiten in Schachteln und Schokolade. Sie schauten zu den Schokoladen. Rechts des dicken und runden Knaben war seine Schwester und links die Tochter des Joghurtverkäufers. Die Tochter des Joghurtverkäufers war etwa so alt wie die Schwester. Die Schwester hatte gerade vorhin den dicken und runden Bruder zum Coiffeure gebracht, mit grosser Mühe. Der Coiffeure hatte einen grossen Spiegel, einen Käfig mit blauem Gitter, im Käfig einen gelben Vogel.

Er war ein Freund des Vaters. Der hauchdünne, pechschwarze Schnurrbart oberhalb seiner Lippe lächelte ständig durch den Spiegel dem Mädchen mit den grossen Busen des gegenüberliegenden Hauses. Auch das Mädchen mit den grossen Busen lächelte, sie lächelten sich gegenseitig an. Ab und zu winkten sie sich gegenseitig. Der dicke und runde Knabe hatte es auch gesehen, als seine Haare rasiert wurden, er hatte auch den gelben Vogel gesehen. Fingergross, es zwitscherte ununterbrochen.

Wenn bloss die Maschine des Coiffeurs sein Haar nicht ab und zu rupfen würde. Das tat ihm so weh. Er wollte aufstehen und fliehen und den Laden von draussen mit Steinen bombardieren. Desshalb mochte er es nicht, zum Coiffeur zu gehen. Sein Stampfen und seine Fusstritte gegen die Schwester waren desshalb. Wenn seine Schwester nach der Rasur nicht:” Komm, lass unser Geld zusammenmischen und uns Schokolade für einen fünfziger kaufen!” Gesagt hätte, hätte er schon gewusst, was er machen würde.“

 

Kemal

Orhan Kemal (15 september 1914 – 2 juni 1970)

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e september ook mijn vorige blog van vandaag.

Jan Slauerhoff, Computerproblemen

Het einde

Vroeger toen ’k woonde diep in t land,

Vrat mij onstilbaar wee;

Zooals een gier de lever, want

Ik wist: geen streek geeft mij bestand,

En ’k zocht het ver op zee.

 

Maar nu ik ver gevaren heb

En lag op den oceaan alleen,

Waar zelfs Da Cunha en Sint-Heleen

Niet boren door de kimmen heen,

Voel ik het trekken als een eb

 

Naar ’t verre, vaste, bruine land…

Nu weet ik: nergens vind ik vree,

Op aarde niet en niet op zee,

Pas aan die laatste smalle ree

Van hout in zand.

 

Jan Slauerhoff

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in Leeuwarden op 15 september 1898.

 

Slauerhoff

Jan Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)

  

Nee niet het einde van dit blog, maar veel problemen met mijn computer maakten het vandaag (dat wil zeggen: de 15e september) onmogelijk een normaal bericht te plaatsen. Morgen beter hoop ik!

 

Menno ter Braak, Achim von Arnim, Rudolf Alexander Schröder, Gerrit Jan Zwier, Bhai, Jan van Hoogstraten, Eugène Sue

De Nederlandse schrijver Menno ter Braak werd geboren op 26 januari 1902 in Eibergen. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007.

Uit: Politicus zonder partij

Een schrijver wordt brutaler, na zijn dertigste jaar, als hij ten minste op die leeftijd nog geen penny-a-liner is geworden, om met de pen het brood te verdienen, dat hij op geen andere manier verdienen kon. Hij heeft langzamerhand geleerd, niet te hoog meer op te zien tegen het handwerk, hij heeft te veel vrienden aan het handwerk verloren, om nog overmatig eerbied te hebben voor een vak, dat mensen verslindt om er ambachtslieden voor terug te geven. De ‘geheimen’ van het vak bespreekt hij niet meer met zoveel ijver als vroeger; de geheimen, waarover men zoveel spreekt, zijn gewoonlijk al lang trucs gebleken, en over de werkelijke geheimen kan men beter zwijgen, zelfs zonder een geheimzinnig gezicht.

Een schrijver wordt brutaler… als genieën, litteratuur en officiële wijsheid hem althans niet voor die tijd zulk een afkeer van het ‘vak’ bezorgden, dat hij verstomde en voorgoed opbrak uit een milieu, waaraan niets hem meer bond….

 

De verleiding om te zwijgen is mij soms te machtig.

Moet er weer een boek ontstaan? Moet er aan de ‘productie’ weer een exemplaar worden toegevoegd? Is het dan niet mogelijk afstand te doen van de schrijfdrang en een eerzaam burger te worden met hen, die brieven schrijven? Wat ‘eerzaam’! men behoeft niet eens eerzaam te worden, wanneer men leeft zonder schriftelijke stofwisseling, men kan dan zelfs royaal en zwijgend het zijne denken van de eerzame auteurs van het vak!… In die stemming heb ik mij dikwijls afgevraagd, waarom ik dit boek zou beginnen. Het kwam mij voor, dat alles, wat ik te zeggen had, zo vanzelf sprak, dat ik het rustig ongeschreven kon laten en er hoogstens over behoefde te spreken met een paar vertrouwde vrienden, die geen litteraire inkleding van node hebben en bij het eerste woord al vermoeden, wat het laatste zal inhouden. In die stemming liep ik onlangs te soezen, zonder enig verlangen naar schriftelijke klaarheid in mijn buitelende begrippen, toen ik bijna door een tram werd overreden.”

 

TerBraak

Menno ter Braak (26 januari 1902 –  14 mei 1940)

 

De Duitse schrijver Achim von Arnim werd geboren in Berlijn op 26 januari 1781. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007.

Uit: Holländische Liebhabereien

 

Der Adel und die Städte der Provinz wünschten diese Aufopferung zu lohnen und ließen den Bürgern die Wahl zwischen Zollfreiheit und der Errichtung einer Universität, die dem Lande zum Bedürfnis wurde, weil der Krieg und die Glaubensverschiedenheit den Besuch vieler ausländischer Universitäten hinderte. Die Stadt blieb eingedenk des höheren Daseins, dem so viele Bürger geopfert worden, sie wählte die Errichtung einer Universität. So wurde diese jetzt mit großem Ruhme bestehende hohe Schule zu einer Zeit begründet, wo das Dasein Hollands und seines Staatenbundes so ungewiß bei jedem Wurfe der Kriegswürfel schwankte wie sein Boden bei dem Andrange hoher Flut und Flußströmung. Dem höheren gesellte sich bald der niedere Gewinn, so wenig er in voraus berechnet war, denn die Universität zog reiche Schüler des Inlands und Auslands herbei. Neben diesem Ruhme erscholl aber auch der Streit gelehrter Theologen, ergriff die Menge und verbreitete auch auf diesem Wege Einsicht in Geistestiefe, wo sonst die Gewöhnlichkeit den Blick gestumpft hatte, wogegen nicht zu leugnen ist, daß dieser Kampf zwischen Herrmann und Gomar viele ausgezeichnete Männer ins Verderben gestürzt hat. Wir stehen jetzt bei der Gegenwart, ehrenwerter Herr, bei diesem 1635 Jahre nach der Geburt des göttlichen Versöhners, wo Euer Kampf mit dem Kollegen Zahnebreker über griechische Lesarten nicht minder wie jene theologischen Wahrheiten sich aller Köpfe bemächtigt und unsre Universitäten gespalten hat. Dieses Übel zu mehren, hat der Krieg in Deutschland uns eine große Zahl hochdeutscher Studenten zugeführt, die sich nach dem Vorbilde der rauhen nordischen Krieger zu einer Art halber Kriegsknechte ausgebildet haben, welche di
e wilden Gewohnheiten ihres Landes in unsre wohlgeordnete Stadt übertragen. Diese waren es nun, wie die Untersuchung ergibt, welche Eure Fenster, ehrwürdiger Herr, mit aufgerissenen Pflastersteinen wie mit Belagerungsgeschütz angriffen und zerschmetterten, ja sie schämen sich dessen nicht, sondern rühmen sich, dadurch in geziemender Art die Störung bestraft zu haben, welche Eure Anhänger durch Pfeifen und Trommeln der Aufführung des ‘Gysbert’ zufügten, welche der große Dichter Vondel unter dem Schutze Zahnebrekers in der großen Dule veranstaltet hatte. Über diese Angabe Eure Aussage zu hören, ist der Gegenstand meines Besuches und meiner Rede, ja ich zweifle nicht, daß Ihr Euch wegen dieses Vorwurfs einer beabsichtigten Störung des öffentlichen Vergnügens am Schauspiele vollkommen rechtfertigen werdet.”

 

AchimvonArnimErzaehlungen

Achim von Arnim  (26 januari 1781 –  21 januari 1831)

 

De Duitse schrijver Rudolf Alexander Schröder werd geboren op 26 januari 1878 in Bremen. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007.

Bremen

Uralte Stadt am grauen Strom,

Verwittert Giebelwerk und Zinnen;

Und blickst doch zum bewölkten Dom

Des Norderhimmels auf voll Minnen,

Als wärest du die junge Braut,

Die sich begibt der spröden Wehre,

Daß sie vom Gott, vor dem ihr graut,

Halbgöttliches Geschlecht gebäre.

 

Wohl bricht der Quell, der dich verjüngt,

Aus Deutschlands mittem Herzensgrunde,

Wo’s unterm Berg dem Alten dünkt,

Ihm schlage bald die neue Stunde,

Wo Eichen über dem Gebein

Erschlagner Überwinder rauschen

Und mit zerbröckelndem Gestein

Verschollenes Geheimnis tauschen.

 

Wohl raunt der Strom ohn Unterlaß

Und redet dir von Hermanns Mute,

Der seiner Welle nüchtern Naß

Wie Wein gefärbt mit welschem Blute,

Und raunt und redet Tag und Nacht

Vom Sachsenherzog und vom Kaiser,

Der ihn am Ende zahm gemacht,

Ein Dränger und ein Unterweiser.

 

Wohl wehn herein mit jeder Flut

Im salzigen Wind Tritonenchöre

Und murrn und murmeln von dem Gut,

Das in der Fremde dir gehöre,

Und singen mehr und sagen wahr

Von dem, das noch die Schriften weisen,

Da sie zu Zeiten dunkel-klar

Des Nordens Leuchte dich geheißen.

 

Oh, wohl verstehst du solche Mär,

Du, die noch stets den Nacken straffte,

Und ob dir auch durch Schild und Wehr

Bis in den Leib die Wunde klaffte.

Ja, ob um deinen alten Ruhm

Manch stolz’re Schwester aufbegehre,

Du stehst, der Freiheit Heiligtum,

Und herbergst Vaterlandes Ehre.

 

Ja, Vaterstadt, ja, sei gegrüßt

Und bleibe deinem Sohn gewogen,

Der keine Flur so selig wüßt,

Daß du ihn doch nicht heimgezogen.

Verging mit Leben und Gedicht

Der Dienst, drin ich dir, Mutter, fröne,

So sprich: er war der beste nicht,

Doch war er einer meiner Söhne.

 

Schroeder

Rudolf Alexander Schröder (26 januari 1878 – 22 augustus 1962)

 

De Nederlandse schrijver Gerrit Jan Zwier werd geboren in Leeuwarden op 26 januari 1947. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007.

 

Uit: Slauerhoff bij kampvuur en traanlamp

 

In zijn eerste dichtbundel Archipel, waarin de zeeën tot aan Paaseiland worden bevaren, kon Slauerhoff nog niet putten uit veel reiservaringen – hij had slechts een paar kustreisjes achter de rug – naar Bretagne en Portugal – en was een paar keer met de postboot naar Vlieland gevaren. Jules Verne en De Aarde en Haar Volken hadden toen nog een groter realiteitsgehalte dan de échte rede van Semarang of de Bond van Sjanghai. Maar ook later zou hij zijn reële reiservaringen blijven aanvullen met documentatie en blijven vermengen met fantasie. Arthur Lehning vroeg hem eens of een bepaald gedicht, dat kort tevoren was gepubliceerd, de neerslag vormde van een exotisch avontuur dat hij had beleefd. Waarop Slauerhoff hem wantrouwig aankeek en kortaf antwoordde met: ‘Nee, het was andersom! Ik schreef eerst het gedicht.’ Zijn geest had het gebied in kwestie dus eerder bezocht dan zijn zeemansbenen. In een kritiek in Greshoffs Nieuwe Arnhemsche Courant merkte hij eens op dat ‘men naar den geest een land kan behooren zonder er lichamelijk ooit geweest te zijn. Maar men kan ook een land vreemd blijven en er driekwart van zijn leven doorbrengen. Zoo gaat het vele Hollanders in Indië.’

Net als de jonge Camoës uit Het verboden rijk, werd Slauerhoffs Fernweh niet gestild door het lezen van de Odyssee. Als de zoon zich bij zijn vader beklaagt dat hij al twintig jaar is en Portugal nog nooit heeft verlaten, vraagt de vader hem waarom hij in godsnaam weg wil: ‘Waarom wil je weg? Wij hebben een groot slot en uitgestrekte bezittingen. De bergen zijn ook niet ver. Waarom blijf je niet hier en ga je niet voort met je gedichten?

Denk je dat overwinningen die toch in nederlagen verkeren, handelsondernemingen di
e eerst winst, dan verlies afwerpen, roemvoller zijn? En al het reizen doet je alleen zien dat de aarde overal gelijk is. Tracht liever Homeros te evenaren. Portugal zal vergeten zijn en onze naam dan nog voortleven.’ Waarop Camoës antwoordt met: ‘Wat heb ik er aan wat later met mijn naam gebeurt? Ik zelf leef nu en wil de wereld!’ Net als Odysseus, zal Camoës de zeeën bevaren en van alles meemaken; net als de naam van Homerus, zal die van Camoës met een gouden pen in het logboek der letterkunde worden bijgeschreven.”

 

gerrit_zwier

Gerrit Jan Zwier (Leeuwarden, 26 januari 1947)

 

De Surinaamse dichter Bhai (eig.James Ramlall) werd geboren op 26 januari 1935 in het toenmalige district Suriname. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007.

nivedan
(verzoek)

 

Broeder,

als ik ben gestorven,

wilt ge dan mijn moeder troosten?

 

Broeder,

als ik ben gestorven,

wilt ge dan

mijn lichaam bergen?

 

Weet Broeder weet….

dat ik zonder kreet

heb aanvaard dit bittere leven,

dat ik zonder zucht

ook sterven zal.

 

Broeder,

als ik ben gestorven,

wilt ge dan mijn moeder troosten?

 

jivan-sagar
(levenszee)

 

Het leven is een onzichtb’re zee

met vele duistere stromen,

waarop ons leven, als een wrak,

vaak weerloos ligt te drijven.

 

 

DichterBhai

Bhai (District Suriname, 26 januari 1935)

 

De Nederlandse dichter Jan van Hoogstraten werd geboren in Rotterdam op 26 januari 1662. Zijn vader was de uitgever, vertaler en dichter François van Hoogstraten en zijn moeders naam was  Hester de Koning. Van Hoogstraten was aanvankelijk boekverkoper in Dordrecht. Hij verhuisde in 1700 naar Breda en vestigde zich vervolgens in Gouda. In deze stad genoot hij bescherming van de voornaamste regentenfamilies. Zo was hij bevriend met de burgemeesters Govert Cincq en Arent van der Burgh. Hij verbleef dikwijls in het buitenverblijf Burghvliet van Van der Burgh, een trefpunt voor veel schrijvers en dichters. In zijn dichtwerk worden de bevriende Goudse patriciërs dan ook regelmatig genoemd en geprezen.

 

Op de TYTELPRENT.

DE blyde Zangkunst van een Heylig vuur geraakt,
Om Gode in ’t Eewig Ligt haar vaarzen toe te zingen,
Wyst met haar regte hand hoe zelf Gods Liefde blaakt,
Om op dat vreugdefeest ten Hemel in te dringen.
De Lauwer voegt haar hooft als overwinnares,
Van al wat Zang en Spel hanteert, en hier beneden,
Op de ydle klank verlieft der aardse Zangmeestres,
Aan de ontugt hangen blyft en de bedorve zeden.
De Linker, die ’t Gordyn voor ’t oog houd opgeschoven,
Vertoont de werrelt ver beneen haar spoor gedwaalt;
Waar boven
Liefde Gods, verheven zegepraalt,
En ’t Zangziek hart en oor verrukt, en lókt na boven.
Verschove deugd, die in haar Liefde, en lof verdrinkt,
En ’t heylig Pinxtervuur ziet op haar voorhooft blaken:
Wenst, om haar byzyn al het aardse te verzaken,
Daar zy in ’t Hemels Koor op Davids toonen zingt.
Dus hoog verheven, om de werrelt voor te ligten,
Wil zy geen zang als die vermaken kan, en stigten.

 

Hoogstraten

Jan van Hoogstraten  (26 januari 1662 – ? 1756)

 

De Franse schrijver Eugène Sue zou geboren zijn op 26 januari 1804. Zie voor meer informatie en een fragment mijn blog van 10 december 2006 en ook mijn blog van 26 januari 2007.

Jan Slauerhoff, Gunnar Ekelöf, Lucebert, Ina Seidel

De Nederlandse dichter Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in Leeuwarden op 15 september 1898. Zie ook mijn blog van 15 september 2006.

Herfst

 

Ik kon het in huis niet uithouden.

’t Laatste lief stelde mij teleur

Evenzeer als het eerste.

Ik ging op ’t terras uitzien op de wouden

Trachtte mij te troosten met de allereerste

Bloemen en de allerbedwelmendste geur.

 

Maar ’t was later seizoen dan ik dacht; de koude

Bergwind trok dampen over de dalen,

Grijs werd alle kleur.

Ik dacht dat ik nooit meer van eene zou houden

En zag beneên door een nevelscheur

Het rood van de laatste mispels valen.

 

 

Billet Doux

 

Ik wilde een gedicht op een waaier schrijven,

Zoodat je de woorden je kunt toewuiven

En de strophen, wanneer je wilt blijven

Mijmren, weer achtloos dicht kunt schuiven;

 

Maar liever wilde ik dat ze binnen

In je gewaad geschreven stonden,

Zoodat tegelijk met batist of linnen

Mijn gedachten je streelen konden.

 

Ik zou deze dwaze wensch niet uiten

Als mij een krankzinnige was vervuld,

Je eenmaal zelf in mijn armen te sluiten…

Maar ik heb engelengeduld.

 

 

Fado

 

Ben ik traag omdat ik droef ben,

Alles vergeefs vind en veil

Op aarde geen hoogere behoefte ken

Dan wat schaduw onder een zonnezeil?

 

Of ben ik droef omdat ik traag ben,

Nooit de wijde wereld inga,

Alleen Lisboa van bij de Taag ken,

En ook daar voor niemand besta,

 

Liever doelloos in donkere stegen

Van de armoedige Mouraria loop?

Daar kom ik velen als mijzelven tegen

Die leven zonder liefde, lust, hoop.

 

Slauerhoff

Jan Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)

 

De Zweedse dichter en schrijver Bengt Gunnar Ekelöf werd geboren op 15 september 1907 in Stockholm. In zijn werk zitten elementen van het symbolisme en het surrealisme. Ook de muziek van Igor Strawinsky had invloed op hem. Zijn late werk uit de jaren zestig speelt in het Byzantijnse Rijk van de middeleeuwen. Ekelöf was ook cultuur –en literatuurcriticus.

 

 

 

apotheose

 

gib mir gift zum sterben oder träume zum leben/

askese wird enden bald unter dem tor des monds von der sonne gesegnet/

und wenn unvermählt auch dem wirklichen werden die träume des toten beenden/

die klage um ihr geschick./

 

vater deinem himmel gleich einem tropfen bläue im meer reich ich mein auge zurück/

die schwarze welt sie beugt sich nicht mehr palmwedeln und psalmensang/

aber tausendjährige winde kämmen der bäume offenes haar/

quellen löschen des unsichtbaren wanderers durst/

vier weltecken stehen leer um die bahre/und der engel flor verwandelt sich/

durch zauberhand/

in nichts

 

 

gunnar-ekelof

Gunnar Ekelöf (15 september 1907 – 16 maart 1968)

 

De Nederlandse dichter Lucebert werd in Amsterdam geboren op 15 september 1924 onder de naam Lubertus Swaanswijk. Zie ook mijn blog van 15 september 2006.

Er is een grote norse neger

 

er is een grote norse neger in mij neergedaald die van

binnen dingen doet die niemand ziet ook ik niet want donker

is het daar en zwart

 

maar ik weet zeker hij bestudeert er aard en struktuur van

heel mijn blanke almacht

 

hij morrelt eerst aan halfvermolmde kasten

dan voel ik splinters schieten door mijn schouder nu leest hij oude

formulieren dit is het lastigst te veel slaven trok ik af van de

belasting

 

 

 

ik draai een kleine revolutie af

ik draai een kleine revolutie af
ik draai een kleine mooie revolutie af
ik ben niet langer van land
ik ben weer water
ik draag schuimende koppen op mijn hoofd
ik draag weer schietende schimmen in mijn hoofd
op mijn rug rust een zeemeermin
op mijn rug rust de wind
de wind en de zeemeermin zingen
de schuimende koppen ruisen
de schietende schimmen vallen

ik draai een kleine mooie ritselende revolutie af
en ik val en ik ruis en ik zing

 

 

haar lichaam heeft haar typograaf

 

spreek van wat niet spreken doet

van vlees je volmaakt gesloten geest

maar mijn ontwaakte vinger leest

het vers van je tepels venushaar je leest

 

leven is letterzetter zonder letterkast

zijn cursief is te genieten lust

en schoon is alles schuin

de liefde vernietigt de rechte druk

liefde ontheft van iedere druk

 

de poëzie die lippen heeft van bloed

van mijn mond jouw mond leeft

zij spreken van wat niet spreken doet

 

 

Lucebert

Lucebert (15 september 1924 – 10 mei 1994)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Ina Seidel werd geboren op 15 september 1885 in Halle. Haar jeugd bracht zij door in Braunschweig. Zijn vader had de leiding over het ziekenhuis daar, maar pleegse wegens allerlei intriges van zijn collega’s zelfmoord. De familie verliet toen Braunschweig en trol naar Marburg en nog later naar München. In 1930 publiceerde Ina Seidel haar belangrijkste werk, de roman Das Wunschkind. Samen met Gottfried Benn werd zij als tweede vrouw naast Ricarda Huch in 1932 opgenomen in de Preußische Akademie der Künste.

 

Sommer

 

Sanft – so dehnt sich mein Herz,
Segel, gehoben von Luft,
Sehnt sich weit länderwärts,
Stiller, blauer August –
Sanft so dehnt sich mein Herz.

 

Silberne Fäden fliehn
An mir vorüber im Wind,
Schimmernde Wolken ziehn,
Wege bedrängen mich lind.   

 

Wege verlocken mein Herz,
Einer dem andern mich gibt,
Wiesenzu, wälderwärt
s:
Oh, wie die Erde mich liebt! –
Sanft – so dehnt sich mein Herz …

 

 

Trost

Unsterblich duften die Linden –
Was bangst du nur?
Du wirst vergehn, und Deiner Füße Spur
wird bald kein Auge mehr im Staube finden.
Doch blau und leuchtend wird der Sommer stehn
und wird mit seinem süßen Atemwehn
gelind die arme Menschenbrust entbinden.
Wo kommst du her? Wie lang bist Du noch hier?
was liegt an Dir?
Unsterblich duften die Linden –

 

seidel

Ina Seidel (15 september 1885 – 2 oktober 1974

Slauerhoff, Lucebert en Storm

Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in Leeuwarden op 15 september 1898. Hij was een van de belangrijkste dichters en romanschrijvers uit het interbellum. Slauerhoff ging naar de HBS in Harlingen; in 1916 verhuisde hij naar Amsterdam om geneeskunde te gaan studeren. In zijn studententijd leerde hij Simon Vestdijk kennen, en schreef hij zijn eerste gedichten, waarvan een paar werden gepubliceerd in het studentenblad Propria Cures. Vanaf 1921 begon Slauerhoff zijn eerste “serieuze” gedichten te publiceren, in het literaire tijdschrift Het getij. Zijn eerste dichtbundel, Archipel, volgde in 1923. Doordat hij weinig vrienden en vooral veel vijanden had gemaakt in de besloten kringen van geneeskundigen viel het hem zwaar een fatsoenlijke medische aanstelling te krijgen in Nederland. Hij besloot daarom aan te monsteren als scheepsarts bij een rederij die op Nederlands-Indië voer. Zijn zwakke gezondheid speelde hem meteen parten: op zijn eerste reis en dat zou zo blijven. Zijn faam als schrijver groeide daarentegen steeds meer. Zijn romans Het verboden rijk (1932) en Het leven op aarde (1934) werden alom geroemd en zijn gedichtenbundel Soleares (1933) kreeg in 1934 de C.W. van der Hoogtprijs.

 

Woninglooze

 

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,

Nooit vond ik ergens anders onderdak;

Voor de’ eigen haard gevoelde ik nooit een zwak,

Een tent werd door den stormwind meegenomen.

 

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.

Zoolang ik weet dat ik in wildernis,

In steppen, stad en woud dat onderkomen

Kan vinden, deert mij geen bekommernis.

 

Dat voor den nacht mij de oude kracht ontbreekt

En tevergeefs om zachte woorden smeekt,

Waarmee ’k weleer kon bouwen, en de aarde

Mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de

Plek waar mijn graf in ’t donker openbreekt.

 

 

O engeitado

 

Ik voel mij van binnen bederven,

Nu weet ik waaraan ik zal sterven:

Aan de oevers van de Taag.

Aan de gele, afhellende oevers,

Er is niets schooners en droevers,

En ‘t bestaan verheven en traag.

 

Ik bewandel ‘s middags de prado’s

En ‘s avonds hoor ik de fado’s

Aanklagen tot diep in den nacht:

“A vida é immenso tristura” –

Ik voel mij al samensnoeren

Met de kwaal die zijn tijd afwacht.

 

De vrouwen die visch verkoopen

En de wezens die niets meer hopen

Dan een douro meer, voor een keer,

Zij zingen ze even verlaten,

Door de galmgaten der straten,

In een stilte zonder verweer.

 

Een van hen hoorde ik zingen

En mijn kilte tot droefenis dwingen:

“Ik heb niets tot troost dan mijn klacht.

Het leven kent geen genade,

Niets heb ik dan mijn fado

Om te vullen mijn leege nacht.”

 

Ik voel mij van binnen bederven,

Hier heeft het zin om te sterven,

Waar alles wulpsch zwelgt in smart:

Lisboa, eens stad der steden,

Die ‘t verleden voortsleept in ‘t heden,

En ruïnes met roem verwart.

Ik word door dien waan betooverd;

Ook ik heb ontdekt en veroverd,

Die later alles verloor,

Om hier aan den tragen stroom
Bij het graf van den grootsten droom

Te sterven: “tudo é dôr”

 

Het einde

 

Vroeger toen ’k woonde diep in t land,

Vrat mij onstilbaar wee;

Zooals een gier de lever, want

Ik wist: geen streek geeft mij bestand,

En ’k zocht het ver op zee.

 

Maar nu ik ver gevaren heb

En lag op den oceaan alleen,

Waar zelfs Da Cunha en Sint-Heleen

Niet boren door de kimmen heen,

Voel ik het trekken als een eb

 

Naar ’t verre, vaste, bruine land…

Nu weet ik: nergens vind ik vree,

Op aarde niet en niet op zee,

Pas aan die laatste smalle ree

Van hout in zand.

 

Jan Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)

 

Lucebert werd in Amsterdam geboren op 15 september 1924 onder de naam Lubertus Swaanswijk. Zijn vader was huisschilder, en had een eigen zaak. Luceberts tekentalent werd ontdekt na de ULO toen hij bij zijn vader begon te werken. Met een beurs ging hij een half jaar naar het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in 1938. Daarna sloeg hij aan het zwerven. Toen hij in 1947 het aanbod van het Franciscanessenklooster in Heemskerk kreeg om in ruil voor kost en inwoning een enorme wandschildering te maken, ging hij daarop in. Omdat de zusters de wandschildering niet konden waarderen hebben ze het geheel laten overschilderen met witte verf.

Hij behoorde bij de groep van de Vijftigers. Zijn kunst, die vooral in het begin sterk beïnvloed was door Cobra, weerspiegelt een vrij pessimistisch wereldbeeld. Hij overleed op 10 mei 1994 in een ziekenhuis in Alkmaar.

aan de kinderen

kinderen der roomse schoot
kromgefluisterd door gereformeerde dood
neem af het kruis sta op
kneed aardse duiven uit het dagelijks brood

want het dak van je vader
werd het tranendal van je moeder
dank zij de zwarte prater
die zaad haatte

teken kind een kind
een gezicht als een schip als een huis
woon in water en wind
verbrijzel de stilstand het kruis

 

Poëzie is kinderspel

Over het krakende ei
dwaalt een hemelse bode
op zoek naar zijn antipode
en dat zijt gij

mogelijk dat men op zulk een kleine schaal
niet denken kan het maakt nijdig
of men is verveeld dus veel te veilig
dan is men verloren voor de poëzie

u rest slechts een troost ligt gij op sterven
gij verveelt u dan ook niet
en plotseling kan dan pop en bal
laat herinnerd u laten weten
dit was ik en dat was het heelal

 

Nazomer

ik heb in het gras mijn wapens gelegd
en mijn wapens gaan geuren als gras
ik heb in het gras mijn lichaam gelegd
mijn lichaam is geurig als hout bitter en zoet

dit liggen dit nietige luchtige liggen
als een gele foto liggend in water
glimmend gekruld op de golven
of bij het bos stoffig van lichaam en schaduw

oh grote adem laat de stenen nog niet opstaan
maak nog niet zwaar hun wangen hun ogen
kleiner gebrilder en grijzer

laat ook de minnaars nog liggen en stilte
zwart tussen hun zilveren oren en ach
laat de meisjes hun veertjes nog schikken en glimlachen

Lucebert (15 september 1924  – 10 mei 1994)

 

Theodor Storm was de zoon van een advocaat in Husum, dat in die tijd in Denemarken lag. Hij werd geboren op 14 september 1817 in Hademarschen en studeerde recht te Kiel en vervolgens Berlijn, en in 1843 was hij zelf advocaat. In dat jaar keerde hij naar huis terug en publiceerde met Theodor Mommsen een gedichtenbundel. Hij begon verhalen te schrijven; in 1846 huwde hij. Daar hij echter gekant was tegen de Deense bezetting van Holstein ging hij in 1843 in vrijwillige ballingschap naar Pruisen. In Potsdam ontmoette hij Eichendorff, Heyse en Fontane, en ook Mörike en later vooral Keller behoorden tot zijn vriendenkring. Hij bleef eenentwintig jaar in ballingschap; zijn reputatie als novellist en dichter was aanzienlijk. Hij schreef 58 novellen (waaronder Der Schimmelreiter) en een aantal bekende gedichten.

 

Im Herbste

Es rauscht, die gelben Blätter fliegen,
Am Himmel steht ein falber Schein;
Du schauerst leis und drückst dich fester
In deines Mannes Arm hinein.

Was nun von Halm zu Halme wandelt,
Was nach den letzten Blumen greift,
Hat heimlich im Vorübergehen
Auch dein geliebtes Haupt gestreift.

Doch reißen auch die zarten Fäden,
Die warme Nacht auf Wiesen spann –
Es ist der Sommer nur, der scheidet;
Was geht denn uns der Sommer an!

Du legst die Hand an meine Stirne
Und schaust mir prüfend ins Gesicht;
Aus deinen milden Frauenaugen
Bricht gar zu melancholisch Lich

 

Theodor Storm (14 september 1817 – 4 juli 1888)