Merkteken van je stem, een dageraad Die kleine gebaren op mijn voorhoofd laat vallen, Terwijl sluimergedachten in mijn hoofd opkomen En koddig en verward terugzwaaien. Pijn heeft geschertst met de wervelende nacht En beide verdwijnen als een onuitsprekelijk gebed, Dus, maak van je stem een dageraad Die kleine gebaren op mijn voorhoofd laat vallen.
De Britse dichter Michael Symmons Roberts werd geboren op 13 oktober 1963 in Preston, Lancashire. Symmons Roberts bracht zijn jeugd door in Lancashire voordat hij begin jaren ’70 met zijn gezin naar het zuiden verhuisde naar Newbury in Berkshire. Hij ging naar de middelbare school in Newbury en vervolgens naar Regent’s Park College, Oxford om filosofie en theologie te studeren. Na zijn afstuderen volgde hij een opleiding tot krantenjournalist voordat hij in 1989 als radiomaker bij de BBC in Cardiff in dienst trad. Hij verhuisde met de BBC naar Londen en vervolgens naar Manchester, waar hij aanvankelijk bij de radio en daarna als documentairemaker werkte. Zijn laatste baan bij het bedrijf was als Executive Producer en Head of Development voor BBC Religion and Ethics, voordat hij de BBC verliet om zich op schrijven te concentreren. Voor zijn vierde dichtbundel, “Corpus”, ontving hij Whitbread Poëzieprijs 2004. Zijn zesde bundel, “Drysalter”, won in 2013 de Forward Prize en de Costa Poetry Award, en stond op de shortlist voor de TS Eliot Prize. Daarnaast kreeg hij nog diverse andere prijzen en onderscheidingen. Zijn voortdurende samenwerking met componist James MacMillan heeft geleid tot twee BBC Proms-kooropdrachten, liedcycli, muziektheaterwerken en een nieuwe opera voor de Welsh National Opera, The Sacrifice, die in 2008 de Royal Philharmonic Society Award won. Zijn eerste roman, “Patrick’s Alphabet”, werd in 2006 gepubliceerd door Jonathan Cape en zijn tweede, Breath, in 2008. Hij is hoogleraar poëzie aan de Manchester Metropolitan University en een trustee van de Arvon Foundation.
Mapping the Genome
Geneticist as driver, down the gene codes in, let’s say, a topless coupe and you keep expecting bends,
real tyre-testers on tight mountain passes, but instead it’s dead straight, highway as runway,
helix unravelled as vista, as vanishing point. Keep your foot down. This is a finite desert.
You move too fast to read it, the order of the rocks, the cacti, roadside weeds, a blur to you.
Every hour or so, you pass a shack which passes for a motel here: tidy faded rooms with TVs on
for company, the owner pacing out his empty parking lot. And after each motel you hit a sandstorm
thick as fog, but agony. Somewhere out there are remnants of our evolution, genes for how
to fly south, sense a storm, hunt at night, how to harden your flesh into hide or scales.
These are the miles of dead code. Every desert has them. You are on a mission to discover
why the human heart still slows when divers break the surface, why mermaids still swim in our dreams.
Fox In A Man Suit
Masked, gloved, brush tucked flat against her back, faint with heat
this vixen is silent at soirees, attentive to talk of defence, the public purse.
Emissary from the wild woods, agent from the other side, she shakes her head
at wine, at canapés, she gags on human stench, their meat and sweat.
When taxis come, she slips through kitchens, drops to all fours (still in black tie),
sprints along the back streets like a feral duke until she meets the edgelands
where – rubbed on the shuck of a tree – her man-skin peels off
like a calyx and the sleek red flower unfurls. Tongue drinks in the cold,
nose down in leaf mould, deep rush and tow of attachment, of instinct. I, the only witness,
take this for a resurrection (body sloughed and after-life as fox-soul), so I watch
in awe and slow my breath until she catches sight and howls and howls.