Hendrik Marsman, Rutger Kopland, Rudi van Dantzig, Percy Bysshe Shelley, Liao Yiwu, Jojo Moyes, Pierre Jarawan

 

Dolce far niente

 


De Prinsengracht, Amsterdam door Hermann Heinrichs, z.j.

 

Amsterdam

De maan verft een gevaar over de gracht.
ik schuifel elke nacht na middernacht,
in een verloren echolozen stap,
ruggelings schuivend langs de hemelschuinte,
de treden der verlaten wenteltrap
van de ontstelde ruimte—

 

 
Hendrik Marsman (30 september 1899 – 21 juni 1940)
Het Rond in Zeist. Hendrik Marsman werd geboren in Zeist.

Lees verder “Hendrik Marsman, Rutger Kopland, Rudi van Dantzig, Percy Bysshe Shelley, Liao Yiwu, Jojo Moyes, Pierre Jarawan”

Dolce far niente, Hans Kloos, Rutger Kopland, Rudi van Dantzig, Percy Bysshe Shelley, Liao Yiwu

 

Dolce far niente

 

 
Het wat verpauperde Reve-monument op het Waterspiegelplein, in Amsterdam
met op de achtergrond het geboortehuis van Gerrad Reve, Van Hallstraat 25.

 

 

De weg van Westerpark naar Zulte
G.(K.v.h.) R. 1923 – 2006

De weg van Westerpark naar Zulte
begint op nr. 25 aan de Van Hallstraat
maar er is geen asfalt,
geen klinkerdek, kasseienstrook,
geen karrenspoor om over te gaan
naar het rusthuis van Sint Vincentius
op nr. 20 in de Pontstraat

De weg van Westerpark naar Zulte
is van papier geplaveid door een jongen
die aan het begin het woord
terugkeer legde, door een man
die op het eind de moppen aanklopte
van het hijgend hert – wie de taal
der liefde legt weet dat hij leent

De weg van Westerpark naar Zulte
voert langs de avonden, lieve jongens,
het zingend hart, roomse heisa
en bezorgde ouders – de omweg
is de enige route, een brievenbus
staat op elk kruispunt nu
te klepperen in de wind

 

 
Hans Kloos (Baarn, 23 december 1960)
Amsterdam, kunst in het Westerpark: Zonder titel, Herman Makkink, 2004

Bewaren

Lees verder “Dolce far niente, Hans Kloos, Rutger Kopland, Rudi van Dantzig, Percy Bysshe Shelley, Liao Yiwu”

Dolce far niente, Kees van Beijnum, Rutger Kopland, Rudi van Dantzig, Percy Bysshe Shelley, Liao Yiwu

 

Dolce far niente

 

 
De Oudezijds Kapel aan de Zeedijk door Cornelis Springer, 1880

 

Uit: Dichter op de zeedijk

“Het grootste deel van zijn leven had Constant Wegman onder het biljart doorgebracht. Daar, in dat schemerige hol, bereikten de stemmen en de muziek hem als het holle gerommel van een schelp. Soms versmolten de mannen en vrouwen in het café voor zijn ogen tot een groot, drinkend, grommend en rokend wezen met tientallen koppen en handen die hun best deden de dorst van het monster te lessen. Een andere keer, zoals nu, trok juist een enkel paar benen zijn aandacht; de bedachtzame wijze waarop ze voor zijn hol langs schoven maakte hem onrustig, zonder dat hij precies begreep waarom.
(…)

Zijn grootmoeder belde vanaf de paardenkoers, een avondkoers in de buurt van Den Haag, om te vertellen, zeg maar gerust in zijn oor te brullen, dat ze samen met Gijs van Mexico City de ‘doorslag van haar leven’ had gehad. Ze was nogal opgewonden, struikelde over haar woorden. Het kostte hem moeite om uit het warrige verhaal over inzetten, startnummers, een op de baan debuterende merrie die Tosca M heette en een tipgever met de naam Drosse of Drossel af te leiden dat ze veertienduizend gulden had gewonnen. Ze was in de zevende hemel, zei ze, en moest het gewoon even aan hem kwijt. Hij vermoede dat zij die zevende hemel niet op eigen kracht had bereikt. Zo te horen had de brandewijn haar een eindje op weg geholpen.
‘Veertienduizend gulden,’ herhaalde ze. ‘We gaan van de week een bootje voor je kopen. Hoe lijkt je dat?
Hij wist geen boe of ba te zeggen.
‘Hoor je me,’ schreeuwde ze, ‘een bootje.’
‘Ja, ja,’ zei hij, ‘een bootje. Geweldig!
‘Het mooiste bootje van de gracht, voor mijn eigen jongen.’ Haar ademhaling stokte, na een seconde of wat volgde een diepe zucht. Hij meende te horen dat ze een slok nam. ‘Over drie kwartier is het hier afgelopen en dan komen we naar huis. Ga nog niet naar bed, blijf wachten tot ik er ben. Je hoeft morgen niet naar school . Ik wil jou en iedereen zien, dan maken we er nog een leuke avond van. Goed?’

 

 
Kees van Beijnum (Amsterdam, 21 maart 1954)
Danshal, Zeedijk, Amsterdam door Isaac Israels ca.1892-1893

Lees verder “Dolce far niente, Kees van Beijnum, Rutger Kopland, Rudi van Dantzig, Percy Bysshe Shelley, Liao Yiwu”

Dolce far niente, Constantijn Huygens, Rutger Kopland, Rudi van Dantzig, Percy Bysshe Shelley, Liao Yiwu

 

Dolce far niente

 

 
Monnickendam

 

 

Monickendam

’T Zuyd-Ooste Purmer-end besett ick met den Dam
Die van een Monick-Meer wel eer sijn doopsel nam.
Meer eertyds, nu niet meer, hoe sien ick uwe baren
Van baren ingeslockt? als minder Visschen varen
Van die haer meerder zijn. En, vraegh ick ’t oock de faem,
’Ken leere geen bescheyt van d’ouder baren naem.
Al vult ghij dan mijn ’ Schilt, staet buyten halve-Papen;
Om blijven dat ick ben behoev’ ick meer als ’tgapen:
Mijn’ Borgers moeten bey Godsdienstich zijn en koen;
Hun wel-zijn hangt gelijck aen ’tBidden en aen ’tdoen.

 

 
Constantijn Huygens (4 september 1596 — 28 maart 1687)
Portret door Jan Lievens, ca. 1628

Lees verder “Dolce far niente, Constantijn Huygens, Rutger Kopland, Rudi van Dantzig, Percy Bysshe Shelley, Liao Yiwu”

Percy Bysshe Shelley, Knut Hamsun, Michaël Slory, René Schickele, Munkepunke, Georges Maurice de Guérin, Erich Weinert, Otto Steiger

Zie ook mijn blog van 21 april 2006 en mijn blog van 4 augustus 2006 en ook mijn blog van 4 augustus 2007en ook mijn blog van 4 augustus 2008 en ook mijn blog van 4 augustus 2009.

 

TO A SKYLARK

 

AIL to thee, blithe Spirit!

Bird thou never wert,

That from Heaven, or near it,

Pourest thy full heart

In profuse strains of unpremeditated art.

 

Higher still and higher

From the earth thou springest

Like a cloud of fire;

The blue deep thou wingest,

And singing still dost soar, and soaring ever singest.

 

In the golden lightning

Of the sunken sun,

O’er which clouds are bright’ning,

Thou dost float and run;

Like an unbodied joy whose race is just begun.

 

The pale purple even

Melts around thy flight;

Like a star of Heaven,

In the broad daylight

Thou art unseen, but yet I hear thy shrill delight,

 

Keen as are the arrows

Of that silver sphere

Whose intense lamp narrows

In the white dawn clear

Until we hardly see — we feel, that it is there.

 

All the earth and air

With thy voice is loud,

As, when night is bare,

From one lonely cloud

The moon rains out her beams, and Heaven is overflowed.

 

What thou art we know not;

What is most like thee?

From rainbow clouds there flow not

Drops so bright to see

As from thy presence showers a rain of melody.

 

Like a poet hidden

In the light of thought,

Singing hymns unbidden,

Till the world is wrought

To sympathy with hopes and fears it heeded not:

 

Like a high-born maiden

In a palace tower,

Soothing her love-laden

Soul in secret hour

With music sweet as love, which overflows her bower:

 

Like a glow-worm golden

In a dell of dew,

Scattering unbeholden

Its aërial hue

Among the flowers and grass, which screen it from the view:

 

Like a rose embowered

In its own green leaves,

By warm winds deflowered,

Till the scent it gives

Makes faint with too much sweet these heavy-wingèd thieves.

 

Sound of vernal showers

On the twinkling grass,

Rain-awakened flowers,

All that ever was,

Joyous, and clear, and fresh, thy music doth surpass:

 

Teach us, Sprite or Bird,

What sweet thoughts are thine:

I have never heard

Praise of love or wine

That panted forth a flood of rapture so divine.

 

Chorus Hymeneal,

Or triumphal chant,

Matched with thine would be all

But an empty vaunt,

A thing wherein we feel there is some hidden want.

 

What objects are the fountains

Of thy happy strain?

What fields, or waves, or mountains?

What shapes of sky or plain?

What love of thine own kind? what ignorance of pain?

 

With thy clear keen joyance,

Languor cannot be:

Shadow of annoyance

Never came near thee:

Thou lovest — but ne’er knew love’s sad satiety.

 

Waking or asleep,

Thou of death must deem

Things more true and deep

Than we mortals dream,

Or how could thy notes flow in such a crystal stream?

 

We look before and after,

And pine for what is not:

Our sincerest laughter

With some pain is fraught;

Our sweetest songs are those that tell of saddest thought.

 

Yet, if we could scorn

Hate, and pride, and fear;

If we were things born

Not to shed a tear,

I know not how thy joy we ever should come near.

 

Better than all measures

Of delightful sound,

Better than all treasures

That in books are found,

Thy skill to poet were, thou scorner of the ground!

 

Teach me half the gladness

That thy brain must know,

Such harmonious madness

From my lips would flow

The world should listen then — as I am listening now.

 

 

 


Percy Bysshe Shelley (4 augustus 1792 – 8 juli 1822) 

Lees verder “Percy Bysshe Shelley, Knut Hamsun, Michaël Slory, René Schickele, Munkepunke, Georges Maurice de Guérin, Erich Weinert, Otto Steiger”

Rutger Kopland, Witold Gombrowicz, Tom Bresemann, Tim Winton, Jáchym Topol, Allison Hedge Coke, Erich Weinert, Knut Hamsun, Percy Bysshe Shelley, Michaël Slory, René Schickele, Munkepunke, Maurice de Guérin, Otto Steiger

Zie voor de volgende schrijvers van de 4e augustus mijn blog bij seniorennet.be

  

Rutger Kopland, Witold Gombrowicz, Tom Bresemann, Tim Winton

 

 

Zie voor de volgende schrijvers van de 4e augustus ook bij seniorennet.be mijn vorige blog van vandaag 

 

Jáchym Topol, Allison Hedge Coke, Erich Weinert, Knut Hamsun, Percy Bysshe Shelley

 

 

Zie voor de volgende schrijvers van de 4e augustus ook bij seniorennet.be mijn eerste blog van vandaag.  

 

Michaël Slory, René Schickele, Munkepunke, Maurice de Guérin, Otto Steiger

 

Rutger Kopland, Witold Gombrowicz, Tim Winton, Jáchym Topol, Allison Hedge Coke, Erich Weinert, Knut Hamsun, Percy Bysshe Shelley, Michaël Slory, Otto Steiger, René Schickele, Munkepunke, Maurice de Guérin

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007 en ook mijn blog van 4 augustus 2008.

De God in mijn hersenen

Toen ik al bijna ontwaakt was herinnerde ik mij
dat ik die nacht in het verleden had geleefd
en zonder de geringste verbazing weer
geloofd had dat God bestond

ik wilde hem eindelijk wel eens spreken
het is een bijzonder aardige man zei iemand
je kunt hem gerust eens bellen

ik belde en er klonk een stem, een heel lieve stem
zodat ik mij een lieve gevleugelde vrouw voorstelde
zoals je wel ziet op felicitatiekaarten

wilt u god, werd er gezegd, toets dan één
wilt u god niet, toets dan niet
ik toetste één

en dezelfde gevleugelde vrouw zei: er is nog
één wachtende voor u en die ene bent u

ik herinnerde mij dat ik hier eindeloos over
moest nadenken tot ik ontwaakte en God weer
was verdwenen, ergens in mijn hersenen

 

Toen de nacht

toen het licht van de nacht
duisternis was

het licht van de nacht
ons onzichtbaar maakte
en wij alleen nog stemmen waren
op een bank in de tuin

toen de nacht ons omgaf
en meenam in de duistere vragen
wanneer en waar en wie

toen de nacht een geheim was
dat met de nacht verdween

 

 

Plaatsen, passages

 

Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven.

Zomer, nu alles in me terugkeert
zie ik het paard weer, liggend
met gestrekte benen, als was zij
dood, met wieltjes, en de grijze, veel
te dikke buik, waaruit een kraai pikt,
dons en haren voor haar nest.

 

Rutger_Kopland

Rutger Kopland (Goor, 4 augustus 1934)

 

De Poolse schrijver Witold Gombrowicz werd geboren in Małoszyce op 4 augustus 1904. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007 en ook mijn blog van 4 augustus 2008.

 

Uit: A Guide to Philosophy in Six Hours and Fifteen Minutes (Vertaald door Benjamin Ivry)

 

„Kant 1724-1804

Beginning of modern thought.

One could also say that this is Descartes (beginning of the 17th century).

Descartes: a single important idea: absolute doubt.

Here rationalism begins: subject everything to absolute doubt, until the moment when reason forces us to accept an idea.

(Basis for the phenomenology of Husserl) -subject: thinking self -object: opera glasses-table -the idea of an object which forms in my consciousness.

Descartes reduces these three aspects of knowledge.

I am certain that this is in my consciousness but does not correspond to reality. For example, the centaur.

Systematic doubt. Puts the world in doubt, in parentheses:

1. the object.

2. everything involving the object.

The only certainty is that they exist in my consciousness.

In parentheses:

the idea of God; the sciences which relate toreality (supposedly objective): sociology, psychology, except for the abstract sciences; mathematics and logic, because they do not concern the outside world, but are laws for my own consciousness.

What is Descartes’ great error, “deviation” (to use Husserl’s term)? Descartes feared the terrifying consequences of his ideas. He tries to show the objective reality of God-and therefore of the world (as God’s creation).

Descartes’ fear is similar to that of Sartre. Because of it, all his later philosophy was distorted. For Descartes, the important thing is Discourse on the Method. TO ELIMINATE THE OBJECT: Descartes’ great idea.

Philosophy begins to deal with consciousness as something fundamental. Imagine an absolute night, with a single object. If this object does not encounter a consciousness capable of sensing its existence, then it does not exist.“

 

Gombrowicz2

Witold Gombrowicz (4 augustus 1904 – 24 juli 1969)

 

De Australische schrijver Timothy John Winton werd geboren op 4 augustus 1960 in Perth. Hij volgde een cursus creatief schrijven aan de Curtin University. Toen hij 21 jaar was won hij zijn eerste literaire prijs en werkte hij vanaf dat moment als zelfstandig schrijver. Hij schreef al talrijke romans, jeugdboeken en nonfictie-boeken. Hij won driemaal de Miles Franklin Award, als ook de Commonwealth Writers Prize. Bovendien stond hij tweemaal op de shortlist van de Booker Prize.

Uit: Dirt Music

 

„One night in November, another that had somehow become morning while she sat there, Georgie Jutland looked up to see her pale and furious face reflected in the window. Only a moment before she’d been perusing the blueprints for a thirty-two-foot Pain Clark from 1913 which a sailing enthusiast from Manila had posted on his website, but she was bumped by the server and was overtaken by such a silly rush of anger that she had to wonder what was happening to her. Neither the boat nor the bloke in Manila meant a damn thing to her; they were of as little consequence as every other site she’d visited in the last six hours. In fact, she had to struggle to remember how she’d spent the time. She had traipsed through the Uffizi without any more attention than a footsore tourist. She’d stared at a live camera image of a mall in the city of Perth, been to the Frank Zappa fan club of Brazil, seen Francis Drake’s chamberpot in the Tower of London and stumbled upon a chat group for world citizens who yearned to be amputees.

Logging on — what a laugh. They should have called it stepping off. When Georgie sat down before the terminal she was gone in her seat, like a pensioner at the pokies, gone for all money. Into that welter of useless information night after night to confront people and notions she could do without. She didn’t know why she bothered except that it ate time. Still, you had to admit that it was nice to be without a body for a while; there was an addictive thrill in being of no age, no gender, with no past. It was an infinite sequence of opening portals, of menus and corridors that let you into brief, painless encounters, where what passed for life was a listless kind of browsing. World without consequence, amen. And in it she felt light as an angel. Besides, it kept her off the sauce.

She swivelled in her seat, snatched up the mug and recoiled as her lips met the cold sarcoma that had formed on the coffee’s surface. Beyond her reflection in the window the moony sea seemed to shiver.“

 

Tim-Winton

Tim Winton (Perth, 4 augustus 1960)

 

De Tsjechische schrijver Jáchym Topol werd geboren op 4 augustus 1962 in Praag. Topol was in de late jaren zeventig en in de jaren tachtig lid van de literaire en muzikale Unterground-beweging. Hij schreef teksten voor de rockband Psí vojáci en het Underground-Magazin Revolver Revue op. In 1988 verscheen zijn eerste dichtbundel. Na nog meer dichtbundels verscheen in 1994 de roman Sestra (De zuster). Er volgden o.a. in 1995 Anděl (Engel), in 2001 Noční práce (Nachtwerk) en in 2005 Kloktat dehet. (Spoelen met teerzeep)

Uit: City Sister Silver (Vertaald door Alex Zucker)

“We were the People of the Secret. And we were waiting. Then David lost his mind. Maybe the reason his head cracked was because it was the best, sending out the signals that propelled the whole crew, the whole community, forward. That’s what we told ourselves, that we were going forward, getting somewhere, but we soon lost all concept which way we were headed.

Some of us might have noticed we had stopped going in a straight line and were turning in a circle. It also struck me several times that time was fading in the pale light, turning more translucent, losing its color and taste again, and I was horrified by that. Probably Sharky was the only one who had a tangible goal: to rid himself of the box and its phantoms. Me, I went like a bear on a treadmill, the whole thing was scary, but it was fun and charged me up. Micka couldn’t afford to stop glowing, and he never glowed more than when the metal flowed.

The thing with David happened after the Ministry cleaned out our well. Not only did he constantly sniff at his thumbs. But I also noticed a change in his face, his eyes starting to bulge while his chin seemed to be caving in. His lips hung open loosely, you look like a gourd, I kidded, he didn’t respond.

I found him down in the storeroom, sitting under the fabrics like he was in some Bedouin tent, one hand in brocade, it all feels the same, he said, it’s exactly the same, it’s all the same to me.

What’re you talkin about, I asked.

There’s no difference. It’s all the same. You did the cars, right?

Yeah.

See, he said, you or Novák. You’re both the same to me. That’s the way it feels to me, physically an mentally. An that’s all I’m gonna say.

I gave up and went back upstairs where we sat around and talked the way we always did after work.

So how did it all begin? If I’m going to retrace my footsteps back then in the Stone Age I have to talk about the time me and Bára walked through the square full of Germans, and I will, because that was the place where I began to feel the motion, where time took on taste and color, where the carnival started for me.”

jachym-topol

Jáchym Topol (Praag, 4 augustus 1962)

 

De Amerikaans-Canadese dichteres Allison Hedge Coke werd geboren op 4 augustus 1958 in Texas. Zij heeft een mix van indiaans bloed in zich, maar haar voorouders kwamen verder ook zowat uit alle windstreken. Zij groeide op in North Carolina, in Canada en op de Great Plaines. Zij doceert poëzie en creatief schrijven aan de University of Nebraska in Kearney.

 

Baggage

For Pumpkin

 

We watched grocery rows

through an iron grate,

Strangers’ hatted heads

below our feet and floor.

 

In the small-town apartment

straddling the general store

we spent days and nights

pretending to be spies.

 

My sister and I

still young enough

to carry.

 

We were

carried in with

a banded wheat-colored suitcase,

its sides blackened

from radiator burns,

 

Our crumpled cotton shifts

And wax crayons

Tucked inside.

 

Attached to the handles were

fluttering tags,

the names

of those who dropped

us here

and left.

 

Each time the customers

strode aisles below

they might have been walking

softly lit halls between

psychiatrists and guards-my

 

daddy visitor, mama patient,

In Dix Asylum.

 

HedgeCoke

Allison Hedge Coke (Texas, 4 augustus 1958)

 

De (Oost)Duitse dichter en schrijver Erich Weinert werd geboren in Magdeburg op 4 augustus 1890. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007 en ook mijn blog van 4 augustus 2008.

 

Bei Dichters

 

Neulich war ich bei Dichters eingeladen.

Da roch es nach Lorbeern und Gesprächen mit Gott.

Es gab lyrische Hammelkarbonaden

Und hinterher Aphorismenkompott.

 

Herr Dichter sprach über die letzte Schaffensepoche

Und kaute gedankenvoll Petersilie.

Es kam mir vor wie ein Bild aus der „Woche“:

Der Dichter im Kreise seiner Familie.

 

Frau Dichter machte in Seelenergüssen

Und sprach, als Herr Dichter mal austreten ging,

Von der Tragik derer, die dichten müssen.

Wobei sie noch mal mit Kompott anfing.

 

Nach Tisch kamen noch zwei weitere Genies,

Beide mit katafalkischen Mienen,

An denen sich unschwer erkennen ließ:

Es lebte die gleiche Tragik in ihnen.

 

Herr Dichter schob uns in seine Zelle;

Da war er eben von einem Drama genesen.

Wir lagerten uns pittoresk an der Quelle.

Herrn Dichter drang es, was vorzulesen.

 

Und er las, bis s
eine Bronchien pfiffen,

Die lautesten Stellen aus jedem Akt.

Wir saßen finster und angegriffen,

Von seiner starken Dynamik zerhackt.

 

Dann klappte er zu, mit verhängten Pupillen.

Frau Dichter schmolz über seine Knie.

Im Dunkeln funkelten hörnerne Brillen,

Die räusperten was von Kosmosophie.

 

Hierauf traten die andern Herrn aus dem Schatten.

Manuskripte wurden heftig gezückt,

Die sie alle zufällig bei sich hatten;

Und jeder las nun den eignen Konflikt.

 

Herr Dichter sah ganz von oben runter,

Das geschlossene Auge nach innen getunkt.

Doch die andern wurden gewaltig munter

Und deklamierten geballt, ohne Reim und Punkt.

 

Das eine Genie kriegte tragische Inspiration,

Die eine Hand im Klavier, die andre am Schlipse,

Und melodramte lyrisch kakophon.

Es war eine schauerliche Apokalypse.

 

Dann redeten sie mit verstauchten Manschetten:

Sie wären innerlich völlig Kristall,

Und wie sie mit Gott zu ringen hätten

Und glühend dahinzuschweifen durchs All. –

 

Ich bin leise weinend davongelaufen,

Mir hing schon die ganze Seele raus.

Denn so viel Tragik auf einen Haufen,

Das hält die beste Gesundheit nicht aus.

 

Weinert

Erich Weinert (4 augustus 1890 – 20 april 1953)

 

De Noorse schrijver Knut Hamsun (eig. Knut Pedersen) werd geboren in Lom, Fylke Oppland op 4 augustus 1859. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007  en ook mijn blog van 4 augustus 2008.

 

Uit: Pan (Vertaald door Ingeborg en Aldo Keel)

 

„ In den letzten Tagen dachte und dachte ich an des Nordlandsommers ewigen Tag. Ich sitze hier und denke daran und an eine Hütte, in der ich wohnte, und an den Wald hinter der Hütte, und ich beginne, einiges niederzuschreiben, um mir die Zeit zu vertreiben, zu meinem Vergnügen.

Die Zeit zieht sich hin, sie will mir nicht so schnell vergehen, wie ich möchte, obwohl ich keinen Kummer habe, und obwohl ich das fröhlichste Leben führe. Eigentlich bin ich mit allem zufrieden, und meine dreißig Jahre sind kein Alter. Vor einigen Tagen erhielt ich von weit her ein Paar Vogelfedern zugeschickt, von einem Menschen, der sie mir nicht schuldete,aber es waren zwei grüne Federn in einem gekrönten Briefbogen, der mit einer Oblate versiegelt war. Es amüsierte mich nicht wenig, die

beiden teuflisch grünen Vogelfedern zu betrachten.

Und sonst plagt mich nichts als hin und wieder etwas Gicht in meinem linken Fuß nach einer alten Schusswunde, die seit langem verheilt ist.

Ich erinnere mich, dass die Zeit vor zwei Jahren sehr schnell verging, ohne Frage viel schneller als jetzt, ein Sommer war vorbei, ehe ich mich’s versah. Es war vor zwei Jahren, 1855, ich will davon schreiben, zu meinem Vergnügen, mir widerfuhr etwas, oder ich träumte es.

Jetzt habe ich vieles von dem vergessen, was damals geschah, denn seither habe ich fast nie mehr daran gedacht; aber ich erinnere mich, dass die Nächte sehr hell waren. Vieles kam mir auch so unwirklich vor, das Jahr hatte zwölf Monate, doch die Nacht wurde zum Tag, und nie war am Himmel ein Stern zu sehen. Und die Menschen, denen ich begegnete, waren besonders und von anderer Natur als die Leute, die ich von früher kannte; manchmal genügte eine Nacht, damit sie in ihrer ganzen Herrlichkeit aufblühten, vom Kindhaften zur vollen Reife. Darin lag keine Zauberei, aber ich hatte das nie zuvor erlebt. O nein.

In einem großen weißgestrichenen Haus unten am Meer traf ich einen Menschen, der für kurze Zeit meine Gedanken fesselte.“

 

knut_hamsun

Knut Hamsun (4 augustus 1859 – 19 februari 1952)

 

De Engelse dichter Percy Bysshe Shelley werd op 4 augustus 1792 geboren in Field Place, Sussex. Zie ook mijn blog van 21 april 2006 en mijn blog van 4 augustus 2006 en ook mijn blog van 4 augustus 2007 en ook mijn blog van 4 augustus 2008.

 

Remorse

 

Away! the moor is dark beneath the moon,

Rapid clouds have drunk the last pale beam of even:

Away! the gathering winds will call the darkness soon,

And profoundest midnight shroud the serene lights of heaven.

Pause not! the time is past! Every voice cries ‘Away!’

Tempt not with one last tear thy friend’s ungentle mood:

Thy lover’s eye, so glazed and cold, dares not entreat thy stay:

Duty and dereliction guide thee back to solitude.

 

Away, away! to thy sad and silent home;

Pour bitter tears on its desolated hearth;

Watch the dim shades as like ghosts they go and come,

And complicate strange webs of melancholy mirth.

The leaves of wasted autumn woods shall float around thine head,

The blooms of dewy Spring shall gleam beneath thy feet:

But thy soul or this world must fade in the frost that binds the dead,

Ere midnight’s frown and morning’s smile, ere thou and peace, may meet.

 

The cloud shadows of midnight possess their own repose,

For the weary winds are silent, or the moon is in the deep;

Some respite to its turbulence unresting ocean knows;

Whatever moves or toils or grieves hath its appointed sleep.

Thou in the grave shall rest:–yet, till the phantoms flee,

Which that house and heath and garden made dear to thee erewhile,

Thy remembrance and repentance and deep musings are not free

From the music of two voices, and the light of one sweet smile.

 

Shelley_Writing_Prometheus_Unbound_1845

Percy Bysshe Shelley (4 augustus 1792 – 8 juli 1822)
Portret door Joseph Severn

 

De Surinaamse dichter Michaël Arnoldus Slory werd geboren in Totness, district Coronie in Suriname, op 4 augustus 1935. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007.

 

Morgenwagen

(Li Tsi-Tsjeng)

 

Mijn hart

gaat nu opnieuw beginnen.

Het vliegtuig,

die ijzeren korjaal van mijn boodschap

wordt rood:

een morgenwagen

vol bamboestengels op mijn drempel…

 

Orfeu negro

 

Ik zal zingen

om de zon

te laten opkomen,

wanneer de sterren weggewassen zijn

uit de lucht.

Ik zal zingen

in wolken van oranje,

bespikkelde lendendoeken van roodblauw,

zwart, dat zich niet langer kan staande houden

wanneer mijn zon aankomt;

een gele boodschap

voor allen die nog in hun kampen liggen,

voor allen die blind zijn van slaap…

Ik zal zingen

om de zon

te laten opkomen,

vanuit het water

dat zo eindeloos breed is,

totdat jullie naar buiten komen

om te luisteren

naar het bericht dat vanuit mijn hart

naar buiten breekt:

enkele druppels van morgenzon.

 

Slory

Michaël Slory (Totness, 4 augustus 1935)

 

 

De Zwitserse schrijver Otto Steiger werd geboren op 4 augustus 1909 in Uetendorf bij Thun. Hij groeide op in Bern en studeerde in Parijs romanistiek. In 1936 werd hij redacteur en nieuwslezer bij de Zwitserse radio. Na WO II opende hij een eigen handelsschool die hij in 1954 verkocht. Hij debuteerde als schrijver in 1942 met Sie tun als ob sie lebten. Zijn derde roman Porträt eines angesehenen Mannes uit 1952 werd zonder toestemming in het Russisch vertaald en 300.000 keer verkocht. Steiger kreeg de kritiek te verduren dat hij propaganda maakte voor het communisme. Steiger richtte zich mede als gevolg daarvan op het schrijven van toneel en van jeugdboeken. Daarmee kreeg hij weer succes bij een groter publiek. Boeken als Spurlos vorhanden (1980), Die Unreifeprüfung (1984), Der Doppelgänger (1985), Schott (1992), Schachmatt (1996) en Das Wunder von Schondorf (2001) worden nog steeds uitgegeven.

 

Uit: Die Tote im Wasser

 

“Borel war schlecht gelaunt, sogar niedergeschlagen; er hatteFarner weggeschickt, weil er allein sein wollte, und vor allem, weil er jetzt Ratschläge, Mutmassungen und die Dienstfertigkeit seines Untergebenen
nicht ertrug. Es regnete immer noch, weniger stark zwar, aber beharrlich, und der Himmel sah aus, als würde es bis ans Ende der Tage nicht aufhören. Das war es nicht, was ihn verdross. Nicht einmal die brutale Niedertracht des Verbrechens, das aufzuklären seine Pflicht war, sondern eine Mutlosigkeit, für die er keinen Grund wusste, die er nicht mehr loswurde, seit er den ersten flüchtigen Blick auf die Leiche geworfen hatte. Als sei der Fall zu schwer für ihn, als reichten seine Fähigkeiten nicht aus, ihn aufzuklären. Er war es sonst gewohnt, dass zu Beginn eines Falles das Gehirn fast ohne seinen Willen zu kombinieren begann, Lösungen ausheckte, Schuldige erfand. Von all dem spürte er diesmal nichts, und während er im Regen bergauf ging, wiederholte er in Gedanken stur den einen Satz: Stöckelschuhe und die Geldtasche, wie reimt sich das zusammen?”

 

steiger

Otto Steiger (4 augustus 1909 – 10 mei 2005)

 

De Duits-Fanse dichter, schrijver, essayist en vertaler René Schickele werd geboren op 4 augustus 1883 in Oberehnheim in de Elzas. Na zijn studie literatuurgeschiedenis, natuurkunde en filosofie in Straatsburg, München, Parijs en Berlijn publiceerde hij samen met zijn vrienden Otto Flake en Ernst  Stadler verschillende tijdschriften en gaf hij enkele dichtbundels uit. Zijn tijdschrift Die weißen Blätter was belangrijk voor het expressionisme. Al in 1932 vreesde hij de machtsovername door de nazi’s en week hij uit naar Sanary-sur-Mer in Frankrijk, waar o.a. ook Heinrich en Thomas Mann, Arnold Zweig, Franz Werfel, Lion Feuchtwanger, Ernst Toller en Bert Brecht neergestreken waren. Zijn bekendste werk is de romantrilogie Das Erbe am Rhein (1925-31): Maria Capponi (1925), Blick auf die Vogesen (1927), Der Wolf in der Hürde (1931).

 

Der Potsdamer Platz

 

Ich geh’ eine ganz vergoldete Straße entlang,

Der Himmel zerfließt im Sonnenuntergang.

Da kommen Frauen, märchenschön,

und bleiben vor glitzernden Läden stehn.

In Blüten schwimmt der Potsdamer Platz,

er träumt vom Mond, dem Götterschatz.

 

 

Der Knabe im Garten

 

Ich will meine bloßen Hände aneinander legen
und sie schwer versinken lassen,
da es Abend wird, als wären sie Geliebte.
Maiglocken läuten in der Dämmerung,
und weiße Düfteschleier senken sich auf uns,
die wir eng beieinander unsern Blumen lauschen.
Durch den letzten Glanz des Tages leuchten Tulpen.
die Syringen quellen aus den Büschen,
eine helle Rose schmilzt am Boden…
Wir alle sind einander gut.
Draußen durch die blaue Nacht
hören wir gedämpft die Stunde schlagen.

 

Rene_Schickele

René Schickele (4 augustus 1883 – 31 januari 1940)

 

De Duitse dichter, schrijver, vertaler en uitgever Munkepunke (pseudoniem voor Alfred Richard Meyer) werd geboren op 4 augustus 1882 in Schwerin. Hij trad naar voren als een vroege ontdekker en uitgever van vroegexpressionistische dichters als Heinrich Lautensack (Gesammelte Gedichte/1910), Paul Zech (Waldpastelle/1910), Gottfried Benn (Morgue und andere Gedichte/1912), Rudolf Leonhard (Angelische Strophen/1913), Else Lasker-Schüler (Hebräische Balladen/1913), Alfred Lichtenstein (Die Dämmerung/1913) of Iwan Goll (Der Panama-Kanal/1914). Al in 1912 vertaalde hij F.-T. Marinetti en in 1913 Apollinaire in het Duits. Het bleven de enige Duitse vertalingen van hun werk.. In 1933 hoorde Meyer wel bij de 88 schrijvers die een gelofte van trouw aan Hitler ondertekenden. In 1937 werd hij lid van de NSDAP. Tijdens de laatste dagen van de oorlog werd zijn huis, compleet met bibliotheek, geheel verwoest. Meyer trok naar Lübeck, maar had na de oorlog met zijn werk geen succes meer.

 

Geleit

Immer Kalte Ente! Ewig Pfirsich-Bowle!
Andres sinnt sich Munkepunke seinem Wohle.
Weil er aber keineswegs ein Egoist,
lässt er dieses Flugblatt flattern, dass Ihr wisst,
wie die furchtbar leeren Stunden sind zu füllen,
wenn Ihr misogyn und masochistisch brüllen
müsst. Dann mischt mit Andacht Munkepunkes Strophen,
flüstern Skal und ein Fiduzit dem Apostel,
sei’s in Rafz, Filehne, Felka, Fallingbostel,
Ebermannstadt, Schebitz, Pinne, Possenhofen.

 

munkepunke
Munkepunke ( 4 augustus 1882 – 9 januari 1956)
Portret door Curt Stoermer

 

De Franse dichter en schrijver Georges Maurice de Guérin du Cayla werd geboren op 4 augustus 1810 in het familiekasteel Le Cayla nabij Andillac in de Languedoc. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007.

 

Glaucus (Fragment)


Non, ce n’est plus assez de la roche lointaine
Où mes jours, consumés à contempler les mers,
Ont nourri dans mon sein un amour qui m’entraîne
À suivre aveuglément l’attrait des flots amers.
Il me faut sur le bord une grotte profonde,
Que l’orage remplit d’écume et de clameurs,
Où, quand le dieu du jour se lève sur le monde,
L’oeil règne et se contente au vaste sein de l’onde,
Ou suit à l’horizon la fuite des rameurs.
J’aime Téthys : ses bords ont des sables humides ;
La pente qui m’attire y conduit mes pieds nus ;
Son haleine a gonflé mes songes trop timides,
Et je vogue en dormant à des points inconnus.
L’amour qui, dans le sein des roches les plus dures,
Tire de son sommeil la source des ruisseaux,
Du désir de la mer émeut ses faibles eaux,
La conduit vers le jour par des veines obscures,
Et qui, précipitant sa pente et ses murmures,
Dans l’abîme cherché termine ses travaux :
C’est le mien. Mon destin s’incline vers la plage.
Le secret de mon mal est au sein de Téthys,
J’irai, je goûterai les plantes du rivage,
Et peut-être en mon sein tombera le breuvage
Qui change en dieux des mers les mortels engloutis.

 

Guerin

Maurice de Guérin (4 augustus 1810 – 19 juli 1839)
Medallion op het graf van Eugénie de Guérin en haar broer Maurice de Guérin

Rutger Kopland, Witold Gombrowicz, Erich Weinert, Knut Hamsun, Percy Bysshe Shelley, Michaël Slory, Maurice de Guérin

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007.

De chemie van de ziel

De oudste geleerden al dachten dat
wij worden bewoond door de ziel

ergens moest ons lichaam zijn wat
het was maar dat tegelijkertijd ook niet zijn
iets onvoorstelbaar anders

harde wetenschap heeft nu laten zien
dat dit inderdaad zo is

met de mooiste machines is er gekeken
waar en wanneer onze moleculen veranderen
in zoiets vluchtigs als bijvoorbeeld
een gelukkige herinnering

en waar en wanneer die herinnering
weer in de moleculen verdwijnt
op dezelfde plek op hetzelfde moment

en jawel: de beeldschermen bleven leeg
en de printers zwegen – duidelijker
bewijs is er niet

 

Zelfportret

Je ziet een man in de tuin
hij lijkt verzonken in zichzelf

die man ben ik, ik weet het
maar als je lang kijkt naar een foto
van jezelf verval je in gepeins –
wie je bent en wie je bedoelt
als je ik zegt, enzovoort

ik kijk en kijk in dat gezicht
en inderdaad – ben ik dat?

over het ik is veel nagedacht
ook door mij, maar de meningen
lopen nog steeds ver uiteen
ook die van mij – zoals dat gaat
met woorden die niet kunnen
worden begrepen

niemand heeft ooit zichzelf gezien
maar het verlangen blijft
naar het onzichtbare ik

je zoekt in wat er van je
overbleef een man in de tuin

 

In de morgen

Er moet iets zijn als we inslapen
we gingen liggen en sliepen in

wat was het dan – terwijl de laatste woorden
voor de wereld ijler en ijler werden:
maanlicht, verre hond, zacht ademen,
geuren van een man, een vrouw,
nacht, nacht en nog eens – wat was het

dat zei, terwijl ook het laatste woord nacht
was gedoofd: dit zijn onze eigen armen nog
waarin we uiteenvallen in dit zwarte gat
dit is nog ons eigen lichaam

dat iets zei, terwijl er geen woorden meer waren

er moet iets zijn nu het woord morgen
langzaam oplicht en het morgen is
dat ons bijeen hield en loslaat
zoals we hier liggen 

Kopland

Rutger Kopland (Goor, 4 augustus 1934)

 

De Poolse schrijver Witold Gombrowicz werd geboren in Małoszyce op 4 augustus 1904. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007.

Uit: Diary

“I write this diary reluctantly. Its dishonest honesty wearies me. For whom am I writing? If I am writing for myself, then why is it being published? If for the reader, why do I pretend that I am talking to myself? Are you talking to yourself so that others will hear you?

How far I am from the certitude and vigor that hum in me when I am, pardon me, ”creating.” Here, on these pages, I feel as if I were emerging from a blessed night into the hard light of dawn, which fills me with yawning and drags my shortcomings out into the open. The duplicity inherent in keeping a diary makes me timid, so forgive me, oh, forgive me (perhaps these last words are dispensable, perhaps they are already pretentious?).

Yet I realize that one must be oneself at all levels of writing, which is to say, that I ought to be able to express myself not only in a poem or drama, but also in everyday prose – in an article or in a diary – and the flight of art has to find its counterpart in the domain of regular life, just as the shadow of the condor is cast onto the ground. I want to be capable of translating myself into everyday speech, but – traduttore, traditore. Sweatshops and Workshops

Oh, to finally get oneself out of this suburb, foyer, hutch and become not a – Polish, that is, inferior, right? – author, but a phenomenon having its own meaning and justification! To break out of the deadly mediocrity of my milieu and finally come into existence. My situation is serious and, I would say, desperate. I have been delicately suggesting to these minds, furnished with ”famous names,” that one can mean something even without world renown if one is really and ruthlessly oneself, but they want me to become famous first. Then they will include me in their inventory and will puzzle over me. In the opinion of all these disheveled Polish connoisseurs I am done for by the very fact that there exists a certain overlap between my own thinking and that of the Sartres or Pirandellos. It is assumed, therefore, that I want to say the same thing as they, that I want to break down open doors and that if I say something else, it is because I am less competent, less serious and less coherent.

I can defend myself against this only by defining myself, only by delineating myself endlessly. I will have to describe myself until, finally, the dullest expert notices my presence.”

gombrowicz

Witold Gombrowicz (4 augustus 1904 – 24 juli 1969)

 

 

De (Oost)Duitse dichter en schrijver Erich Weinert werd geboren in Magdeburg op 4 augustus 1890. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007.

 

Uit: Briefe

 

Moskau, 30. August 1942
Mein geliebtes, einziges Kind! Bevor ich Dir erkläre, weshalb Du von uns so wenig gehört hast, nehme ich Dich in Gedanken erst einmal fest in meine Arme und drücke Dich in alter Liebe und Zärtlichkeit an mein Herz, … Als ich nun von unserer Partei erfuhr, daß sie Dich mit vorgesehen hatte für ihre Schule, war ich glücklich und dachte mir, daß Du auch glücklich sein wirst, da Du nun endlich aus dem nutzlosen Taschkenter Leben wegkommst und für eine Arbeit vorgesehen wirst, wie sie für einen jungen, deutschen Kommunisten nicht ehrenhafter sein kann … Ich bin überzeugt, daß Dich das neue Leben mit der lebendigen Perspektive mehr befriedigen wird als alles Studium. Du bist doch Vaters Tochter!
Nun noch ein paar Worte über unsere Moskauer Zeit. Meine Arbeit belebt und beseelt mich immer mehr, da sie nicht fruchtlos ist. Ich habe Hunderte von Gedichten, Aufrufen geschrieben, die bei den Faschisten im Land und an der Front abgeworfen wurden. Natürlich ist bei der moralischen und geistigen Verwahrlosung in den letzten zehn Jahren nicht damit zu rechnen, daß auch der flammendste Aufruf Aktionen in der faschistischen Armee hervorruft. Das haben wir auch nie erwartet. Aber daß die Millionen Blättchen, Broschüren und die Radioansprachen eine wenn auch langsame Entgiftung der Gehirne mit sich bringen, beweisen die zahllosen Aussagen der Gefangenen, die drüben sogar manchmal Gedichte von mir auswendig gelernt hatten. Das Eis ist noch nicht gebrochen. Die meisten haben die Hoffnung auf ihren Sieg noch nicht aufgegeben, daher schlagen sie sich noch und wollen die Waffen nicht strecken. Kommt aber der Augenblick, wo sie sehen, daß ihre Waagschale zu sinken beginnt (und der ist nicht mehr fern), dann wird es, glaube ich, zu einer raschen Zersetzung der Front und des Hinterlandes kommen.

 

Erich_Weinert

Erich Weinert (4 augustus 1890 – 20 april 1953)

 

De Noorse schrijver Knut Hamsun (eig. Knut Pedersen) werd geboren in Lom, Fylke Oppland op 4 augustus 1859. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007.

Uit: Hunger  

Es war in jener Zeit, als ich in Kristiania umherging und hungerte, in dieser seltsamen Stadt, die keiner verläßt, ehe er von ihr gezeichnet worden ist…

Ich lag wach in meiner Dachstube und hörte eine Uhr unter mir sechsmal schlagen; es war schon ziemlich hell, und die Menschen fingen an, die Treppen auf und nieder zu steigen. Unten bei der Türe, wo mein Zimmer mit alten Nummern des Morgenblattes, tapeziert war, konnte ich ganz deutlich eine Bekanntmachung des Leuchtfeuerdirektors sehen und ein wenig links davon eine fette, geschwollene Anzeige von frischgebackenem Brot des Bäckers Fabian Olsen.

Sowie ich die Augen aufschlug, begann ich aus alter Gewohnheit nachzudenken, ob ich heute etwas hätte, worauf ich mich freuen könnte. In der letzten Zeit war es mir ziemlich schlecht ergangen; eins nach dem anderen meiner Besitztümer hatte ich zum Onkel bringen m
üssen, ich war nervös und unduldsam geworden; ein paarmal mußte ich auch wegen Schwindels einen Tag lang im Bett bleiben. Hie und da, wenn das Glück mir günstig war, hatte ich fünf Kronen für ein Feuilleton von irgendeinem Blatt ergattern können.

Es tagte mehr und mehr, und ich begann, die Anzeigen unten bei der Türe zu lesen; ich konnte sogar die mageren grinsenden Buchstaben Leichenwäsche bei Jungfer Andersen, rechts im Torweg unterscheiden. Dies beschäftigte mich eine lange Weile, ich hörte die Uhr unter mir acht schlagen, bevor ich aufstand und mich anzog.

Ich öffnete das Fenster und sah hinaus. Von meinem Platz aus sah ich eine Wäscheleine und ein freies Feld; weit draußen lag noch der Schutt einer abgebrannten Schmiede, den einige Arbeiter forträumten. Ich legte mich mit den Ellbogen ins Fenster und starrte in die Luft hinaus. Es wurde ganz gewiß ein heller Tag.

Knut_Hamsun

Knut Hamsun (4 augustus 1859 – 19 februari 1952)
Portret door Alfredo Andersen

 

De Engelse dichter Percy Bysshe Shelley werd op 4 augustus 1792 geboren in Field Place, Sussex. Zie ook mijn blog van 21 april 2006 en mijn blog van 4 augustus 2006 en ook mijn blog van 4 augustus 2007 

HYMN OF PAN

FROM the forests and highlands

We come, we come;

From the river-girt islands,

Where loud waves are dumb,

Listening to my sweet pipings.

The wind in the reeds and the rushes,

The bees on the bells of thyme,

The birds on the myrtle bushes,

The cicale above in the lime,

And the lizards below in the grass,

Were as silent as ever old Tmolus was,

Listening to my sweet pipings.

           

Liquid Peneus was flowing,

And all dark Tempe lay

In Pelion’s shadow, outgrowing

The light of the dying day,

Speeded by my sweet pipings.

The Sileni and Sylvans and Fauns,

And the Nymphs of the woods and the waves,

To the edge of the moist river-lawns,

And the brink of the dewy caves,

And all that did then attend and follow,

Were silent with love, as you know, Apollo,

With envy of my sweet pipings.

 

I sang of the dancing stars,

I sang of the dædal earth,

And of heaven, and the giant wars,

And love, and death, and birth.

And then I changed my pipings–

Singing how down the vale of Mænalus

I pursued a maiden, and clasp’d a reed:

Gods and men, we are all deluded thus;

It breaks in our bosom, and then we bleed.

All wept — as I think both ye now would,

If envy or age had not frozen your blood–

At the sorrow of my sweet pipings.

 

 

MUSIC, WHEN SOFT VOICES DIE

 

MUSIC, when soft voices die,

Vibrates in the memory;

Odours, when sweet violets sicken,

Live within the sense they quicken.

 

Rose leaves, when the rose is dead,

Are heap’d for the belovèd’s bed;

And so thy thoughts, when thou art gone,

Love itself shall slumber on.

 

PB_Shelley_Shelley_Rome_Lynmouth_Exmoor_Devon

Percy Bysshe Shelley (4 augustus 1792 – 8 juli 1822)
Portret door Joseph Severn

 

De Surinaamse dichter Michaël Arnoldus Slory werd geboren in Totness, district Coronie in Suriname, op 4 augustus 1935. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2007.

Watrakan

Watrakan,
yu sa gi mi
a moro switi watra
di de!

Watrakan
fu a moro soifri doti
fu mi kondre.

Watrakan,
yu o hei
leki wan umaskin,
a seilebriki fu wan uma,
a seilebriki en sei,
nanga a blaw
na tapu mi kondre
di no e kaba.

Watrakan,
yu sa gi mi
a moro switi watra di de!
Watrakan
fu a soifri doti!

 

Vertaling:

Waterkruik

Waterkruik,
jij zal mij geven
het heerlijkste water
dat er is!

Waterkruik
gemaakt van de zuiverste aarde
van mijn land.

Waterkruik,
je zal geëerd worden
als het lichaam van een vrouw,
als de zijde van een vrouw,
als de zoete zijde van een vrouw,
zo hoog als het blauw
boven mijn land
dat geen einde kent.

Waterkruik,
jij zal mij geven
het heerlijkste water dat er is!
Waterkruik
van de zuiverste aarde!

 

Dominicana

Niet het opium van de tabak
heeft jouw rug gebogen,
noch heeft het gewicht van de bananen
jou de adem ontnomen.
Het blauwe water omspoelt
jou aan alle drie zijden
om je zuiver te houden,
maar toch ben je niet vrij.
Het geweldige beest
gromt en gromt maar door…
Je slaap is vol
schrikaanjagende dromen.
Hoog boven jou
schudt United States met de zak.
De harde dollars
knetteren uit de geweren.
Een ieder hier weet
hoe bitter het strijden valt,
hoeveel leed het kost om de rijken te bestrijden.
Huil niet.
Eens zal de dag van het recht wel aanbreken.
De vrijheidsgedachte moet het geld overwinnen.

slory

Michaël Slory (Totness, 4 augustus 1935)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 4 augustus 2007.

 

De Franse dichter en schrijver Georges Maurice de Guérin du Cayla werd geboren op 4 augustus 1810 in het familiekasteel Le Cayla nabij Andillac in de Languedoc.

Rutger Kopland, Witold Gombrowicz, Erich Weinert, Maurice de Guérin, Knut Hamsun, Percy Bysshe Shelley, Michaël Slory

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Van beroep is hij psychiater, maar bij een groter publiek is hij bekend als dichter. In 1959 behaalde Van den Hoofdakker zijn bul in de geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Hij was van 1981 tot 1995 hoogleraar biologische psychiatrie aan de RUG en produceerde vele wetenschappelijke publicaties. Onder het pseudoniem Rutger Kopland werd hij een van de populairste dichters van Nederland. Hij debuteerde in 1966 met de bundel Onder het vee. Meer dan tien bundels volgden, alsmede enkele banden met gebundelde essays. Zijn gedicht Jonge Sla, was niet alleen de aanleiding voor een aflevering van de RVU-televisieserie van Theo Uittenbogaard ‘Mooie Woorden, ‘Jonge Sla of De kunst van het vertalen’ (1995) -over de onmogelijkheid om poëzie te vertalen-, maar werd ook gekozen als titel voor een tijdschrift en naam van een toneelgroep.

Een middag op het land

 

We zochten hem op – een middag zoals die

telkens weer groeit uit een stukgelezen bladzij

van Tsjechow, een langzame middag op het land.

 

Hij voerde ons door het oude, geduldige huis,

de tuin met de oude, geduldige appels en peren,

de rivier langs, de weilanden in.

 

Daar stonden we, hij met dat grijze kostuum,

die zijden foulard, zijn sigaar, heer

van de wereld, tussen de boterbloemen.

 

Langzaam, zei hij, later in de schaduw

van de bomen op het terras, ga ik begrijpen

dat dit mijn huis is, mijn tuin, voorgoed.

 

Stilte, warm en zomers, geur van hooi

en sloten, geluid van koeien, scheurend

aan het gras, van hevig zingende vogels,

 

een middag, zo voorgoed als een bladzij.

 

 

Jonge sla

Alles kan ik verdragen,

het verdorren van bonen,

stervende bloemen, het hoekje

aardappelen, kan ik met droge ogen

zien rooien, daar ben ik

werkelijk hard in.

 

Maar jonge sla in september,

net geplant, slap nog,

in vochtige bedjes, nee.

 

 

Aan een vijver

Geluk was een dag aan een vijver

in gras met bomen

tot in de hemel omkringd

 

ik was er het kind van god en

mijn grootvader – beiden stierven

geluk is gevaarlijk

 

de vijver is gaan liggen in de avond

zo spiegelglad dat hemel, bomen en gras

zich herhalen onder de aarde

 

angst en heimwee, beide vragen mij

terug

 

kopland

Rutger Kopland (Goor, 4 augustus 1934)

 

De Poolse schrijver Witold Gombrowicz werd geboren in Małoszyce op 4 augustus 1904. Gombrowicz was afkomstig uit een rijke familie en studeerde rechten aan de Universiteit Warschau en filosofie en economie aan het Institut des Hautes Etudes Internationales in Parijs. In 1933 publiceerde hij zijn eerste bundel korte verhalen onder de titel Pamiętnik z Okresu Dojrzejwania. In augustus 1939, vlak voor de Duitse inval in Polen, vertrok hij naar Buenos Aires, Argentinië, waar hij aanvankelijk zo moeilijk kon rondkomen dat hij begrafenissen van volslagen vreemden bezocht om aan eten te komen. Later vond hij een vaste betrekking bij de Banco Polaco, de Argentijnse tak van de Poolse staatsbank. In 1964 vestigde hij zich in Royaumont, bij Parijs; later dat jaar verhuisde hij naar Vence, bij Nice. Veel van zijn werk werd gepubliceerd in het Poolse emigrantentijdschrift Kultura, van Jerzy Giedroyc. In het communistische Polen was het werk van Gombrowicz lang verboden. Gombrowicz wordt samen met Bruno Schulz en Stanislaw Ignacy Witkiewicz beschouwd als een van voormannen van de Poolse avantgarde.

Gombrowicz’ bekendste roman is ongetwijfeld ‘Ferdydurke’ uit 1937, waarin een volwassen man terug naar school wordt gestuurd om weer onvolwassen te worden. Andere noemenswaardige romans zijn ‘Trans-Atlantisch, ‘Pornografie‘ en ‘Kosmos’ die door velen als zijn meest geslaagde roman wordt beschouwd. Naast zijn romans hield hij een uitgebreid dagboek bij en schreef hij enkele absurdistische toneelstukken.

 

Uit: Sakrilegien (Vertaald door Olaf Kühl)

 

“Aus den Tagebüchern 1953 bis 1967

Montag
Nach 16stündiger, ganz erträglicher Fahrt mit dem Bus von Buenos Aires (wären nur die Tangos nicht gewesen, die der Lautsprecher spie!) die grünen Höhen von Salispuedes, und ich in ihrer Mitten, ein Buch von Milosz mit dem Titel Verführtes Denken unter dem Arm. Weil es gestern gegossen hat, komme ich heute mit der Lektüre zu Ende. Das also war euch bestimmt, dies euer Schicksal, so euer Weg, ihr alten Herren Bekannten, Freunde und Genossen aus der Ziemianska oder vom Zodiak – hier ich – dort ihr – so hat sich das herausgeschält – so demaskiert. Milosz erzählt die Geschichte vom Bankrott der Literatur in Polen fließend, und ich fahre mit seinem Buch glatt und schlaglochlos über diesen Friedhof, so wie vorgestern mit dem Bus über die asphaltierte Landstraße.

Entsetzlicher Asphalt! Nicht daß tempora mutantur, entsetzt mich, sondern daß nos mutamur in illis. Nicht der Wechsel der Lebensbedingungen, der Niedergang von Staaten, die Auslöschung von Städten und andere Über-raschungsgeysire, die aus dem Schoße der Geschichte sprudeln, entsetzen mich, sondern daß ein Typ, den ich als X kannte, plötzlich zu Y wird, seine Persönlichkeit wechselt wie das Hemd und beginnt, im Widerspruch zu sich selbst zu handeln, reden, denken und fühlen – das ängstigt mich, macht mich verlegen. Fürchterliche Schamlosigkeit! Lachhaftes Ableben! Ein Grammophon zu werden, dem man eine Platte mit dem Titel «His Master’s Voice» auflegt – die Stimme meines Herrn? Wie grotesk ist das Schicksal dieser Schriftsteller!

Schriftsteller! Aber das ist es ja gerade, daß diese Schriftsteller um keinen Preis aufhören wollten, Schriftsteller zu sein, sie waren zu den heldenhaftesten Opfern bereit, um nur bei ihrer Schriftstellerei zu bleiben.”

 

gombrowicz

Witold Gombrowicz (4 augustus 1904 – 24 juli 1969)

 

De Duitse dichter en schrijver Erich Weinert werd geboren in Magdeburg op 4 augustus 1890. Na een opleiding als machinebouwer studeerde hij aan de Koninklijke Technische Hogeschool van Berlijn.Hij nam als dienstplichtig militair deel aan WO I. Na de oorlog was hij als beroepskunstenaar, graficus en illustrator actief. Na 1921 dichter en schrijver van o.a. satirische werken. Hij was vooral werkzaam voor de linkse pers. In 1929 sloot Weinert zich aan bij de Communistische Partij van Duitsland (KPD). In 1933 emigreerde hij naar Frankrijk en in 1935 naar de Sovjet-Unie. Hij vocht tijdens de Spaanse Burgeroorlog aan de zijde van de Internationale Brigades. In 1939 werd hij in Frankrijk geïnterneerd maar hij kon daarna terug naar de Sovjet-Unie. Hij was daar werkzaam in diverse archieven. Tijdens de Slag om Stalingrad propagandaleider om de Duitse militairen te overtuigen om over te lopen naar het Rode Leger. Op 12 en 13 juli 1943 was hij medeoprichter van het Nationalkomitee Freies Deutschlands (NKFD), een antifascistische organisatie van Duitse krijgsgevangen in de Sovjet-Unie en aldaar verblijvende Duitse antifascisten. Hij werd eveneens tot voorzitter van het NKFD gekozen wat hij tot aan het einde van WO II bleef. Na WO II leefde hij in de DDR waar hij voorzitter was van de hoofdafdeling Duitse Literatuur en Kunst, vicevoorzitter van het Centraal Verband voor Volksvorming en lid was van Schrijversbond. In februari 1953 werd hij lid van het Comité voor Antifascistische Verzetsstrijders.

 

Ferientag eines Unpolitischen

Der Postbeamte Emil Pelle
Hat eine Laubenlandparzelle,
Wo er nach Feierabend gräbt
Und auch die Urlaubszeit verlebt.

 

Ein Sommerläubchen mit Tapete,
Ein Stallgebäude, Blumenbeete.
Hübsch eingefaßt mit frischem Kies,
Sind Pelles Sommerparadies.

 

Zwar ist das Paradies recht enge
Mit fünfzehn Meter Seitenlänge;
Doch pflanzt er seinen Blumenpott
So würdig wie der liebe Gott.

 

Im Hintergrund der lausch’gen Laube
Kampieren Huhn, Kanin und Taube
Und liefern hochprozent’gen Mist,
Der für die Beete nutzbar ist.

 

Frühmorgens schweift er durchs Gelände
Und füttert seine Viehbestände.
Dann polkt er am Gemüsebeet,
Wo er Diverses ausgesät.

 

Dann hält er auf dem Klappgestühle
Sein Mittagsschläfchen in der Kühle.
Und nachmittags, so gegen drei,
Kommt die Kaninchenzüchterei.

 

Auf einem Bänkchen unter Eichen,
Die noch nicht ganz darüber reichen,
sitzt er, bis daß die Sonne sinkt,
Wobei er seinen Kaffee trinkt.

 

Und friedlich in der Abendröte
Beplätschert er die Blumenbeete
Und macht die Hühnerklappe zu.
Dann kommt die Feierabendruh.

 

Er denkt: Was kann mich noch gefährden!
Hier ist mein Himmel auf der Erden!
Ach, so ein Abend mit Musik,
Da braucht man keine Politik!

 

Die wirkt nur störend in den Ferien,
Wozu sind denn die Ministerien?
Die sind doch dafür angestellt,
Und noch dazu für unser Geld.

 

Ein jeder hat sein Glück zu zimmern.
Was soll ich mich um andre kümmern?
Und friedlich wie ein Patriarch
Beginnt Herr Pelle seinen Schnarch.

 

Weinert

Erich Weinert (4 augustus 1890 – 20 april 1953)

 

De Franse dichter en schrijver Georges Maurice de Guérin du Cayla werd geboren op 4 augustus 1810 in een verarmde adellijke familie in het familiekasteel Le Cayla nabij Andillac in de Languedoc.  In het begin van 1834 trok de Guérin naar Parijs waar hij gedurende korte tijd les gaf aan het Collège Stanislas. In november van 1838 huwde hij een welgestelde creoolse dame. Hij stierf echter een paar maanden later aan longtuberculose. Na zijn dood werd in de Revue des deux mondes van 18 mei 1840 een herdenkingsstuk gepubliceerd dat was geschreven door George Sand en waaraan twee van zijn schrijfsels waren toegevoegd: het prozagedicht Le Centaure, dat de Guérin al in 1836 had geschreven, en een ander kort gedicht. In 1861 publiceerde Guillaume-Stanislas Trébutien het verzamelwerk Reliquiae, dat onder andere het gedicht Le Centaure, een aantal brieven en andere gedichten en zijn dagboek bevatte.

 

Uit: Le Centaure

 

« J’ai reçu la naissance dans les antres de ces montagnes. Comme le fleuve de cette vallée dont les gouttes primitives coulent de quelque roche qui pleure dans une grotte profonde, le premier instant de ma vie tomba dans les ténèbres d’un séjour reculé et sans troubler son silence. Quand nos mères approchent de leur délivrance, elles s’écartent vers les cavernes, et dans le fond des plus sauvages, au plus épais de l’ombre, elles enfantent, sans élever une plainte, des fruits silencieux comme elles-mêmes. Leur lait puissant nous fait surmonter sans langueur ni lutte douteuse les premières difficultés de la vie ; cependant nous sortons de nos cavernes plus tard que vous de vos berceaux. C’est qu’il est répandu parmi nous qu’il faut soustraire et envelopper les premier temps de l’existence, comme des jours remplis par les dieux. Mon accroissement eut son cours presque entier dans les ombres où j’étais né. Le fond de mon séjour se trouvait si avancé dans l’épaisseur de la montagne que j’eusse ignoré le côté de l’issue, si, détournant quelquefois dans cette ouverture, les vents n’y eussent jeté des fraîcheurs et des troubles soudains. Quelquefois aussi, ma mère rentrait, environnée du parfum des vallées ou ruisselante des flots qu’elle fréquentait. Or, ces retours qu’e
lle faisait, sans m’instruire jamais des vallons ni des fleuves, mais suivie de leurs émanations, inquiétaient mes esprits, et je rôdais tout agité dans mes ombres. Quels sont-ils, me disais-je, ces dehors où ma mère s’emporte, et qu’y règne-t-il de si puissant qui l’appelle à soi si fréquemment ? Mais qu’y ressent-on de si opposé qu’elle en revienne chaque jour diversement émue ? Ma mère rentrait, tantôt animée d’une joie profonde, et tantôt triste et traînante et comme blessée. La joie qu’elle rapportait se marquait de loin dans quelques traits de sa marche et s’épandait de ses regards. J’en éprouvais des communications dans tout mon sein ; mais ses abattements me gagnaient bien davantage et m’entraînaient bien plus avant dans les conjectures où mon esprit se portait. Dans ces moments, je m’inquiétais de mes forces, j’y reconnaissais une puissance qui ne pouvait demeurer solitaire, et me prenant, soit à secouer mes bras, soit à multiplier mon galop dans les ombres spacieuses de la caverne, je m’efforçais de découvrir dans les coups que je frappais au vide, et par l’emportement des pas que j’y faisais, vers quoi mes bras devaient s’étendre et mes pieds m’emporter… »

 

Guerin

Maurice de Guérin (4 augustus 1810 – 19 juli 1839)

 

De Noorse schrijver Knut Hamsun (eig. Knut Pedersen) werd geboren in Lom, Fylke Oppland op 4 augustus 1859. In 1920 ontving hij de Nobelprijs voor de Literatuur “voor zijn monumentale werk Hoe het groeide“, in het Noors: Markens Grøde. Tijdens WO II steunde Hamsun de pro-nazi regering van Vidkun Quisling, hetgeen zijn bijzondere reputatie danig aantastte. Hij had in 1943 een ontmoeting met Joseph Goebbels en schonk deze zijn bij de Nobelprijs behorende medaille. Tijdens zijn ontmoeting met Adolf Hitler, verzocht hij hem om Josef Terboven af te zetten als Noorse Reichskommissar. Na de oorlog werd Hamsun enige tijd in een psychiatrische kliniek opgenomen om te onderzoeken of hij geen psychiatrische aandoening had. In 1948 werd hij tot een boete van 325.000 Noorse kronen veroordeeld wegens collaboratie.

 

Uit: Mysterien (Vertaald door Siegfried Weibel)

„Letztes Jahr, mitten im Sommer, war eine kleine norwegische Küstenstadt Schauplatz einiger höchst außergewöhnlicher Begebenheiten. Es tauchte ein Fremder in der Stadt auf, ein gewisser Nagel, ein merkwürdiger und eigentümlicher Scharlatan, der eine Menge auffälliger Dinge tat und ebenso plötzlich wieder verschwand, wie er gekommen war. Dieser Mann wurde gar von einer jungen und geheimnisvollen Dame besucht, die in Gott weiß welcher Angelegenheit kam und kaum wagte, mehr als nur einige Stunden im Ort zu bleiben, und wieder abreiste. Doch all dies ist nicht der Anfang …
Der Anfang ist der, daß sich, als das Dampfschiff gegen sechs Uhr abends am Kai anlegte, zwei, drei Reisende an Deck zeigten, darunter einer in einer abstechenden gelben Kluft und einer breiten Samtmütze. Dies war der Abend des 12. Juni; denn an diesem Tag wurde an vielen Stellen im Ort anläßlich Fräulein Kiellands Verlobung, die eben am 12.Juni bekanntgegeben wurde, geflaggt. Der Bursche vom Hotel Central ging sofort an Bord, und der Mann in der gelben Kluft übergab ihm dann sein Gepäck; gleichzeitig gab er sein Billett bei einem der Steuerleute ab; doch danach begann er, statt an Land zu gehen, auf dem Deck auf und ab zu schreiten. Er schien stark bewegt zu sein. Als das Dampfschiff zum dritten Mal läutete, hatte er noch nicht einmal seine Rechnung für den Verzehr beglichen.
Während er damit beschäftigt war, blieb er plötzlich stehen und sah, daß das Schiff bereits ablegte. Er stutzte für einen Moment, dann winkte er zum Hotelburschen an Land hinüber und sagte zu ihm über die Reling hinweg:
Gut, nehmen Sie trotzdem mein Gepäck mit, und machen Sie für mich ein Zimmer fertig.
Damit nahm ihn das Schiff weiter den Fjord hinaus. Dieser Mann war Johan Nilsen Nagel.
Der Hotelbursche zog dessen Gepäck auf seinem Karren mit; es bestand nur aus zwei kleinen Koffern und einem Pelz – ein  Pelz, obwohl es doch mitten im Sommer war – sowie aus einem Handkoffer und einem Geigenkasten. Alles war ohne Etiketten.“

knut_hamsun

Knut Hamsun (4 augustus 1859 – 19 februari 1952)

 

De Engelse dichter Percy Bysshe Shelley werd op 4 augustus 1792 geboren in Field Place, Sussex. Zie ook mijn blog van 21 april 2006 en mijn blog van 4 augustus 2006. 

 

The Indian Serenade

I arise from dreams of thee

In the first sweet sleep of night,

When the winds are breathing low,

And the stars are shining bright:

I arise from dreams of thee,

And a spirit in my feet

Hath led me–who knows how?

To thy chamber window, Sweet!

 

The wandering airs they faint

On the dark, the silent stream–

The Champak odours fail

Like sweet thoughts in a dream;

The Nightingale’s complaint,

It dies upon her heart;–

As I must on thine,

Oh, belovèd as thou art!

 

Oh lift me from the grass!

I die! I faint! I fail!

Let thy love in kisses rain

On my lips and eyelids pale.

My cheek is cold and white, alas!

My heart beats loud and fast;–

Oh! press it to thine own again,

Where it will break at last.

 

 

When The Lamp Is Shattered

When the lamp is shattered,
The light in the dust lies dead;
When the cloud is scattered,
The rainbow’s glory is shed;
When the lute is broken,
Sweet tones are remembered not;
When the lips have spoken,
Loved accents are soon forgot.

As music and splendor
Survive not the lamp and the lute,
The heart’s echoes render
No song when the spirit is mute:–
No song but sad dirges,
Like the wind through a ruined cell,
Or the mournful surges
That ring the dead seaman’s knell.

 

When hearts have once mingled,
Love first leaves the well-built nest;
The weak one is singled
To endure what it once possessed.
O Love! who bewailest
The frailty of all things here,
Why choose you the frailest
For your cradle, your home, and your bier?

 

Its passions will rock thee,
As the storms rock the ravens on high;
Bright reason will mock thee,
Like the sun from a wintry sky.
From thy nest every rafter
Will rot, and thine eagle home
Leave thee naked to laughter,
When leaves fall and cold winds come.

 

Shelley

Percy Bysshe Shelley (4 augustus 1792 – 8 juli 1822)

 

De Surinaamse dichter Michaël Arnoldus Slory werd geboren in Totness, district Coronie in Suriname, op 4 augustus 1935. Hij studeerde Spaans in Nederland en begon met drie bundels met overwegend politieke poëzie bij Uitgeverij Pegasus te Amsterdam. Hij keerde naar Suriname terug en schreef vanaf 1970 nog uitsluitend in het Sranan, te beginnen met Fraga mi wortoe (1970), een titel die letterlijk betekent: Vlag, mijn woord, maar die Slory vertaalde met: Laat mijn woorden klinken. Een twintigtal uitgaven in het Sranan volgde. Slory heeft altijd de sociale en politieke actualiteit poëtisch van commentaar voorzien, niet enkel die van Suriname, maar van geheel Latijns-Amerika en zelfs die van ver daarbuiten.

Congo
Voor Loemoemba

Nu ik zo lang gelopen heb, Moeder Waterval.
Nu ik zoveel gelopen heb, wanhopig naar de troost zoekend!
Nu…
Een duif komt aan met een lied maar het is niet voor mij.
Een palmtak drijft aan: maar het is niet voor mij.
Mijn tranen zijn het water van de watervallen.
De zee is nu gezwollen, o Afrika!
Het water heft zijn lied aan in de lucht.
Slechts water is het dat mij troosten kan.

 

Melodie in de bergen

In de loopgraven
van het woord, O’Higgins,

napalm en agave

tegenover elkaar.

 

De rouwzangen

stromen langs de oude tempels

onder het mes van de maan

over de hellingen.

 

De slaven betasten

de hemel met hun lippen,

stemmen een lied,

hard als de kartelingen en de passen.

 

Wie zich

niet verzet

is verloren, is de vertrapte.

Geef het paard

de sporen!

Vier de teugels!

 

Opdat het landschap vol blauw licht

kan verhalen

hoe wij ons hebben geweerd.

 

Slory

Michaël Slory (Totness, 4 augustus 1935)

de La Fontaine en Shelley


De Franse schrijver Jean de La Fontaine werd op 8 juli 1621  geboren in Château-Thierry in Champagne. Hij was een tijdlang houtvester. Zijn bekendste werken zijn zijn fabels. Hiervoor haalde hij veel inspiratie uit de klassieke oudheid, zoals Aesopus en Horatius, maar ook uit de Indiase literatuur: de Pañcatantra.

Een van zijn bekendste fabels is “La cigale et la Fourmi” (De krekel en de mier) waarin een kunstzinnige krekel de hele zomer een werkende mier vermaakt met zijn gezang, waarna de mier te beroerd is om de zanger hiervoor te belonen. Hoewel La Fontaine met dit verhaal op een ironische manier de geringe waardering voor kunstenaars wilde aanklagen, werd het verhaal in later tijden meestal gebruikt als illustratie van het idee “wie niet werkt, zal ook niet eten”.

Hij werd in 1683 lid van de Académie Française.

Citaten :

« On rencontre sa destinée souvent par des chemins qu’ on prend pour l’ éviter. » 

 « La ruse la mieux ourdie peut nuire à son inventeur. Et souvent la perfidie retourne sur son auteur ».  

«  Un auteur gâte tout quand il veut trop bien faire.»

Jean de La Fontaine (8 juli 1621 – 13 april 1695)

 

Op 21 april jongstleden schreef ik al over de jong gestorven Engelse romanticus Percy B. Shelley. Vandaag is zijn sterfdag. Na een periode van rusteloos rondreizen vestigde Shelley zich in Pisa. Hier vond hij enige rust, maar niet langdurig. Terwijl hij met een vriend aan het varen was, sloeg als gevolg van een plotselinge windvlaag hun boot om en zij verdronken. Na enkele dagen spoelden de lichamen aan op het strand.

To Night

Swiftly walk o’er the western wave,
Spirit of Night!
Out of the misty eastern cave,
Where, all the long and lone daylight,
Thou wovest dreams of joy and fear,
Which make thee terrible and dear,–
Swift be thy flight!

Wrap thy form in a mantle gray,
Star-inwrought!
Blind with thine hair the eyes of Day;
Kiss her until she be wearied out,
Then wander o’er city, and sea, and land,
Touching all with thine opiate wand–
Come, long-sought!

When I arose and saw the dawn,
I sighed for thee;
When light rode high, and the dew was gone,
And noon lay heavy on flower and tree,
And the weary Day turned to his rest,
Lingering like an unloved guest.
I sighed for thee.

Thy brother Death came, and cried,
Wouldst thou me?
Thy sweet child Sleep, the filmy-eyed,
Murmured like a noontide bee,
Shall I nestle near thy side?
Wouldst thou me?–And I replied,
No, not thee!

Death will come when thou art dead,
Soon, too soon–
Sleep will come when thou art fled;
Of neither would I ask the boon
I ask of thee, belove¨d Night–
Swift be thine approaching flight,
Come soon, soon!

Percy Bysshe Shelley
(4 augustus 1792 – 8 juli 1822)