Dolce far niente
Het dorp Teufen met de Säntis door Hans Zeller, 1932
Sommer
Du gute Linde, schüttle dich!
Ein wenig Luft, ein schwacher West!
Wo nicht, dann schließe dein Gezweig
So recht, dass Blatt an Blatt sich presst.
Kein Vogel zirpt, es bellt kein Hund;
Allein die bunte Fliegenbrut
Summt auf und nieder übern Rain
Und lässt sich rösten in der Glut.
Sogar der Bäume dunkles Laub
Erscheint verdickt und atmet Staub.
Ich liege hier wie ausgedorrt
Und scheuche kaum die Mücken fort.
O Säntis, Säntis! läg’ ich doch
Dort – grad’ an deinem Felsenjoch,
Wo sich die kalten, weißen Decken
So frisch und saftig drüben strecken,
Viel tausend blanker Tropfen Spiel:
Glücksel’ger Säntis, dir ist kühl!
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)
Hortensia’s in de tuin van slot Hülshoff, het geboortehuis van de dichteres
De Amerikaanse toneelschrijver Neil Simon werd op 4 juli 1927 geboren in New York. Zie ook alle tags voor Neil Simon op dit blog.
Uit: The Dinner Party
“GABRIELLE. Neither do I. My waist can’t keep pretending to fit the dresses you so ardently and rapaciously unzipped for me…. So what is it you do want?
ANDRE. I want a wife, a wifely wife…. Someone who’ll let me sleep through the night. Someone who’ll think staying home means a good time to read or having a conversation that doesn’t require heavy breathing,.. And someone who’ll give me what I suddenly and sur-prisingly yearn for…. Children.
GABRIELLE. (Hun by this) I was never against having children.
ANDRE. With us as parents? They’d wake up Christmas morning playing with tarantulas. GABRIELLE. I’ve satisfied your every whim for twelve years and suddenly you’ve grown tired of whimsy…. I was tired of it years ago, but I never complained for fear of losing you…. I never minded being your favorite horse in the stable, Andre, but I’ll be damned if I’ll let you go to pasture without me.
ANDRE. I’m getting married next month.
GABRIELLE. I can stand a minor interruption.
ANDRE. I’m serious about this woman.
GABRIELLE. She’ll get over it…. I’ve half seduced you already. A month ago you wouldn’t have taken my phone call, yet now, you’re standing in front of me, glued to the floor.
ANDRE. Just to tell you that for the first time, I know what real love is.
GABRIELLE. Love is easy, Andre. Eternal desire, however, is a bitch to break. . (Starts to walk out, then turns, deciding to confront her.) … Our desire, as you call it, turned ugly somewhere along the line, and we both suffered for it…. I stopped making love with you, but rather at you…. I used your body as an outlet for all my repressed anger. Your womb became a receptacle of all my self-loathing for not being able to break the hold you had on me…. I plunged everything into you like an animal, not to possess you, but to use force against you so that you’d have no other choice but to let me loose…. And in trying to assuage my guilt, I made you my partner in crime…. Let go of me, Gabrielle, and you’ll win your self-respect back…. Let go of me, and you’ll be able to return to that fork in the road, where we once, many years ago, went wrong.”
Neil Simon (New York, 4 juli 1927)
Scene uit een opvoering in Beiroet, 2011
De Belgische schrijver, criticus en letterkundige Paul de Wispelaere werd geboren in Assebroek op 4 juli 1928. Zie ook alle tags voor Paul de Wispelaere op dit blog.
Uit:Tussen tuin en wereld
“Dit is (voorlopig) de laatste foto (een kiekje eigenlijk) die van hem is gemaakt. Eindelijk de eerste zomerdag, plotseling nadat de noordenwind weken lang over de mager liggende weiden en de nog grijze akkers had geblazen, niet meer gehinderd en afgezwakt door de dichte schermen van elze- en wilgehout die sinds enkele jaren zo goed als verdwenen zijn. Zij (Brigitte) zit in de tuin met een camera achter hem aan. De kanariegele Chinese klokjes, nog laattijdig bloeiend, aan vele takken al tot zakjes verschrompeld en donkerder kleurend, bijna als wilde brem, weldra geheel overwoekerd door spruitend blad, zoemen van de honigbijen in de middagzon. Zij staat nu vlak achter hem aan, beweegt haar buik tegen zijn billen, streelt zijn nek over het daar opkrullend haar, terwijl hij zijn neus in de koele perebloesem steekt. De witte perebloesem heeft een rozig hart, de witte kersebloesem een izabelschijn, de appelbloesem spant nog rozerood in de knoppen. Hij houdt zich roerloos. De gele treurwilg is uitgelopen, iets eerder dan de schietwilgen aan de slootkant, de witte en zwarte elzen met hun glanzend hartvormig blad. Alles als op een plaatje uit de tijd van aap, noot, Mies. Maar het bestaat nog. Hier bestaat het nog. Ook de bruingroene sproetige wemeling in de berken. Zij komt nu voor hem staan, het toestel tussen de borsten gedrukt, haar voeten in het traag opschietende, blauw schijnende tuingras vol paardebloemen. Kijk daar, de eerste groenling van het jaar, wijst hij, en blaast glimlachend in haar zomerhaar dat pluist. Met haar wijsvinger op zijn hart duwt zij hem langzaam achteruit, tot tegen de stam van de kastanjeboom. Vanop twee meter afstand neemt zij de foto, legt zij hem vast. Een nieuw plaatje, het mogelijke begin van een nieuw verhaal: wie is deze man? waar bevindt hij zich? Waarom woont hij hier? waar komt hij vandaan? wie heeft deze foto gemaakt? Hoeveel verschillende antwoorden kunnen op deze vragen worden gegeven? Elke beschrijving, vanuit een verschillende gezichtshoek, maakt de foto anders. ‘Car chacun de nous, quel qu’il soit, se fait sa propre légende’, declameert hij, met de rug nog strak tegen de gegroefde schors. Vandaar de onnatuurlijk geheven kin en de wat scheve mond.
De foto. Zijn gezicht is al wat bruin, het haar nog zwart. Een donkerblauwe trui van badstof, een spijkerbroek, sandalen. Eerder kleine, robuuste gestalte. Zware handen. Eerder een ambachtsman zo te zien.”
Paul de Wispelaere (4 juli 1928 – 2 december 2016)
De Braziliaanse dichter, beeldend kunstenaar en criticus Ricardo Domeneck werd geboren op 4 juli 1977 in São Paulo. Zie ook alle tags voor Ricardo Domeneck op dit blog.
Linear
Mouth to mouth
the world shows
its teeth and the throat
responds with infections.
Attentive to the world
as the world ignores
my will.
Even equivalence
produces collision and the axis
of salt unmasks
the sugar in a mouth.
‘.’
The hero against
the stream, the sailing
hero.
Not enough apotheosis
for all, rain
falls often
before schedule,
we expect the credits
and they do not roll upwards.
Beethoven
had us fooled.
Of course in Who´s
afraid of Virginia Woolf?
Richard Burton, no,
George, resorts
to the empty womb
of Elizabeth Taylor,
no,
Martha, for the
final assault.
The scale of
nutrition does not
restart every
midnight, follows
the flow
of the esophagus, of
the thermometer, of
the tides, of
scars and its wounds, of
the rise and fall
of the effects
of cocaine, of caffeine.
The heredity of hunger
and the illusions of hygiene.
Ricardo Domeneck (São Paulo, 4 juli 1977)
De Nederlandse schrijver Rob van Erkelens werd geboren in Den Haag op 4 juli 1963. Zie ook alle tags voor Rob van Erkelens op dit blog.
Uit: Het uur van lood
“Met al dat witte schuim op mijn gezicht lijken mijn tanden geler. Als het ritueel in stilte wordt uitgevoerd – beginnen bij de reehterbakkebaard, eindigen bij de kin, de beweging is tegen de groeirichting van de haartjes in; soms is er bloed – komt mijn gezicht langzaam weer te voorschijn van onder de slagroomlaag. Ziet er anders uit. Voelt anders aan: lichter, zorgelozer, alsof hij meer tegenwind kan verdragen.
Als de telefoon gaat neem ik niet op. Tsetse is niet in staat te bellen. Ik heb mijn ochtendstem nog. Ik haat die stem. Hij is te zwaar en te droog na een dag en een nacht roken en drinken en nog wat weefselbeschadigende activiteiten.
Afdrogen. Douchen. Weer afdrogen. Aankleden. Veel zwart. Van mijn kledingstukken zijn de sokken in de meerderheid. Koffie. Sigaretten. Roken is niet interessant, maar het vindt bijna stiekem tóch plaats. Hoesten. Wat is het nu weer voor een dag? Tsetse is er niet en mijn hoofd doet pijn. Het kraakt van binnen, het knarst. Dat hoofd zit me in de weg als regen.
Weer zo’n dag. Een langzame dag. Zo’n lousy, kaakloze woensdag waarop er niets aan de hand is. Ik kijk wat voor me uit, ik denk wat in het rond, ik loop wat door de straten van de stad en glij uit op het slijmerige tandvlees van een etmaal zonder kiezen.
Het regent. Dit is een zuur en grijs land, zuur en plat. Zo nat, zo zeikerig nat dat mijn zenuwen strak staan als een snaar. Niemand moet iets verkeerds zeggen.
And everytime it rains…
In twee winkels – ik moet lezen en ik moet drinken – is er twee keer hetzelfde mannetje dat twee keer op onnavolgbaar botte wijze voordringt en me twee keer nog langer laat wachten. Het is zo’n klein, oorlogsveteraanachtig mannetje dat denkt dat alles mag omdat hij ‘nog gevochten heeft voor het vaderland’. Fuck dat vaderland, fuck dat vechten, fuck die nostalgie naar de prachtige tijden toen ‘we’ tenminste nog écht werden onderdrukt, toen de fietsen nog houten banden hadden, fuck kleine oorlogsveteraantjes die voordringen.
‘De Tweede Wereldoorlog,’ zeg ik tegen hem en hij draait zijn halfdove hoofd naar me toe, ‘dat is toch die film met Bruce Willis?’
Hij gebaart dat hij me niet heeft verstaan. Wel gehoord, anders had hij zijn hoofd niet naar me toe gedraaid. Hij loenst.”
Rob van Erkelens (Den Haag, 4 juli 1963)
De Grote Markt in Den Haag
De Oostenrijkse dichteres, schrijfster en kunstenares Christine Lavant werd geboren op 4 juli 1915 in Groß-Edling als Christine Thonhauser. Zie ook alle tags voor Christine Lavant op dit blog.
Erinnerung an ein Abendgebet
Eine freundliche Nacht, die das Zimmer behellt,
weil die Mutter die Lampe so tief abgedreht,
dass nur die Spur eines Lichts auf die Arbeit ihr fällt,
und ringsum das Atmen der Schwestern.
Und ein Nachklang vom endlosen Abendgebet
und alles Schwere von gestern.
Ob der heilige Josef wohl helfen kann,
dass die Schwester den Posten wird kriegen?
Und das mit der Stube, damit nimmer dann
der Bruder im Keller muss liegen.
Ob der liebe Gott bestimmt allmächtig ist
und ob er am Ende nicht doch noch vergisst,
dass die Mutter kein Geld für die Milch hat.
Ich will auch nicht weinen, wenn morgen beim Bad
die Wunden mir wieder so brennen
und wenn die Augen verschwollen sind
und wenn sie mich schimpfen: “Die Kröte ist blind!” –
die anderen Kinder und rennen.
Sie sollen auch nicht, wie ich gestern gesagt,
dafür in die Hölle dann kommen,
wenn bloß unsere Mutter nicht mehr so verzagt
und wenn wir die Stube bekommen.
Und mein Herz ist so klein,
es darf niemand hinein, als du, mein liebes Jesulein.
Ich ordne die Verlassenschaft
Ich ordne die Verlassenschaft;
das Brustkern-Öl, den Schlauch der Schlange,
die Rippenuhr bleibt selbst im Gange
und schlägt auch in der Einzelhaft.
Mein Abgott, immer noch aus Blei,
wird ohnehin nie auferstehen,
ich darf verrückt im Kreise gehen
an meinem eignen Kreuz vorbei.
Auch atmen kann ich ganz getrost,
die Lunge krankt an einem Flügel
und bleibt gewiß am Marterhügel
trotz Feuerfolter oder Frost.
So wilde Freiheit war noch nie
in einer finstern Andachtsenge,
ich hebe ohne jede Strenge
mein Stiefgeschick aufs Mutterknie.
Christine Lavant (4 juli 1915 – 7 juni 1973)
De Franse schrijver Sébastien Japrisot (pseudoniem van Jean-Baptiste Rossi) werd geboren op 4 juli 1931 in Marseille. Zie ook alle tags voor Sébastien Japrisot op dit blog.
Uit: L’été meurtrier
« Ma sceur hausse les epaules et reflechit en regardant ce qu’elle vient d’ecrire. Ensuite, elle tourne brusquement la tete vers la porte vitree, je comprends que quelqu’un s’approche, dans la cour. Elle fait exactement ce que la petite fait toujours. Elle enflamme la feuille de papier avec une allumette, elle la jette dans le foyer eteint de la cuisiniere. Elle a le meme geste, avec le tisonnier, pour soulever la plaque et la remettre en place. Quand elle ouvre la porte, je vois un des campeurs qui ont plante leur tente en has de la prairie, et sa petite amie ou sa femme, une blonde avec des taches de rousseur. Je comprends, en voyant ma soeur qui sort, qu’ils sont venus chercher des ceufs ou un lapin. Je reste seule, je ferme les yeux. Je me rappelle tres bien ce soir d’hiver 1955. Le grand Leballech et son beau-frere qui buvaient du yin dans la cuisine avec le pauvre Lello. Florimond etait encore bambin, et toujours dans les jambes de son pere. A cette époque, je n’etais pas toute la journee dans mon fauteuil, je marchais jusqu’au portail, je regardais les forets, les maisons du village, la route. Le grand Leballech, je le voyais passer quelquefois dans son camion. II faisait le meme travail que Mickey maintenant. II charriait du bois. Son beau-frere, je ne l’ai vu que ce soir-la. J’avais encore mon appareil, j’entendais un peu. On m’a explique qu’il etait marie, du cote d’Annot, avec la sceur de Leballech. J’ai les yeux fermes, dans mon fauteuil, mais je ne dors pas. Les autres croient toujours que je dors. Je ne dors que la nuit, et pas longtemps. Je pense a tous ces jours merveilleux. A Digne, quand j’etais petite et puis Marseille. Le pont transbordeur, que les Allemands ont fait sauter pendant la guerre, et la rue du Petit-Puits oil on habitait. Tout ce soleil. Je me demande si avec toutes les saletes qu’ils ont inventees, on ne s’eloigne pas du soleil. Les jours etaient plus longs, autrefois, et l’ete plus chaud. L’Exposition de 1937, a Paris. Ma sceur garde le plateau que je lui ai rapporte. II est derriere moi, sur le buffet. Il y a une vue de l’Exposition peinte dessus. Mon marl me disait : « Tu verras, on s’en souviendra longtemps. » La petite etait pres de moi, un apres-midi, et elle a ecrit sur son papier, a sa maniere : Vous l’aimez toujours ? J’ai fait oui avec la tete. Elle n’a pas ri, ni rien. On est reste la, simplement, comme deux creches. C’est une bonne petite. Elle ne ressemble pas aux autres, voila tout. »
Sébastien Japrisot (4 juli 1931 – 4 maart 2003)
Cover
De Oostenrijkse schrijver, regisseur, filmmaker en fotograaf Walter Wippersberg werd geboren op 4 juli 1945 in Steyr. Zie ook alle tags voor Walter Wippersberg op dit blog.
Uit: Der Kater Konstantin
“Ma sceur hausse les epaules et reflechit en regardant ce qu’elle vient d’ecrire. Ensuite, elle tourne brusquement la tete vers la porte vitree, je comprends que quelqu’un s’approche, dans la cour. Elle fait exactement ce que la petite fait toujours. Elle enflamme la feuille de papier avec une allumette, elle la jette dans le foyer eteint de la cuisiniere. Elle a le meme geste, avec le tisonnier, pour soulever la plaque et la remettre en place. Quand elle ouvre la porte, je vois un des campeurs qui ont plante leur tente en has de la prairie, et sa petite amie ou sa femme, une blonde avec des taches de rousseur. Je comprends, en voyant ma soeur qui sort, qu’ils sont venus chercher des ceufs ou un lapin. Je reste seule, je ferme les yeux. Je me rappelle tres bien ce soir d’hiver 1955. Le grand Leballech et son beau-frere qui buvaient du yin dans la cuisine avec le pauvre Lello. Florimond etait encore bambin, et toujours dans les jambes de son pere. A cette époque, je n’etais pas toute la journee dans mon fauteuil, je marchais jusqu’au portail, je regardais les forets, les maisons du village, la route. Le grand Leballech, je le voyais passer quelquefois dans son camion. II faisait le meme travail que Mickey maintenant. II charriait du bois. Son beau-frere, je ne l’ai vu que ce soir-la. J’avais encore mon appareil, j’entendais un peu. On m’a explique qu’il etait marie, du cote d’Annot, avec la sceur de Leballech. J’ai les yeux fermes, dans mon fauteuil, mais je ne dors pas. Les autres croient toujours que je dors. Je ne dors que la nuit, et pas longtemps. Je pense a tous ces jours merveilleux. A Digne, quand j’etais petite et puis Marseille. Le pont transbordeur, que les Allemands ont fait sauter pendant la guerre, et la rue du Petit-Puits oil on habitait. Tout ce soleil. Je me demande si avec toutes les saletes qu’ils ont inventees, on ne s’eloigne pas du soleil. Les jours etaient plus longs, autrefois, et l’ete plus chaud. L’Exposition de 1937, a Paris. Ma sceur garde le plateau que je lui ai rapporte. II est derriere moi, sur le buffet. Il y a une vue de l’Exposition peinte dessus. Mon marl me disait : « Tu verras, on s’en souviendra longtemps. » La petite etait pres de moi, un apres-midi, et elle a ecrit sur son papier, a sa maniere : Vous l’aimez toujours ? J’ai fait oui avec la tete. Elle n’a pas ri, ni rien. On est reste la, simplement, comme deux creches. C’est une bonne petite. Elle ne ressemble pas aux autres, voila tout.”
Walter Wippersberg (4 juli 1945 – 31 januari 2016)
Zie voor nog meer schrijvers van de 4e juli ook mijn blog van 4 juli 2017 en ook mijn blog van 4 juli 2014 en ook mijn blog van 4 juli 2011 deel 2.