Stefaan van den Bremt, Eugenio Montale, Robert Fitzgerald

De Vlaamse dichter en essayist Stefaan van den Bremt werd geboren in Aalst op 12 oktober 1941. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2010en eveneens alle tags voor Stefaan van den Bremt op dit blog.

 

Naastenliefde

Wie heeft de pad het pad zien oversteken?
De boer op zijn tractor niet: hij heeft
al honderd padden overreden. Het pad
is smal, en de pad traag. Hij is een
pelgrim, onderweg (misschien mist hij
een kenteken?). Hij sleept zich naar
de plas, de poel waarin herboren wordt
zijn groene paradijs. Hij wil dwars
door het stenen huis, hij volhardt in
zijn heimwee, zwijgend, laat zich
met geen klem van drempels overreden.
En als wij in het donker de deur dicht-
slaan brengt hij geen klacht uit, geeft
geen kik. Pas maanden later vindt men
tussen deur en drempel, geplet, gedroogd,
zijn bijna gewichtloos, haast onstoffelijk
omhulsel. Gelukkige pad, nog steeds
op pad, pelgrim zonder reisgoed.

 

Lijflied

Het is van mijn leven nog niet geschreven,
nog nooit van m’n leven.
Het staat om de dood nog niet te boek,
om de dooie dood niet.

Het voelt nog zo iel aan,
of het mijn tong nog niet kan roeren;
ik voel me beroerd. Hoor hoe
het zou willen schreien.

Ik wil het ooit nog eens op
kunnen schrijven, al is het te weinig
om van te leven, het is om dood te gaan
te veel.

Een wijs is het, een onbepaalde
ruimte, die nog niet weet van tijd.
Een mond waarin bestorven ligt
wat nog geboren moet worden.

Stefaan van den Bremt (Aalst, 12 oktober 1941)

Lees verder “Stefaan van den Bremt, Eugenio Montale, Robert Fitzgerald”

Stefaan van den Bremt, Eugenio Montale, Robert Fitzgerald

De Vlaamse dichter en essayist Stefaan van den Bremt werd geboren in Aalst op 12 oktober 1941. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2009 en ook mijn blog van 12 oktober 2010.

 

Ode aan de mus

Schuim onder de vogels,
schuim dat wegstuift en
weer aanwuift als een
kwetterende stofwolk,
schorem dat vecht om
elke kruimel, stof-
badend plebs, honk-
vaste landloper,
Jan Rap die doodgaat
zonder maat, brutale
bek die stinkt naar
paardenvijgen, gespuis
dat vliegt.

 

Moissac

Hoe moeten we door dit portaal
naar binnen? Ik kan niet verder
en blijf staan. Tussen de sleutels
die Petrus peinzend koestert
en Jesaja’s neergeslagen blik
rekken zich leeuw en leeuwin
staande op leeuwin en leeuw.
Naast Jeremias, rug aan rug met
Paulus, starend naar de voorhal
van een kerk vol heidenen.
Ik kijk omhoog en zie de deur
die is geopend in de hemel.
Ik zie de troon en op die troon
versteent hij die tot leven wekt;
zijn linkerhand rust op een boek.
Hoe kom ik onder dit visioen
vandaan? Wat te beginnen
met de vierentwintig oudsten
en die vier dieren vol ogen,
die elk zes vleugels hebben,
en die twee sterke engelen
die zwijgen?
Wat moeten wij
met deze beelden, ontleend
aan een vergeten boek?

 

Stefaan van den Bremt (Aalst, 12 oktober 1941)

Lees verder “Stefaan van den Bremt, Eugenio Montale, Robert Fitzgerald”

Stefaan van den Bremt, Eugenio Montale, Robert Fitzgerald, Ann Petry, Paul Engle, Louis Hemon, Paula von Preradović

De Vlaamse dichter en essayist Stefaan van den Bremt werd geboren in Aalst op 12 oktober 1941. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2009.

Krekellyriek op het dorpskerkhof (Fragment)

Campagnol Lucien, zeg maar Lucien Kokkerd
(zeg maar niets… Priemt daar niet zijn puntneus
achter de hoek vandaan waar hij zijn adem
inhoudt?), Lucien dus, die Lucien, ligt ook
onder de zoden. Soms steekt tussen de zerken
iets naaldscherps onder arduin of marmer uit;
dan fezelen de doden: ‘Dat is ‘m, ’t is Lucien!
Je weet wel: Lucien Kokkerd! Hij heeft geen rust
voor hij erachter komt wat al dat dorpsvolk
hier ligt uit te spoken. Doe of je hem niet ziet,
en geen kwaad woord over de buren!’

Trinquecoste, Romain voor wie hem beter kent,
houdt tot op het kerkhof even koppig uitverkoop:
Alles moet weg! Hij is zo ongedurig, vindt geen vrede
vóór de hele bups de deur uit is: gebreide truitjes,
van het wachten op een klant verschoten, speeltjes
waar sinds jaar en dag alleen de houtmaden mee
spelen, de roerzeef die dat hevig middaglicht moet
zeven, een knuffelbeest voor peuters uit een tijd
die mét geschiedenis en al is opgeruimd, één paar
espadrilles, weggelopen uit La Grande Vadrouille
met Bourvil, die cactusachtige waar men gerust
een blad van af mag knijpen – stop het in een pot
vol magere aarde en het spul schiet uit…

 

Selbstporträt

Ich, der ich von Redseligkeit den Nachgeschmack
geschmeckt habe, und sie ist unbelecktund
pfeffert mir den Mund mit ihrem Schnack,
der beißend meine Zunge schreckt;

ich, der ich, wo es kribbelte, das Wort
gespürt habe als weißes Blatt
und schreibe so als würde ich seinen Mord
begehen, all das Weiße satt;

ich, der ich den Galopp von Hühnern ohne Kopf
gesehen habe, und wie alt war ich,
der ich das Herz, das stockend pocht,
gehört habe, so fürchterlich? –

Ich, der ich manches Buch und eine Blume
beschnuppert habe und verstumme.

 

 Vertaald door Ard Postuma

 vandenbremt

Stefaan van den Bremt (Aalst, 12 oktober 1941)

 

De Italiaanse dichter Eugenio Montale werd geboren in Genua op 12 oktober 1896. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2007 en ook mijn blog van 12 oktober 2008 en ook mijn blog van 12 oktober 2009.

Stolpern

Stolpern, hängen bleiben
läßt sich nicht vermeiden,
um die Sprache
aus ihrer Tumbheit aufzuschrecken.
Doch mit Stottern ist es nicht getan
es mag zwar weniger geräuschvoll sein
aber verdorben ist es allemal. So
hat man sich zu beschränken
auf ein halbes Sprechen. Einmal begab es sich,
das einer ganz zu sprechen wagte
und er blieb gänzlich unverstanden. Gewiß
hielt er sich selber für den letzten
Sprecher. Doch es kam anders:
Alle sprechen, nach wie vor
und nur die Welt ist seither
stumm.

 

Am Meer (oder beinahe)

Es zirpt die letzte der Zykaden
auf der gelben Eukalyptusrinde
die Kinder sammeln Pinienkerne,
unverzichtbar für die Galantine
eine Dogge jault hinter dem Eisengitter
einer nunmehr unbewohnten Villa
die Väter hatten sie erbauen lassen
doch keines der Kinder hat sie gewollt
Platz gäbe es darin für hunderttausend Bebenopfer
von hier aus sieht man nicht einmal ans Ufer
sofern man das noch Ufer nennen kann, diese achtzig Prozent Strand
an die Bademeister abgetreten
und es wäre wohl vermessen, hier
auf einen halkyonischen Frieden zu pochen
das Meer ist außerdem verpestet
während all der Abfall sich zusammendrängt
zu Wellen, kleinen Hügeln, Plastiken
mit dem Schwund der Hecken hat man auch
die entzückenden Sprosse des Rosts ausquartiert
die Zaun- oder Haubenkönige wie sie
die Dichter so gerne besingen Und da ist auch so manch Magnolienknospe
das Schild des Kinderarztes, doch die Kinder
vollführen lieber ihre Fahrradflüge
und kommen gut zurecht auch ohne seine Kuren
Wer sie in vollen Zügen atmen will
die Muse unsrer Zeit, die Dürftigkeit
der sei hierher verwiesen, ohne Grund zur Eile
es ist der dumpfe Schlag, der schaudern macht
nicht etwa das schleichende Schwinden, der süße Odem des Nichts
Hic manebimus, gefällt es euch? Nicht wirklich
überwältigend, doch alles Bessere sähe schon viel zu sehr
nach Sterben aus (und das gefällt allein den Jungen).

 

Vertaald door Theresia Prammer

montale

Eugenio Montale (12 oktober 1896 – 12 september 1981)

 

De Amerikaanse dichter, criticus en vertaler Robert Stuart Fitzgerald werd geboren op 12 oktober 1910 in Springfield, Illinois. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2008 en ook mijn blog van 12 oktober 2009.

The Shore of Life

I. I came then to the city of my brethren.
Not Carthage, not Alexandria, not London.

The wide blue river cutting through the stone
Arrowy and cool lay down beside her,
And the hazy and shining sea lay in the offing.

Ferries, pouring the foam before them, sliding
Into her groaning timbers, rang and rang;
And the chains tumbled taut in the winches.

Upstream the matted tugs in the heavy water,
Their soiling smoke unwrapped by the salt wind,
Footed with snowy trampling and snowy sound.

On tethers, pointing the way of the tide,
The crusted freighters swung with their sides gushing.

On evening’s ship pointing northward,
A golden sailor at sunset stood at the bow,
As aloft in the strands a tramcar with tiny clanging
Slowly soared over, far upward and humming still.

 

II. Not Athens, Alexandria, Vienna or London.

And evening vast and clean above the city
Washed the high storeys with sea-light, with a silken
Sky-tint on the planes and the embrasures:
The clump of crags and glitter sinking eastward
With the slow world, the shadow-lipping shores,
Pale after-conflagration of the air.

On terraces, by windows of tiredness,
The eyes dropped from that glow to the dusk atremble,
Alive with its moving atomic monotone:

There the hot taxis at the pounding corner
Fitted their glossy flanks and shifted, waiting,
And the girls went by with wavering tall walking,
Their combed heads nodding in the evening:

The hour of shops closing, the cocktail hour,
Lighting desire and cigarettes and lighting
The strange lamps on the streaming avenue.

fitzgerald

Robert Fitzgerald (12 oktober 1910 – 16 januari 1985)
Hier met collega-dichter Harvey Shapiro (rechts)

 

De Amerkaanse schrijfster Ann Petry werd geboren op 12 oktober 1908 in Old Saybrook, Connecticut. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2009.

Uit: Harriet Tubman: Conductor on the Underground Railroad

„Chesapeake Bay forms the western boundary of the section of Maryland which is sometimes called Tidewater Maryland, sometimes called the Eastern Shore. Here there are so many coves and creeks, rivers and small streams, that the land areas are little more than heads or necks of land, almost surrounded by water.

In these streams the ebb and flow of the tide is visible for miles inland-hence the name Tidewater Maryland.

In 1820, much of the Eastern Shore was heavily wooded. The streams were filled with fish. Game birds — wild duck and snipe — abounded in all of the coves and marshes. It could truly be said that every plantation thereabout “at its garden gate, has an oyster-bed, a fishing-bar, and a ducking blind.”

The plantation that belonged to Edward Brodas, in Dorchester County, was typical of this section of Maryland, for one of its land boundaries was a river-the Big Buckwater River. It was more or less isolated. The nearest village, Bucktown, was little more than a settlement composed of post office, church, crossroads store, and eight or ten dwelling houses.

There was an air of leisure about the planter’s life here. Fishing and hunting were an integral part of it, just as it had been part of the life of the Indians, who had practically disappeared from the Eastern Shore by 1750.

The house in which Edward Brodas lived was very large. There had to be room for his friends, his relatives, as well as his family. Visitors came from long distances, and so usually stayed a month or two before undertaking the journey back home. There were extra rooms for travelers, who carried the proper letters of introduction, because inns andtaverns offered uncertain lodging for the night.

Edward Brodas was known as the Master to his Negro slaves. His house, which the slaves called the Big House, stood near a country road. The kitchen was a small detached building in the rear, known as the cookhouse. Not too far away from the Big House were the stables, where the riding horses and the carriage horses, the grooms and the hostlers were housed.“

petry.jpg

Ann Petry (12 oktober 1908 – 28 april 1997)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Paul Engle werd geboren op 12 oktober 1908 in Cedar Rapids. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2008 en ook mijn blog van 12 oktober 2009.

Return in Autumn

The land unchanged, the cattle track,
Narrow for two split hooves to meet,
Winds to walnut grove and back
As when I walked it with bare feet,

Horses with no different eye—
Brown water flowing over stone—
Watch white-maned north wind running by,
Or corn from fields that they had sown.

New mood in older things must be
An inner change, mind’s bone grown longer,
Nerves less blind, more quick to see,
Blood’s cry for air turned stronger.

A man’s age like returning rain
Mingles with flesh it knew when younger,
Raising for him that bitter grain,
Remembered things, which ease no hunger.

Through that rain beating on my face
I see the huddled shape of days
That wandered with me in this place,
But lost their old and friendly ways.

Can I hills, horses understand,
And not past self? Yet here, I know
That one tense mind, one troubled hand,
Make present self forever go,

As frozen pond, the end of food,
Drives the southward duck to flying.
Though I return in autumn wood
I can find nothing but its crying.

engle

Paul Engle (12 oktober 1908 – 25 maart 1991)
Hier in 1957 met Writers’ Workshop studenten

 

De Franse schrijver Louis Hemon werd geboren op 12 oktober 1880 in Brest in Bretagne. Hemon had het voorecht onderwijs te volgen aan het Lycee Montaigne en het Lycee Louis-le-Grand in Parijs. Na zijn licentiaat in de rechten aan de Sorbonne Hemon Louis in 1901 veranderde zijn carrière van richting en ging hij naar Engeland, waar hij werkte als tweetalig secretaris. In 1911 emigreerde hij naar Canada waar hij behalve in kantoorbanen (verzekeringen, secretaris) op landbouwbedrijven in de Frans-Canadese wildernis werkte, die op dat moment ver verwijderd was van enige modernisering en industrialisatie. Hier schreef Hemon zijn bekendste werk „Maria Chapdelaine.“

Uit: Maria Chapdelaine

Au soir, le père Chapdelaine s’assit sur le seuil pour fumer et dit pensivement:

-François Paradis va passer bientôt. Il a dit qu’il viendrait peut-être nous voir.

Maria répondit: « Oui » très doucement, et bénit l’ombre qui cachait son visage.

Il vint dix jours plus tard, longtemps après la nuit tombée. Les femmes restaient seules à la maison avec Tit’Bé et les enfants, le père étant allé chercher de la graine de semence à Honfleur, d’où il ne reviendrait que le lendemain.

Télésphore et Alma-Rose étaient couchés, Tit’Bé fumait une dernière pipe avant la prière en commun, quand Chien jappa plusieurs fois et vint flairer la porte close. Presque aussitôt deux coups légers retentirent. Le visiteur attendit qu’on lui criât d’entrer et parut sur le seuil.

Il s’excusa de l’heure tardive, mais sans timidité.

-Nous avons campé au bout du portage, dit-il, en haut des chutes. Il a fallu monter la tente et installer les Belges pour la nuit. Quand je suis parti je savais bien que ce n’était quasiment plus l’heure de veiller et que les chemins à travers les bois seraient mauvais pour venir. Mais je suis venu pareil, et quand j’ai vu la lumière…

Ses grandes bottes indiennes disparaissaient sous la boue; il soufflait un peu entre ses paroles, comme un homme qui a couru; mais ses yeux clairs étaient tranquilles et pleins d’assurance.

-Il n’y a que Tit’Bé qui ait changé, fit-il encore. Quand vous avez quitté Mistassini il était haut de même…

Son geste indiquait la taille d’un enfant. La mère Chapdelaine le regardait d’un air plein d’intérêt, doublement heureuse de recevoir une visite et de pouvoir parler du passé.

-Toi non plus tu n’as pas changé dans ces sept ans-là; pas en tout; mais Maria…sûrement, tu dois trouver une différence!

Il contempla Maria avec une sorte d’étonnement.

-C’est que… je l’avais déjà vue l’autre jour à Péribonka.“

 hemon

Louis Hemon (12 oktober 1880 – 8 juli 1913)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 12 oktober 2008.

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Paula von Preradović werd geboren op 12 oktober 1887 in Wenen.

Stefaan van den Bremt, Eugenio Montale, Robert Fitzgerald, Ann Petry, Paul Engle, Paula von Preradović

Vlaams dichter en essayist Stefaan van den Bremt werd geboren in Aalst op 12 oktober 1941. Van den Bremt studeerde Romaanse filologie te Leuven en werd daarna leraar Frans en geschiedenis te Brussel. Ook werd hij medewerker en redacteur van het tijdschrift Kreatief. Zijn bezoek aan de Palestijnse vluchtelingenkampen in Jordanië in 1969 bracht hem in contact met het Palestijnse verzet en dit leidde uiteindelijk in 1974 tot een veroordeling wegens medeplichtigheid aan de Palestijnse aanslag van 1972 die hem tevens zijn baan kostte. Van den Bremt debuteerde in 1968 onder het pseudoniem Stevi Braem met de dichtbundel Sextant. Zowel in deze bundel als in de erop volgende Een valkuil in de wolken (1971) en Van het een komt het ander (1973) blijkt zijn thematiek gericht op de verhouding tussen de versimpelde weergave van de werkelijkheid en de complexheid van die werkelijkheid zelf. In zijn Dossier Latijns Amerika (1972) en in Het spel van Angèle en Adèle (1976) richt hij zich vooral op maatschappelijke en politieke vraagstukken. Zijn engagement blijkt ook uit de vertalingen die hij verzorgde, werk van Nicolas Guillén, Bertolt Brecht en Maryse Condé. In 1980 werd hem de L.P. Boonprijs voor zijn gehele werk toegekend.

 

Zelfportret

Ik die de nasmaak van loslippigheid

geproefd heb, en zij is te jong

en praat mijn mond voorbij en bijt

als peper op mijn tong;

 

ik die de vreemde kriebel van het woord

gevoeld heb als het witte blad

en zit te schrijven als vermoord

ik het, al dat wit zat;

 

ik die de ren van kippen zonder kop

gezien heb, en hoe oud was ik

die de stokkende harteklop

gehoord heb van de schrik? –

 

Ik die aan boeken en een bloem

geroken heb, en ze niet noem.

 

 

 

De Nachtwacht

Een klad kaal licht verloor zich in het donker

waarvan het einde zoek is voor het oog

en in de kring waarin het zich bewoog

wierp ik mijn schaduw. Als een kale jonker

barstte dat licht uit in het aardedonker

en stootte zich aan mij, want ook ik toog

op weg naar duisternis die mij aanzoog

als een planeet vol uitgeblust geflonker.

 

Dat patserige licht kwam er niet achter

en paste liever voor het donker. Wachter,

dat was ik, van de nacht. En wat was hij?

Een afgestorven dag. Hij rustte zachter

dan ik, die nog in dit dood taalgetij

moet waken, spraak en schrift voorbij.

bremt

Stefaan van den Bremt (Aalst, 12 oktober 1941)

 

De Italiaanse dichter Eugenio Montale werd geboren in Genua op 12 oktober 1896. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2007 en ook mijn blog van 12 oktober 2008.

 

Een gedicht

Eis van jezelf geen woord dat onze vormeloze ziel

volkomen inlijst en in vuren letters

haar verlicht en schittert als een crocus

verloren in een grasveld grijs van stof.

 

De man te zijn die in zekerheid wandelt,

bevriend met de anderen en met zichzelf,

zijn schaduw is het een zorg wat de hondster

stempelt op een bladderende muur.

 

Vraag niet om de spreuk die werelden opent

maar om een lettergreep, knoestig en droog als een tak.

Slechts dit kunnen wij je zeggen vandaag:

dat wat wij niet zijn, dat wat wij niet willen.

 

 

Vertaald door Jan Emmens

 

 

DIE POESIE

I

Der quälend schweren Frage Walten,

ob Inspiration vom Heißen, ob vom Kalten,

hat nichts zu tun mit Wärmelehre.

Ekstase bringt nichts, Vakuum geht ins Leere…

Gedichte kommen nicht gegrillt, gefroren.

Hier werden Wörter nur geboren,

die, unverdaut und ungestüm,

nur darauf warten, zu entflieh’n

aus Küche oder Kühlbereich.

Woher sie kamen, ist ja gleich. Und kaum entfloh’n

schaun sie sich um und fragen sich auch schon:

Was tu ich nun?

 

II

 

Voll von Horror

verweigert Poesie das dumme

Wortdefinieren der Scholaren.

Doch ist es fraglich, ob dies äußerst Stumme

sich selbst genügt – sich und

dem Bühnenschieber, der vergißt

und drüber stolpert, daß nun er

der Autor ist.

 

 

Vertaald door Walter A. Aue

 

montale

Eugenio Montale (12 oktober 1896 – 12 september 1981)

 

De Amerikaanse dichter, criticus en vertaler Robert Stuart Fitzgerald werd geboren op 12 oktober 1910 in Springfield, Illinois. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2008.

Midsummer

The adolescent night, breath of the town,
Porchswings and whispers, maple leaves unseen
Deploying moonlight quieter than a man dead
After the locust’s song. These homes were mine
And are not now forever, these on the steps
Children I think removed to many places,
Lost among hushed years, and so strangely known.

This business is well ended. If in the dark
The firefly made his gleam and sank therefrom,
Yet someone’s hand would have him, the wet grass
Bed him no more. From corners of the lawn
The dusk-white dresses flutter and are past.
Before our bed time there were things to say,
Remembering tree-bark, crickets, and the first star…

After, and as the sullenness of time
Went on from summer,
here in a land alien
Made I my perfect fears and flower of thought:
Sleep being no longer swift in the arms of pain,
Revisitations are convenient with a cough,
And there is something I would say again
If I had not forever, if there were time.

 

 

Song After Campion

Ravished lute, sing to her virgin ears,
Soft notes thy strings repeating;
Plucked harp, whose amorous song she hears,
Tell her the time is fleeting;
Night-tide and my distress of love
O speak, sweet numbers,
That pity her heart may move
Before she slumbers.

Pale moth, that from the moon doth fly,
Fickle enchantments weaving,
Night faery, come my lady nigh
When the rich masques are leaving;
Tell her who lieth still alone
Love is a treasure
Fair as the frail lute’s tone
And perished measure.

fitzgerald

Robert Fitzgerald (12 oktober 1910 – 16 januari 1985)

 

De Amerkaanse schrijfster Ann Petry werd geboren op 12 oktober 1908 in Old Saybrook, Connecticut. Zij studeerde farmacie, trok naar New York en werkte daar voor twee kranten. In Harlem kwam zij in aanraking met de armoede en de uitbuiting van de zwarte bevolking gedurende de depressie. In 1938 begon zij met het publiceren van verhalen Zij schreef ook een somber-naturalistische roman met The Street (1946). De protagoniste, Lutie Johnson, is een jonge zwarte vrouw die door haar racistische en mysogene omgeving ten onder gaat. Toch is zij een sterke vrouw die hard vecht om haar eigen lot en dat van haar zoon Bub te verbeteren. Maar de krachten waartegen ze moet opkomen, zijn al te vijandig. Hoe verbeten ze ook probeert om uit het slop te geraken, uiteindelijk moet ze zich toch gewonnen geven. Net als Bigger blijkt ze niet opgewassen tegen haar omgeving.

Uit: The Street

“She stood there thinking that it was really a pity they couldn’t somehow manage to rent the halls, too. Single beds. No. Old army cots would do. It would bring in so much more money. If she were a landlord, she’d rent out the hallways. It would make it so much more entertaining for the tenants. Mr. Jones and wife could have cots number one and two; Jackson and girl friend could occupy number three. And Rinaldi, who drove a cab nights, could sublet the one occupied by Jackson and girl friend.
She would fill up all the cots–row after row of them. And when the tenants who had apartments came in late at night, they would have the added pleasure of checking up on the occupants. Jackson not home yet but girl friend lying in the cot alone–all curled up. A second look, because the lack of light wouldn’t show all the details, would reveal–ye gods, why, what’s Rinaldi doing home at night! Doggone if he ain’t tucked up cozily in Jackson’s cot with Jackson’s girl friend. No wonder she looked contented. And the tenants who had apartments would sit on the stairs just as though the hall were a theater and the performance about to start–they’d sit there waiting until Jackson came home to see what he’d do when he found Rinaldi tucked into the cot with his girl friend.“

AnnPetry

Ann Petry (12 oktober 1908 – 28 april 1997)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Paul Engle werd geboren op 12 oktober 1908 in Cedar Rapids.  Zie ook mijn blog van 12 oktober 2008.

 

 

In a Bar Near Shibuya Station, Tokyo

 

The Japanese next to me at the bar

bites at his sake with big irregular teeth.

Behind the heavy glasses (which he wears

like an elegant suit of clothes) his eyes

are yellow as the warm wine he is drinking.

 

He turns like a door opening and says

with an aggressive softness, “USA?”

 

I nod, waiting to see the color of his mind.

 

“I was wounded at Okinawa.”

The words drop reluctantly from his mouth

like drops of wine from the bottom of the bottle.

 

I set my weight on the soles of my feet

and keep a careful eye on his hands.

he pulls up his sleeve. The scar cries out

along his arm like an exclamation mark.

What words do you speak to an accusing wound?

He looks at the scar as a man looks at a bug

crawling his skin, with interest and loathing,

wishing that it would simply go away.

 

“I’m sorry,” I say. The words in their silly weakness

vibrate in the vivid lamplight of the bar

before they fall to the floor with a shamed rustle.

 

He clenches and unclenches his fist. The scar ripples.

 

I lift my hands. I am ready, like a new kid

uneasy on a school ground the first day.

 

“American doctor fix my arm good,” he says.

And then his face collapses into a smile.

“He not fix good, I not pick up sake now.”

 

He lifts the blue-glazed, lovely curving cup

and gestures gently toward me. Shyly his eyes

move over mine like a friendly hand. We drink.

 

He puts the cup down carefully on the bar

with a brave lightness, as if it were a bomb

waiting to go off and blast his hand.

 

His face goes back to being merely a face.

 

Outside, Tokyo growls like a hunting tiger.

 

PaulEngle

Paul Engle (12 oktober 1908 – 25 maart 1991)

 

 Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 12 oktober 2008. 

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Paula von Preradović werd geboren op 12 oktober 1887 in Wenen.