H.H. ter Balkt, William Carlos Williams, Ken Kesey, Abel Herzberg, Dilip Chitre

De Nederlandse dichter H.H. (Herman Hendrik) ter Balkt werd geboren in Usselo op 17 september 1938. Zie ook mijn blog van 17 september 2010 en eveneens alle tags voor H. H. Ter Balkt  op dit blog.

 

 

Hoe een wijnkelder te beginnen
aan Vuurpijl

Neem vijftig flessenscherven.
Honderd stevige flessenscherven.
Flessenscherven die goed gebouwd zijn.
Vijfhonderd gelukkige flessenscherven.

Het is erg interessant om de scherven
in een jute zak of wijnkist te stoppen,
de groene scherven op de groene of
de witte op de witte te stapelen.

Scherven van wijnkruiken, wijnflessen.
Scherven van frankrijk en duitsland.
Voor het oog van de wijnetiketten
zijn alle flessenscherven gelijk.

Omdat het oog het zijne wil, voeg
aan de kelder aarde toe, zout, sterren.
Mooier nog: de adel van een straatkat
ondergegaan in een goed wijnjaar.

 

 

Spreuken van de donder

Klopper kleurt zich met ’t hout van de deur.
Wie de stad met list bouwt, de burcht met onrecht,
die zal vallen. Wie raaskalt zal verdwalen,
hartenscheurders worden zure regen.

Wie vervoering dooft, van tombe naar tombe
tolt hij. Die ’t water teert, zoet DDT
kust vroeger dan hij de engelenveer.
Nog niet eerder snelwandelden veenlijken.

Hinnikten paarden harder voor hun wagen,
zag ik in de straten kinderen banger.
Rogge en haver wilden hondsdraf zijn.

Onbarmhartig werden zelfs de zandwegen
en handenwringend boog de ellendige.
De rivier van vonken, de luchten vuur.

 

 

De mollen

Bij zijn opgedroogde zwarte Styx graaft Charon
de veerman, zijn roeispanen klauwen geworden,
wachter van de ivoren poorten en oogschaduw;
aarde geworden zwijgen de vliegende mythen
onder de zilveren gesp van De Dolfijn en Zwaan
bij de onderaardse Styx, de boot van gebeente.

Zachtzinnige ondermijners in hun bontjassen
van Russische adel uit de tijden van De Mantel
rusten de mollen geworden Charons in hun gangen
nachtzwart uitgestrekt in ondergrondse burchten,
seinend naar t landvolk met signalen van aarde
‘Land in zicht’ mompelend tussen hun tanden…

 

 

 

H.H. ter Balkt (Usselo, 17 september 1938)

Lees verder “H.H. ter Balkt, William Carlos Williams, Ken Kesey, Abel Herzberg, Dilip Chitre”

H.H. ter Balkt, William Carlos Williams

De Nederlandse dichter H.H. (Herman Hendrik) ter Balkt werd geboren in Usselo op 17 september 1938. Zie ook mijn blog van 17 september 2010 en eveneens alle tags voor H. H. Ter Balkt op dit blog.

 

Hoera! De Herfst komt

De roodkoperen kont van de kunst
wordt door velen gekust,
zo komen ook op de 60watts gloeilamp
vliegen en torren af bij miriaden

denkend: waar ’t licht is is ’t lekker
De schrik van de torren ontlaadt zich
in minuscule stippen, hun altaren
die zij bouwen op het glas van de gloeilamp

Hoera! de herfst komt! veel duister
veel lampen veel vleugelslag
Lezer onder je gloeilamp hef je hoofd op:
de trekvogels gaan, de uiltjes komen.

 

IJzel en brem

In de hoekjes van de ogen huilt het
Zienderogen werd de winter een keel
Het is de keel van de winter die krast
De brem op de akkerrand lijkt bevroren

De brem op de akkerrand leek geelzwart
Winter hurkte als een kraai op het dak
Zwart en geel en kraste uitzinnig
Toen ijzel op de straatweg tokkelde

IJzel tokkelde op de straatwegen toen
De gele brem strakgespannen, een harp!
Twijgen hingen zwaarder van de ijzel
Tokkelend in de benige oostenwind

In de dunvingerige wind tinkelend
Zulke ijle muziek klonk op uit de tuinen
Brem bij je akker weersta de winter!
In de hoekjes van de ogen huilde het

 

Urnenvelden; hazenhemelen

Wit wollegras, lavendelheide gluurden uit
hun hoogveen naar aaneengestikte hazenvellen
grauw als de vergleden en naderende eeuwen
boven nederzettingen, rechthoekig, met

twee ingangen in de lange zijden; middenin
die hoeven één rij dragende palen: dat is wat
wij vonden en dat hun bewoners de as van hun
doden in urnen bewaarden, de urnen bijzetten

in heuvels, altijd door kringgreppels omringd.
Hier en daar in ’t zand een vorstengraf, met
koninklijke gaven: geknakt zwaard; paardentuig.

Soms zag een kiespijnlijder of visionair tegen
de hazenvellenhemel metropolen geprojecteerd;
neon; en op de urnenvelden drupte zijn lach.

H.H. ter Balkt (Usselo, 17 september 1938)

Lees verder “H.H. ter Balkt, William Carlos Williams”

H.H. ter Balkt, William Carlos Williams, Ken Kesey, Abel Herzberg

De Nederlandse dichter H.H. (Herman Hendrik) ter Balkt werd geboren in Usselo op 17 september 1938. Zie ook mijn blog van 17 september 2010 en eveneens alle tags voor H. H. Ter Balkt op dit blog.

 

Grote Beuk

Hij is het zwijgen rechtop de hemel in;
de wind, de hitte en regen hieuwen zijn stam
en takken, zijn wortels als houten fonteinen
wellend uit de bronnen. Alle seizoenen

krijgen kwartier, hij is het opgetaste
korte en lange jaar, in de zomer fluistert
nog de witte sneeuwjacht in zijn blad en bronzen
herfst omarmt stormend zijn schors in de meimaand.

Toen de bleke, felle bliksems kwamen die hun
harpoenen plantten in jouw hart en vier takken
woedend versplinterden, sapstromen dempten

die opstijgen wilden na de winter, wachtte,
grote beuk, achter je de kuil (doodkalm kraken
slaapt in het veld) slechts voor jou daar gegraven.

 

De peppels

In hun windschermen tegen ’t noodweer
Vielen kijkgaten voor verspieders;
In hun marskramerskist geen proviand;
Niet langer land van melk en honing.

Het jaagt drukdoend door je bladeren,
Peppels. Wijk niet voor de klompenmakers.
Met groot materieel rukt de nacht uit,
Langs je stammen siddert wind en geest.

 

Het mooie wandbord

Het stamt uit de hoeve; van rendierhoeders,
ergens waar de weg ophoudt en elektriciteit
eindigt; uit een noordelijk land. De luxe
specialiteit van die herberg is kluizenarij.

Er werden stroppen verkocht, te nauw
voor de hals. Maar als Noorderlicht straalde
daar het wandbord, bol als een drinkend oog,
blauwe en rode bloemen op zwart hout.

Ik zweer niet zo bij wandborden, maar deze
ernstig op hout geverfde verbeelding toonde
een samenhang die voorheen ooit bestond.
blik van ’t innerlijk oog en van de bergen.

H.H. ter Balkt (Usselo, 17 september 1938)

Lees verder “H.H. ter Balkt, William Carlos Williams, Ken Kesey, Abel Herzberg”

H.H. ter Balkt, William Carlos Williams, Ken Kesey, Abel Herzberg, Ludwig Roman Fleischer, Dilip Chitre, Albertine Sarrazin, Mary Stewart, Jonas T. Bengtsson

De Nederlandse dichter H.H. (Herman Hendrik) ter Balkt werd geboren in Usselo op 17 september 1938. Zie ook mijn blog van 19 september 2006 en  mijn blog van 19 september 2007 en ook mijn blog van 17 september 2008 en ook mijn blog van 17 september 2009.

 

China, Juni

De dichter is maar blinde
vlier, hij kreunt en zingt
in de wind die in hem klimt

In juni bloeiden op dat plein papaver en gentiaan
(die elkaars geheime zwijgende geliefden zijn)
Demonische kweekgras-wortels mokten …Bloemkronen
lokten duizend plukkers uit hun schaduw

Woest doemden voerlieden op in hun maaidorsers
van steen waarvan de stenen wielen ratelden; hard
snerpten zwepen in de stenen hand van de menners
die neermaaiden de papaver en de gentiaan

De dichter is maar blinde
vlier, hij zwijgt en zinkt in de wind
die aan hem wringt

 

Hymne aan de walnotenboom

Blijf af van de vruchten van de walnotenboom,
schud niet aan zijn takken en zijn stam,
wie zich de vruchten toeëigent, wie beslag legt,
liefdeloos, die zal het niet goed gaan.
Wie de walnotenboom pijnigt, zal omvallen.
Lang leve de walnotenboom, moge hij leven in vreugde.
Hij is de eenhuizige rijkdragende.
Hem kwaad berokkenen is er niet bij.
Het zegel beschermt hem. Het onverzwakte schild houdt stand.
Niemand steelt van de walnotenboom.
Die het wel doen die zullen zeker inslapen.
Negen kruiden beschermen de walnotenboom.
Fladder weg, ruisende spoken.
Fladder weg, dertien plagen en pijnen.
Es Yggdrasil moet wel een walnotenboom zijn.
Helder zijn in voorjaar en zomer de bladeren.
Blijf met je licht.

 

De tijd

De tijd is een mesjokkeme dokter.
Van kerkhofdrek druppelt zijn ketting.
Zijn jas van zwachtels en knechting
Is de vlag van ’t land van de boktor.

Onder het uithangbord met de adder
Hield ie eerste spreekuur in Eden.
Een klokhuis zit sindsdien in de appel
En de ratelslang rijdt door de steden.

Vermomd als Dokter, Zandloper en Joker
Brouwt ie in zijn kolven de zwarte loper.
Doofpotten: zalfpotten met zachte zalven,
Eeuwen streek ie ze leeg aan de galgen.

 terbalkt

H.H. ter Balkt (Usselo, 17 september 1938)

 

De Amerikaanse dichter William Carlos Williams werd geboren in Rutherford (New Jersey) op 17 september 1883. Zie ook mijn blog van 18 september 2006 en ook mijn blog van 17 september 2007 en ook mijn blog van 17 september 2008 en ook mijn blog van 17 september 2009.

Children’s Games

I
This is a schoolyard
crowded
with children

of all ages near a village
on a small stream
meandering by

where some boys
are swimming
bare-ass

or climbing a tree in leaf
everything
is motion

elder women are looking
after the small
fry

a play wedding a
christening
nearby one leans

hollering
into
an empty hogshead
II
Little girls
whirling their skirts about
until they stand out flat

tops pinwheels
to run in the wind with
or a toy in 3 tiers to spin

with a piece
of twine to make it go
blindman’s-buff follow the

leader stilts
high and low tipcat jacks
bowls hanging by the knees

standing on your head
run the gauntlet
a dozen on their backs

feet together kicking
through which a boy must pass
roll the hoop or a

construction
made of bricks
some mason has abandoned

breughel

 Brueghel, Kinderspelen (detail), ca. 1560

III
The desperate toys
of children
their

imagination equilibrium
and rocks
which are to be

found
everywhere
and games to drag

the other down
blindfold
to make use of

a swinging
weight
with which

at random
to bash in the
heads about

them
Brueghel saw it all
and with his grim

humor faithfully
recorded
it.

williams

William Carlos Williams (17 september 1883 – 4 maart 1963)
Zelfportret, 1914

 

De Amerikaanse schrijver Ken Kesey werd geboren in La Junta (Colorado) op 17 september 1935. Zie ook mijn blog van 17 september 2008 en ook mijn blog van 17 september 2009.

Uit: One Flew Over the Cuckoo’s Nest

„Ten-thirty Public Relation comes in with a ladies’ club following him. He claps his fat hands at the day-room door. “Oh, hello, guys; stiff lip, stiff lip… Look around, girls; isn’t it so clean, so bright? This is Miss Ratched. I chose this ward because it’s her ward. She’s, girls, just like a mother. Not that I mean age, but you girls understand…”

Public Relation’s shirt collar is so tight it bloats his face up when he laughs, and he’s laughing most of the time I don’t ever know what at, laughing high and fast like he wishes he could stop but can’t do it. And his face bloated up red and round as a balloon with a face painted on it. He got no hair on his face and none on his head to speak of; it looks like he glued some on once but it kept slipping off and getting in his cuffs and his shirt pocket and down his collar. Maybe that’s why he keeps his collar so tight, to keep the little pieces of hair out.

     Maybe that’s why he laughs so much, because he isn’t able to keep all the pieces out.

     He conducts these tours — serious women in blazer jackets, nodding to him as he points out how much things have improved over the years. He points out the TV, the big leather chairs, the sanitary drinking fountains; then they all go have coffee in the Nurses’ Station. Sometimes he’ll be by himself and just stand in the middle of the day room and clap his hands (you can hear they are wet), clap them two or three times till they stick, then hold them prayerlike together under one of his chins and start spinning. Spin round and around there in the middle of the floor, looking wild and frantic at the TV, the new pictures on the walls, the drinking fountain. And laughing. What he sees that’s so funny he don’t ever let us in on, and the only thing I can see funny is him spinning round and around out there like a rubber toy — if you push him over he’s weighted on the bottom and straightaway rocks back upright, goes to spinning again. He never, never looks at the men’s faces…

kesey

 Ken Kesey (17 september 1935 – 10 november 2001)

 

De Nederlandse toneel- en kroniekschrijver en essayist Abel Herzberg werd geboren in Amsterdam op 17 september 1893. Zie ook mijn blog van 17 september 2008 en ook mijn blog van 17 september 2009.

Uit: Amor fati (Vertaald door Jack Santcross,)

The last train

On 8 April 1945, five or six empty trains, each some fifty wagons long, were standing in the station of the small town of Belsen on Luneburg Heath. The station consisted only of a number of platforms, three or four parallel to one another, and a couple more adjoining at an angle. There was no sign of any station building or waiting room. There was also no ticket office or ticket barrier. None of those was needed. The station was the loading and unloading point for the inhabitants of the extensive neighbouring barracks and the series of camps which, by means of the many side roads leading off the main road, and barred by one barrier after another, one barbed wire fence after another, and flanked by all kinds of watchtowers, were accessible only to the chosen. The chosen were prisoners of war, political prisoners, and Jews. None of us knew how many people were concentrated there.

Taking all the different groups and sections together, it may have been a hundred thousand.

When a German tells you that he knew nothing of the camps or of the conditions that prevailed there, he may not be lying. However, it does not exonerate him. The question is, whether he could and should have known. Whatever, the S.S. liked secrecy. Perhaps because it instils greater fear than openness does. To let a nation guess and suspect that ‘somewhere, something terrible is happening’ is perhaps a more effective means for a police state to rule by than to tell it the truth.

Something else may have played a part as well. When a cat has caught something tasty, it drags it to a corner where it can feast in secret. That, more or less, is how the S.S. dragged its prey to a secret place where it feasted behind closed doors.

The trains on the so-called station of Bergen-Belsen consisted partly of coal wagons. A few were covered with a kind of improvised, tattered tarpaulin. Most were open. When the Russians began to push forward in Poland, prisoners were transported in these wagons for days and nights on end, for weeks on end, through rain, snow, frost, and storm, often without food or water, from east to west. The

Germans abandoned everything, except their prey.“

herzberg

Abel Herzberg (17 september 1893 – Amsterdam, 19 mei 1989)

 

 

De Oostenrijkse schrijver Ludwig Roman Fleischer werd geboren op 17 september 1952 in Wenen. Zie ook mijn blog van 17 september 2008 en ook mijn blog van 17 september 2009.

Uit: Aus der Schule oder Europaanstalt Mayerlingplatz

“Werfel war mit der Gattin von Gustav Mahler verheiratet”, stößt die Kandidatin – eine bleiche Blondine mit Pippi Langstrumpf-Zöpfen – hervor. Externistenmatura-Vorprüfer Urner nimmt es nickend hin, während Beisitzer Terlaner den Satz auf den Umschlag seines Notizbuchs schreibt, ein Grinsen unterdrückend.
Kleinschriftsteller Terlaner ist mehrbereichsliterarisch tätig: beisitzend (des Beisitzerhonorars wegen, das die Monatsalimentation für seine Tochter abdeckt), beischreibend (der für sein neuestes work in progress interessanten Zitate wegen), beilesend (wegen seiner Anstaltsjubiläums-bedingten Arbeit am Leben des Anstaltsnamensgebers Ruprecht Mayerling). Der erste Gipsabdruck der Dichterbüste steht jetzt auf einem Blumentisch in Willi Musters Direktionszimmer: ein Ficus mußte WunibaWeinstöckls Opus weichen. Das Originalabbild der Originalabbilder des Originals wird anläßlich des Festaktes in der Anstaltsaula enthüllt werden. Terlaner verhüllt den allen Lebenden längst entstorbenen Dichterschädel mit dem Willkürrealismus seines eigenen Zeitalters.
“Sie war darauf erzogen worden, daß sie sich an einen Mann bindet”, sagt Pippi Langstrumpf über eine Schädelfigur Handkes, “aber schließlich hat sie sich ein Kind mit der Nadel abgetrieben.”
“Nicht nur eine kriminelle Handlung, sondern auch eine Sünde wider den Glauben, nicht wahr,” nickt Urner, ich danke Ihnen, Frau Kandidatin, das ist also würde ich sagen ein Befriedigend, nicht wahr?”

 fleischer

Ludwig Roman Fleischer (Wenen, 17 september 1952)

 

De Indiase dichter, schrijver, schilder en regisseur Dilip Purushottam Chitre werd geboren op 17 september 1938 in Baroda. Zie ook mijn blog van 17 september 2008 en ook mijn blog van 17 september 2009.

The Rains

Through her blood’s lightly layered
Hazy darkness
Lightning flashes out branches of my being
When, through intoxicated wet leaves,
The sudden stirring that’s the month of Ashadha
Passes tenderly like a slight shiver.
And there remains
Only she
Of the trees, among the trees, for the trees:
Woman smelling of the season.

 

They Tell Me Your Colour is Blue

They tell me your colour is blue
My life-breath feeds on your inspiring luminous pastures
All that stands still or moves has turned into grass
In celebration of your much-extolled blueness

It is also said that you are unfathomable
Those who know your exact whereabouts say so on oath
I am happier to realise you in your lost but similar addresses
In your nature that spurns all limits

All awareness turns over
In a winking of your eyes
Your serpentine power looms throughout your being
It shows us our destined parts in your vast anatomy

You – from the number one to its zillionth decimal – are
A unique curvature unto yourself
That has no outer shell nor has any inner space.

 

Vertaald door de dichter

 chitre

 Dilip Chitre (17 september 1938 – 10 december 2009)

 

De Franse dichteres en schrijfster Albertine Sarrazin werd geboren op 17 september 1937 in Allgiers. Zie ook mijn blog van 17 september 2008 en ook mijn blog van 17 september 2009.

Uit: La Traversière

Je fais l’escale-beauté au bistrot du bas de la côte où le car fait terminus ; puis je monte la rampe, ralentissant chaque pas, le coeur battant dans la gorge… D’autres épouses, d’autres parents aussi attendent devant le portail, des valises et des paquets à la main. Je donne mes papiers au surveillant-portier et je m’assois sur une borne du porche, dans la chaleur, face à la chapelle Cézanne, le dos tourné aux familles : je n’ai pas de colis de linge moi, je préfère envoyer des paquets postaux avec beaucoup de scotch et d’emballages pour embêter la personne chargée de les défaire — on a des bonnes en prison, on ne décachette, on ne dépapillote jamais rien sans l’aide du Personne — et puis, ça m’ennuie de gaspiller même une seconde de précieux parloir pour m’entretenir de trous de chaussettes avec mon mari.

Oh ! Lou, je viens à toi timidement, presque religieusement, j’entre en ta prison comme en un grand sanctuaire, j’avance ailée sur les graviers de la nef…

… Il semble qu’on ait toujours été là, qu’on y sera toujours, les doigts passés dans les trous du grillage, à s’échanger les yeux et les lèvres en silence, retrouvés au-delà des pelures —le droguet et le brassard-matricule, la robe toute neuve— loin du bourdonnement des autres qui enchérissent leurs gueulantes pour se faire entendre, loin de cet alignement de tête-à-tête, de cet enchevêtrement de duos”.

sarrazin

Albertine Sarrazin (17 september 1937 – 10 juli 1967)

 

De Engelse schrijfster Mary Stewart werd geboren op 17 september 1916 in Sunderland. Zie ook mijn blog van 12 sepember 2008 en ook mijn blog van 17 september 2009.

Uit: The Crystal Cave

„The day my uncle Camlach came home, I was just six years old.

I remember him well as I first saw him, a tall young man, fiery like my grandfather, with the blue eyes and reddish hair that I thought so beautiful in my mother. He came to Maridunum near sunset of a September evening, with a small troop of men. Being only small, I was with the women in the long, old-fashioned room where they did the weaving. My mother was sitting at the loom; I remember the cloth; it was of scarlet, with a narrow pattern of green at the edge. I sat near her on the floor, playing knuckle-bones, right hand against left. The sun slanted through the windows, making oblong pools of bright gold on the cracked mosaics of the floor; bees droned in the herbs outside, and even the click and rattle of the loom sounded sleepy. The women were talking among themselves over their spindles, but softly, heads together, and Moravik, my nurse, was frankly asleep on her stool in one of the pools of sunlight.

When the clatter, and then the shouts, came from the courtyard, the loom stopped abruptly, and with it the soft chatter from the women. Moravik came awake with a snort and a stare. My mother was sitting very straight, head lifted, listening. She had dropped her shuttle. I saw her eyes meet Moravik’s.

I was halfway to the window when Moravik called to me sharply, and there was something in her voice that made me stop and go back to her without protest. She began to fuss with my clothing, pulling my tunic straight and smoothing my hair, so that I understood the visitor to be someone of importance. I felt excitement, and also surprise that apparently I was to be presented to him; I was used to being kept out of the way in those days. I stood patiently while Moravik dragged the comb through my hair, and over my head she and my mother exchanged some quick, breathless talk which, hardly heeding, I did not understand. I was listening to the tramp of horses in the yard and the shouting of men, words here and there coming clearly in a language neither Welsh nor Latin, but Celtic with some accent like the one of Less Britain, which I understood because my nurse, Moravik, was a Breton, and her language came to me as readily as my own.“

stewart

Mary Stewart (Sunderland, 17 september 1916)

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Deense schrijver Jonas T. Bengtsson werd geboren in 1976 in Kopenhagen. In 2005 werd hij bekroond met de Deense debutantenprijs voor zijn roman Amina’s brieven. Submarino, zijn tweede roman, verscheen in 2007 en werd in 2010 verfilmd door Thomas Vinterberg. Deze film streed mee om de prijzen tijdens de Berlinale. Voordat hij begon met het schrijven van romans werkte Bengtsson voor de Deense tv-zender DR-TV. Geboren en getogen in de wijk Brønshøj woont hij nu in de wijk Nordvest in Kopenhagen.

Uit: Submarino (Vertaald door Günther Frauenlob)

„Das Fitnesscenter liegt im ersten Stock eines alten Fabrikgebäudes. Die Tür geht auf, er kommt die Treppe herunter und sieht sich mit abwesendem Blick um. Nichts auf der Welt kann diesen Mann jemals aus der Ruhe bringen. Er ist groß, hat dicke Muskeln und sehr wenig Fett. Durch sein weißes Netzhemd sieht man die Tätowierung, die fast seinen ganzen Oberkörper bedeckt. Ein Spinnennetz, das sich am Hals bis in seine kurzen blonden Haare emporzieht. Er kratzt sich die Tätowierung im Nacken, bleibt neben mir stehen und blickt zu Boden. »Was?«, fragt er. Nicht, wo oder wie sollen wir es erledigen, sondern bloß: was. Er blickt nicht auf. Beim Stoff gibt es nur die Welt der Dealer. Und die führen sich auf, wie sie wollen. Er ist Dealer, ich bin Kunde. Verschwunden ist die Höflichkeit von vorhin, als wir im Umkleideraum Kontakt aufgenommen haben. Jetzt zählt nur noch, dass er das hat, was ich haben will. Ich deute mit der Hand an, dass er mir folgen soll. Er geht hinter mir und ich höre, wie er auf den Boden spuckt. Wir gehen um das Gebäude herum. Die Tür der Fabrikhalle steht offen. Das Licht fällt durch die dreckigen Fenster. Auf dem Boden stehen die großen verdreckten Maschinen, die zurückgelassen worden sind, und rostiges Eisen. „Willst du jetzt was kaufen?“ Dann entdeckt er Kamal hinter der Tür. Neben Kamal steht einer der Ringer aus dem Center oben. Der Typ mit der Tätowierung wirft mir einen Blick zu. Dann richtet er seine Aufmerksamkeit auf Kamal. Will etwas sagen, als Kamal das Wort ergreift. „Bei mir wird nichts verkauft.“ Der Tätowierte nickt langsam und fährt mit der Hand in seine Sporttasche. Kamal macht einen Schritt nach vorn und tritt ihm in den Bauch. Der Typ klappt zusammen und geht zu Boden. Kamal hebt die Tasche auf und wirft sie dem Ringer zu. Sammi, auch so ein muskulöser Typ, der sich mit Steroiden auskennt. Er sieht furchteinflößend aus, aber ich weiß, dass er nur für die Optik dabei ist. Kamal war nordischer Meister im Thaiboxen. Er hat seinen Titel ein paar Jahre lang verteidigt und dann den Spaß an der Sache verloren. Ich kenne niemanden, der so schnell ist. Kamal ist wieder total ruhig. »Du sollst hier nicht dealen, ist das klar? So einfach ist das.« Er spricht, als frage er jemanden nach Zucker für seinen Kaffee.“

bengtson

Jonas T. Bengtsson (Kopenhagen, 1976)

 

William Carlos Williams, H.H. ter Balkt, Ken Kesey, Abel Herzberg

De Amerikaanse dichter William Carlos Williams werd geboren in Rutherford (New Jersey) op 17 september 1883. Zie ook mijn blog van 18 september 2006.  

 

A Sort of a Song 

 

Let the snake wait under

his weed

and the writing

be of words, slow and quick, sharp

to strike, quiet to wait,

sleepless.

— through metaphor to reconcile

the people and the stones.

Compose. (No ideas

but in things) Invent!

Saxifrage is my flower that splits

the rocks.

 

 

Approach of Winter 

 

The half-stripped trees

struck by a wind together,

bending all,

the leaves flutter drily

and refuse to let go

or driven like hail

stream bitterly out to one side

and fall

where the salvias, hard carmine–

like no leaf that ever was–

edge the bare garden. 

 

 

 

January 

 

Again I reply to the triple winds

running chromatic fifths of derision

outside my window:

Play louder.

You will not succeed. I am

bound more to my sentences

the more you batter at me

to follow you.

And the wind,

as before, fingers perfectly

its derisive music.

 

williamWC

William Carlos Williams (17 september 1883 –  4 maart 1963)

 

De Nijmeegse dichter H.H. (Herman Hendrik) ter Balkt werd geboren in Usselo op 17 september 1938.

 

 

De vliegen dragen de winter

 

De vliegen dragen de winter weg

uit de boom met de zeven lichten

Naar die vloeren in Siberië

Waar je heel makkelijk op bevriest

 

Een omvallende popgroep speelt daar

onder zeven vilten dekens

met bruinkoolgruis op altsax

en vuile putlucht op de hoorn.

 

 

 

Anti-canto I

 

 ‘In meiner Heimat

  where the dead walked

  and the living were made of cardboard.’

  Ezra Pound, Canto cxv*

 

Secretarisvogel van Yeats, liep je Henry James na

de luide eeuw in, grondvestte windhandel; duister

Jij die de schaaf opnam in Pisa, polijster

Een oud-reizigster leidde je rond in Europa

– een heel continent om in repen te scheuren!

‘The scientists are in terror

and the European mind stops’

 

‘ik herinner mij hoe eensklaps de hidalgo

zijn penseel opnam en kalm verwoesting verfde

de stemmen in scherven, gedoofd licht’,

zei daar in de sneeuwjacht bij Aust

in een wetland dat je niet aandeed, Pound

de bonte kraai in de berk. ‘Ai

na de val noemde hij dat Guernica’

 

Jij en treurnis… Jij buizerdkop roemde

het totalitaire; ‘Gesteenteboor van de Waterkruiken’

beeld van verbrijzeling eerder dan van ontworteling

en ook ijziger: een Syrisch grafglas schonk jou

teruggereisd naar Venetië de dogenstad

miljoenen tranen; verspilling

 … blinde medeplichtigheid…

 

‘Er ligt rijp op
de rotswand’, Canto Honderdacht

Was dan een tabakswinkeltje begonnen, maker

Scheef wiel reed uit… Schijnwerper scheen

op de Wetgever van de wereld, snel kwik

mengden kou en hitte waanzin dooreen

Er hangt een verbleekt Schema
boven de prent van de schaaf

 

Inzicht in Delft, met de kraam van de
muziekinstrumentenverkoper (Carel Fabritius)

Delft was inniger dan Amsterdam, ik verliet
Rembrandt de geldwolf, zijn beslijkt palet en al
dat bruin, als turfbergen dampend ten hemel.
Hier slaan de huizen het licht niet tot munt,

hier zijn de grachten lieflijker, éen leid ik
er rondom de Nieuwe Kerk, devotie van de huizen
straalt in de zilveren halo van de historie. ’t Is
of de boom opspringt bij de deemoedige keien.

De muziekinstrumentenverkoper onder zijn hoed,
ben ik niet. Uithangbord van welke handel. En
zwarte houten traliën, tussen welke werelden.

Het jaar is 1652, iets viel al stil in die tijd;
geen koper nadert over de keien de luit, muziek
diep in slaap in de snaar gekeerd naar de muur.

 

 

Carel Fabritius (Midden-Beemster 1622-Delft 1654)

 

 

H_H_terBalkt

H.H. ter Balkt (Usselo, 17 september 1938)

 

Zie voor de twee bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 19 september 2006 en  mijn blog van 19 september 2007 en ook mijn blog van 17 september 2008.

 

 

 

De Amerikaanse schrijver Ken Kesey werd geboren in La Junta (Colorado) op 17 september 1935. Zie ook mijn blog van 17 september 2008.

 

Uit: One Flew Over the Cuckoo’s Nest

 

„He talks a little the way Papa used to, voice loud and full of hell, but he doesn’t look like Papa; Papa was a full-blood Columbia Indian — a chief — and hard and shiny as a gunstock. This guy is redheaded with long red sideburns and a tangle of curls out from under his cap, been needing cut a long time, and he’s broad as Papa was tall, broad across the jaw and shoulders and chest, a broad white devilish grin, and he’s hard in a different kind of way from Papa, kind of the way a baseball is hard under the scuffed leather. A seam runs across his nose and one cheekbone where somebody laid him a good one in a fight, and the stitches are still in the seam. He stands there waiting, and when nobody makes a move to say anything to him he commences to laugh. Nobody can tell exactly why he laughs; there’s nothing funny going on. But it’s not the way that Public Relation laughs, it’s free and loud and it comes out of his wide grinning mouth and spreads in rings bigger and bigger till it’s lapping against the walls all over the ward. Not like that fat Public Relation laugh. This sounds real. I realize all of a sudden it’s the first laugh I’ve heard in years.“

 

kesey

Ken Kesey (17 september 1935 – 10 november 2001)

 

 

De Nederlandse toneel- en kroniekschrijver en essayist Abel Herzberg werd geboren in Amsterdam op 17 september 1893. Zie ook mijn blog van 17 september 2008.

 

Uit: De oneindige oorlog (Interview door stan van Houcke)

 

„‘Ik herinner mij een Scharführer met een hond die op de eerste dag dat we aan het werk gingen tegen ons zei: “Jullie hoeven geen enkele angst te hebben, 75 procent van onze mensen is goed.” Maar de 25 procent die overbleef, daar heb ik het over. Dat waren vijanden. Een andere Scharführer zei: “Wij zijn een arm volk. Jullie zullen ons rijk maken.” Zo was het. Het is niet waar dat alle Duitsers moordlustig waren. Die indruk kreeg ik helemaal niet. En de verschillen waren essentieel. Ik zal je een voorbeeld geven: onze aanvankelijke commandant is ontslagen, werd weggestuurd omdat hij een portret had laten maken door een jood die kon schilderen. Dat is die commandant zo kwalijk genomen dat hij naar het front werd gestuurd. Er zat een zekere menselijkheid in hem en dat mocht niet… Ander voorbeeld. Wij hadden een rechtbank ingesteld, dat was een zeldzaamheid in die kampen. Ik heb daar zelf als advocaat aan meegewerkt. In het begin gebeurde het clandestien, omdat wij bang waren dat ze het zouden verbieden en we ervoor gestraft zouden worden. Maar het kwam toch uit. Diezelfde kampcommandant hoorde ervan en zei toen: “Ja, zoiets begrijp ik wel, wanneer zoveel mensen bijeenleven, moet er wel iets gebeuren. Die rechtspraak is juist.” We crepeerden allemaal van de honger, dus kwam er diefstal voor, vooral onder jongeren, die stalen brood, maar ook kledingsstukken. Er werd veel gestolen, maar er waren weinig dieven, natuurlijk meer dan in de normale maatschappij, maar verreweg de grootste meerderheid ging liever dood dan dat ze van elkaar stal. En omdat het mocht werden de processen openbaar, zelfs Duitse officieren kwamen er bij zitten om te zien hoe het verliep. Zo kregen wij de gelegenheid om hen duidelijk te maken hoe slecht het met ons ging. Maar een andere commandant, Josef Kramer, was heel anders, dat was een echte, die hoorde tot de 25 procent. Als hij een dief te pakken kreeg dan kreeg die Prügel, een afranseling, 25 stokslagen op zijn blote achterste. En dan konden we hem door het hele kamp heen horen schreeuwen van pijn.“

 

herzberg

Abel Herzberg (17 september 1893 – Amsterdam, 19 mei 1989)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e september ook mijn vorige blog van vandaag.

 

William Carlos Williams, H.H. ter Balkt, Ken Kesey, Abel Herzberg, Ludwig Roman Fleischer, Dilip Chitre, Albertine Sarrazin

De Amerikaanse dichter William Carlos Williams werd geboren in Rutherford (New Jersey) op 17 september 1883. Zie ook mijn blog van 18 september 2006 en ook mijn blog van 17 september 2007.

A Celebration

 A middle-northern March, now as always–
gusts from the South broken against cold winds–
but from under, as if a slow hand lifted a tide,
it moves–not into April–into a second March,

the old skin of wind-clear scales dropping
upon the mold: this is the shadow projects the tree
upward causing the sun to shine in his sphere.

So we will put on our pink felt hat–new last year!
–newer this by virtue of brown eyes turning back
the seasons–and let us walk to the orchid-house,
see the flowers will take the prize tomorrow
at the Palace.
Stop here, these are our oleanders.
When they are in bloom–
You would waste words
It is clearer to me than if the pink
were on the branch. It would be a searching in
a colored cloud to reveal that which now, huskless,
shows the very reason for their being.

And these the orange-trees, in blossom–no need
to tell with this weight of perfume in the air.
If it were not so dark in this shed one could better
see the white.
It is that very perfume
has drawn the darkness down among the leaves.
Do I speak clearly enough?
It is this darkness reveals that which darkness alone
loosens and sets spinning on waxen wings–
not the touch of a finger-tip, not the motion
of a sigh. A too heavy sweetness proves
its own caretaker.
And here are the orchids!
Never having seen
such gaiety I will read these flowers for you:
This is an odd January, died–in Villon’s time.
Snow, this is and this the stain of a violet
grew in that place the spring that foresaw its own doom.

And this, a certain July from Iceland:
a young woman of that place
breathed it toward the South. It took root there.
The color ran true but the plant is small.

This falling spray of snow-flakes is
a handful of dead Februaries
prayed into flower by Rafael Arevalo Martinez
of Guatemala.
Here’s that old friend who
went by my side so many years: this full, fragile
head of veined lavender. Oh that April
that we first went with our stiff lusts
leaving the city behind, out to the green hill–
May, they said she was. A hand for all of us:
this branch of blue butterflies tied to this stem.

June is a yellow cup I’ll not name; August
the over-heavy one. And here are–
russet and shiny, all but March. And March?
Ah, March–
Flowers are a tiresome pastime.
One has a wish to shake them from their pots
root and stem, for the sun to gnaw.

Walk out again into the cold and saunter home
to the fire. This day has blossomed long enough.
I have wiped out the red night and lit a blaze
instead which will at least warm our hands
and stir up the talk.
I think we have kept fair time.
Time is a green orchard.

 

Youth and Beauty

I bought a dishmop–
having no daughter–
for they had twisted
fine ribbons of shining copper
about white twine
and made a tousled head
of it, fastened it
upon a turned ash stick
slender at the neck
straight, tall–
when tied upright
on the brass wallbracket
to be a light for me
and naked
as a girl should seem
to her father.

 

The Uses of Poetry

I’ve fond anticipation of a day
O’erfilled with pure diversion presently,
For I must read a lady poesy
The while we glide by many a leafy bay,

Hid deep in rushes, where at random play
The glossy black winged May-flies, or whence flee
Hush-throated nestlings in alarm,
Whom we have idly frighted with our boat’s long sway.

For, lest o’ersaddened by such woes as spring
To rural peace from our meek onward trend,
What else more fit? We’ll draw the latch-string

And close the door of sense; then satiate wend,
On poesy’s transforming giant wing,
To worlds afar whose fruits all anguish mend.

 

wiiliams_wcw

William Carlos Williams (17 september 1883 –  4 maart 1963)

 

De Nijmeegse dichter H.H. (Herman Hendrik) ter Balkt werd geboren in Usselo op 17 september 1938. Zie ook mijn blog van 19 september 2006 en ook mijn blog van 19 september 2007.

 

 

Hymne aan een veldleeuwerik

Straf kreeg zo menigmaal linde, veldmuis,
varken, wegens omvallen, graanvraat of iets
ergers. Nu verwoesting heilig verklaard, ben
jij, roest, zilver en jij, veldleeuwerik

zanger en balling. Heen ging menige
vogelveer, maar jij, frêle verdwijnpunt, stijgt en
daalt nog aan de hemel ook belt geworden:
haard van ruwgevederde rook en geur.

Jij, laatste rebel! Beraam je nog iets bij
de kluisters van roet en steen, vliegroutes
van niets naar nergens, de Zadkine-zangen met

uitgehakt hart? Sta ons bij, klein verenpak.
Houd met halm en aar hoog de lantaren
van de goudglans van eeuwen, gloed en geloof.

 

De mist

Door de genadige avond gaat de mist, drager
van al het voorgaande, al het vervlogene: o,
verbleekte goden! Zelfs als er al gebergten
waren, zijn ze nu niet meer te zien. Al de bergen

die ooit oprezen, goden op hun toppen, alle
verbrijzelende gedachten, zoals die van De-
mocritus van Abdera, voor wie de ziel uit de
fijnste, gladste onder de atomen, vuuratomen

bestond: alles heen. Willie slaapt in de kist,
regen slaapt naast de weerman. Somber gonzend
fluit okeren vuurwerk een hymne aan december,

raaf de pracht. “Ik bezong: weiden, het land-
leven, helden”. Het millennium hinnikt. Niets
daagt op in de mist, Andes van de leegte wacht.

 

Yemantszoon, Oudejaarsavond’:

Yemantszoon koopt zout in het dorp.
Kleiner dan de witte maansikkel
is dat dorp en Yemantszoon haast zich
naar ’t dorp door sneeuwzeisen gemaaid.
Met verborgen vossenogen rondom,
met doodstil sneeuwen op de takken,
roggeakkers als gestopte trompetten
rondom hem, loopt hij naar het dorp.
Er kraken heel oude kranten, geel,
die zeggen dat er iets mis is, al lang.
Er kraken stokoude takken, besneeuwd
zuchten ze ‘Het is mis, het is mis.’
Yemantszoon koopt zout bij Bath
in het eeuwenlang ondergesneeuwd dorp.
Schoorstenen roken hard. De sneeuw
is wit en de kranten voorspellen
‘Yemantszoon wordt sneeuw op de weg!’
Yemantszoon om zout gegaan in ’t dorp,
hij valt niet neer op de weg. Neer
stort van de deuren de bloedzuigertros.

 

terbalkt2

H.H. ter Balkt (Usselo, 17 september 1938)

 

De Amerikaanse schrijver Ken Kesey werd geboren in La Junta (Colorado) op 17 september 1935. Kesey had de typische jeugd van een Amerikaan: hij genoot een christelijke opvoeding, deed het goed op school, kon goed worstelen en had een glanzende universitaire carrière in het vooruitzicht. Hij ging inderdaad naar de Stanford-universiteit, waar hij een ervaring onderging die zijn leven ingrijpend zou veranderen. Om geld te verdienen deed hij mee aan een onderzoek van de faculteit Psychologie waarbij de effecten van het gebruik van drugs (onder andere LSD en mescaline) getest werden. Drugs zouden een terugkerend verschijnsel worden in Keseys leven en hij besloot schrijver te worden. Om aan de kost te komen werd hij zaalknecht van een psychiatrische afdeling in een lokaal ziekenhuis, wat hem inspiratie opleverde voor zijn eerste roman One Flew Over the Cuckoo’s Nest (1962). Voor het schrijven van zijn tweede boek verhuisde Kesey naar La Honda Californië. Hier schreef hij Sometimes a Great Notion (1964): een roman over de tegenstelling tussen het typische individualisme van de Amerikaanse westkust en het intellectualisme van de oostkust. Dat Kesey zich tot de eerste aangetrokken voelde bleek uit de feesten die hij gaf. Die hadden een zeer eigen karakter met psychedelische effecten zoals lichtshows, fluorescerende verf en het gebruik van LSD. In 1964 organiseerden Kesey en zijn vrienden – zich de Merry Pranksters noemend – een reis naar New York die beroemd zou worden. Neal Cassady zat achter het stuur van een bus die bizar was uitgedost en die op de meest vreemde plaatsen belandde. De bus werd symbolisch voor de nieuwe tegen-cultuur in Amerika. De bus – met de naam ‘Furthur’ – werd het symbool van de vernieuwing en van het anders zijn dan de “rest”: “Are you on or off the bus?” werd de slogan. Grote delen van de reis werden op film vastgelegd, die later weer werd gebruikt bij door Kesey georganiseerde feesten. In New York leerde Kesey andere kopstukken van de Beat generatie kennen: Jack Kerouac, Allen Ginsberg en Timothy Leary.

Uit: One Flew Over the Cuckoo’s Nest

“Psychedelic sixties. God knows whatever that means it certainly meant far more than drugs, though drugs still work as a pretty good handle to the phenomena.

I grabbed at that handle. Legally, too, I might add. Almost patriotically, in fact. Early psychedelic sixties…

Eight o’clock every Tuesday morning I showed up at the vet’s hospital in Menlo Park, ready to roll. The doctor deposited me in a little room on his ward, dealt me a couple of pills or a shot or a little glass of bitter juice, then locked the door. He checked back every forty minutes to see if I was still alive, took some tests, asked some questions, left again. The rest of the time I spent studying the inside of my forehead, or looking out the little window in the door. It was six inches wide and eight inches high, and it had heavy chicken wire inside the glass.

You get your visions through whatever gate you’re granted.

Patients straggled by in the hall outside, their faces all ghastly confessions. Sometimes I looked at them and sometimes they looked at me. but rarely did we look at one another. It was too naked and painful. More was revealed in a human face than a human being can bear, face-to-face.

Sometimes the nurse came by and checked on me. Her face was different. It was painful business, but not naked. This was not a person you could allow yourself to be naked in front of.

Six months or so later I had finished the drug experiments and applied for a job. I was taken on as a nurse’s aide, in the same ward, with the same doctor, under the same nurse—and you must understand we’re talking about a huge hospital here! It was weird.

But, as I said, it was the sixties.

Those faces were still there, still painfully naked. To ward them off my case I very prudently took to carrying around a little notebook, to scribble notes. I got a lot of compliments from nurses: “Good for you, Mr. Kesey. That’s the spirit. Get to know these men.”

I also scribbled faces. No, that’s not correct. As I prowl through this stack of sketches I can see that these faces bored their way behind my forehead and scribbled themselves. I just held the pen and waited for the magic to happen.

This was, after all, the sixties.

 

kesey

Ken Kesey (17 september 1935 – 10 november 2001)

 

 

De Nederlandse toneel- en kroniekschrijver en essayist Abel Herzberg werd geboren in Amsterdam op 17 september 1893. Herzberg was de zoon van Russisch-joodse ouders. Als jongen was hij bevriend met Jacob Israël de Haan. In 1918 werd hij tot Nederlander genaturaliseerd. Hij studeerde rechten in Amsterdam en werd na zijn studie advocaat en procureur. Hij was van 1934 tot 1939 voorzitter van de Nederlandse Zionistenbond. In 1943 werd hij geïnterneerd, eerst in Barneveld, en daarna in Westerbork. Tot 10 april 1945 zat hij in Bergen-Belsen. Op 30 juni 1945 kwam hij terug in Nederland. Abel Herzberg heeft kans gezien in het kamp een dagboek bij te houden. Na de oorlog is dit gepubliceerd onder de titel Tweestromenland. In 1950 verscheen de aangrijpende Kroniek der jodenvervolging, waarvoor hij de Jan Campertprijs won. Eerder had hij al opstellen geschreven over het concentratiekamp Bergen-Belsen (Amor fati 1946) waarvoor hij de Dr. Wijnaendts Franckenprijs kreeg. In zijn stukken over het proces tegen de nazi Adolf Eichmann worden naast de harde feiten ook de menselijke achtergronden belicht en pleit Herzberg voor een waarachtige geestelijke cultuur. Ook zijn toneelstukken over figuren uit de joodse geschiedenis gaan over alledaagse, menselijke problematiek.

 

Uit: Brieven aan mijn kleinzoon. De geschiedenis van een Joodse emigrantenfamilie

 

“Wij hebben eens aan tafel gezeten, toen er gebeld werd en er een man kwam vragen, of hij een kaartje kon krijgen naar Antwerpen. Ik weet van die avond nog alles. Ik weet, wat we gegeten hebben en als het er toe deed, zou ik het je vertellen. Ik weet, hoe de lamp gebrand heeft en het licht in de gang kapot was, zodat ik het gezicht van de man niet kon zien. Ik weet, dat mijn moeder woedend werd, toen zij hoorde, wie er was en dat zij hem de deur wou wijzen. Want ze had zijn zuster, een heel arm meisje, uitgehuwelijkt, voor haar uitzet en inrichting van haar woning gezorgd en ook de bruidegom werk verschaft. Maar in sjoel, dadelijk na de voltrekking van het huwelijk, was die broer op haar toe gekomen en had haar openlijk uitgescholden voor alles wat maar lelijk was, zodat iedereen het horen kon. Dat was geen wonder, zei mijn moeder, want hij droeg een medaillon op zijn jas met het portret van Karl Marx. Die man woonde in Antwerpen, had de reiskosten niet om naar huis terug te gaan, en kwam nu, alsof er niets gebeurd was, vragen, of mijn vader hem die geven wilde.
Mijn vader stond op, liet de man binnenkomen en gaf hem, wat hij verlangde. En toen de man weg was, zei hij tegen mij: ‘Als die man, die ons beledigd heeft, bij ons moet aankloppen om hulp, dan is hij door God gestraft. En dat is genoeg’.
Als mijn vader in zijn leven nooit iets anders gezegd had, was dit voor mijn opvoeding voldoende geweest. Ik was toen niet veel ouder, dan jij nu bent en heb dit altijd in mij rondgedragen. Pas na lange jaren begreep ik waarom. Het is een kenmerkende joodse gedachte, die wel doet denken aan de leerstelling: ‘Heb uw vijanden lief’, maar toch een heel andere strekking heeft. Want hier gaat het niet om de houding jegens de vijand, maar om de eerbiediging van de tegen hem uitgesproken straf. Hij is verslagen. Komt hij bij zijn vroegere vijand om hulp, dan mag je die niet weigeren, omdat dit in strijd zou zijn met de goddelijke gerechtigheid. De situatie van die avond herhaalt zich voortdurend. Denk maar eens aan de nazi’s na de Tweede Wereldoorlog. Ze hebben vaak aan joodse deuren geklopt om hulp.

 

Herzberg

Abel Herzberg (17 september 1893 – Amsterdam, 19 mei 1989)

 

De Oostenrijkse schrijver Ludwig Roman Fleischer werd geboren op 17 september 1952 in Wenen. Na een studie Engels en filosofie verdiende hij zijn brood als nachtwaker, chauffeur en bankbediende. Sinds 1977 gaf hij les in het middelbaar onderwijs. Vanaf 1980 runde hij een kleine uitgeverij. Sinds 1990 levert hij elk jaar een roman af. Achter elkaar gelezen vormen zij een als het ware een kroniek  en zedenschets van Oostenrijkse komaf, waarbij stoutmoedige voorspellingen achteraf pure realiteit blijken te zijn.

 

Werk o.a: Aus der Schule oder Europaanstalt Mayerlingplatz (1999), Glück ohne Ruh. (2003), Zurück zur Schule.(2006)

 

 Uit: Letzte Weihnachten

 „In jeder Pause trank Schellander im Raucherzimmer, trank Tarnkaffee aus seiner Tarnschale, womit er natürlich nur das Sichtbare tarnen konnte, nicht aber Geruch und Wirkung. Wir stellten uns vor, er trinke, weil ansonsten seine Hände gezittert hätten, wenn er an der Tafel schrieb oder eine Folie auf den Overheadprojektor legte. Man weiß über den Unterricht der Kollegen so viel wie über die eigene Geburt oder die Herstellung von Computer-Software. Es gibt einen Mythos von der eigenen Geburt, vom Entstehen von Windows 98, vom Entstehen des Universums. Und es gab einen Mythos von Schellanders einstigem Sängerknabentum: Blondengel, der in einer sonderbaren Knabenlageratmosphäre Trillern und Tremolieren lernt, vom Blatt Singen, Klavier- und Geigespielen. Dem in dieser geschlechtslosen Genierolle die eigene Haut zu eng wird, dessen Seele sich zum Schwellkörper aufbläht und auf die Knabenstimme drückt, bis diese bricht. Der bei einem Konzert in Japan oder Taiwan aus der Kindheit ins Mannestum kiekst und den der Vater fortan zwingt, etwas Ordentliches zu lernen, denn ein Mann kann nicht als trällernde Putte existieren.
Schellander soff sich im Raucherzimmer fit für den Unterricht. Weil sein Vater ihn dazu gedrängt hatte, Betriebswirtschaft und Rechnungswesen zu studieren, stellte man sich vor. Und weil der Vater ein Weingut besaß, stellte man sich vor. Und weil der Vater ein Weingut besaß, war er Bürgermeister jener kleinen Weinbaugemeinde geworden, in der sein Sohn die ersten Töne von sich gegeben hatte.“

 

fleischer

Ludwig Roman Fleischer (Wenen, 17 september 1952)

 

De Indiase dichter, schrijver, schilder en regisseur Dilip Purushottam Chitre werd geboren op 17 september 1938 in Baroda. Nadat zijn ouders verhuisd waren naar Bombay (Mumbai) verschenen in 1960 zijn eerste dichtbundels. Chitre werkte o.a. als directeur van het Indian Poetry Library, archive, and translation centre im Bharat Bhavan in Bhopal. Ook vertaalde hij klassieke Indiase literatuur, deels uit de twaalfde eeuw. Als filmmaker en documentairemaker is hij sinds 1969 actief.

Ode an Bombay

Ich hatte dir ein Gedicht versprochen vor meinem Tod
Diamanten die aus der Schwärze eines Pianos stürmen
Stück für Stück fall ich mir vor die eignen toten Füße
Entlasse dich wie ein Konzert aus meinem Schweigen
Ich löse deine Brücken von meinen widerspenstigen Knochen
Befreie deine Eisenbahnschienen von meinen verzweifelten Adern
Reiß nieder deine überfüllten Mietshäuser und meditierenden Maschinen
Entferne deine Tempel und Bordelle die mir in den Schädel geheftet sind

Du trittst au
s mir in einer reinen Sternspirale
Ein Leichenzug der sich zum Ende der Zeit bewegt
Zahllose Flammenblumenblätter entkleiden deinen dunklen
Dauernden Stiel des Wachstums

Ich trete heraus aus Morden und Unruhen
Ich falle aus schwelenden Biographien
Ich schlafe auf einem Bett aus brennenden Sprachen
Lasse dich steigen in deinem ätherischen Feuer und Rauch
Stück für Stück vor meine eignen Füße falle ich
Diamanten stürmen aus einem schwarzen Piano

Einst versprach ich dir ein Epos
Und jetzt wo du mich beraubt hast
Du mich zu Schutt zermahlen hast
Endet dieses Konzert

 

Chitre

Dilip Chitre (17 september 1938)

 

De Franse dichteres en schrijfster Albertine Sarrazin werd geboren op 17 september 1937 in Allgiers. Toen zij 18 maanden was werd zij door een Frans echtpaar geadopteerd. Nauwelijks 10 jaar oud werd zij door een onbekende verkracht en door haar adoptief ouders in een tehuis geplaatst. Daarna bracht zij het grootste deel van haar leven door in opvoedingsgestichten en tussen gevangenismuren. Toen zij haar eindexamen had behaald maakte zij gebruik van de dag verlof om naar Parijs te vluchten. Daar leeft zij als prostituee tot zij haar geliefde uit het tehuis, Emilienne, weer ontmoet. Samen plegen zij een overval. Albertine werd tot zeven jaar jeugdgevangenis veroordeeld. Julien Sarrazin met wie zij tot slot trouwt is eveneens een crimineel en de acht jaar van hun huwelijk brengen zij het grootste deel gescheiden in aparte gevangenissen door. Terwijl zij vast zit begint Sarrazin te schrijven. Toen zij in 1964 in vrijheid was gesteld werkte zij haar notities om tot de romans  L’Astragale, La Cavalle en La Traversière die met behulp van Simone de Beauvoir in 1965 verschijnen. Albertine Sarrazin overleed in 1967 aan de gevolgen van een nieroperatie.

 

Uit: L’ASTRAGALE

 

“Pour la première fois, je n’ai pas envie de connaître la fin, ni même la suite de cette aventure. Je suis là, nue, sur le fauteuil, à regarder Julien qui dort ; je voudrais rester ainsi, stagnante, tiède, dans le silence où s’élèvent seules nos respirations régulières, sans plus devoir faire les gestes, dire les mots qui nous échangent et nous trahissent ; cette minute vraie et vivante, je l’étire en éternité…

Puis, le temps reprend, les questions et les désirs me réentortillent ; je me lève, en m’accrochant à l’armoire, pour franchir les deux énormes mètres qui séparent le fauteuil du lit. Je fais le premier mètre en décalant mon pied droit de côté, talon-pointe, talon-pointe, le be-bop des bals dominicaux, là-bas et de là, le pied du lit. Je rampe jusqu’à l’oreiller : de tout près, je détaille, pore à pore, ce visage d’homme tué ; je me voudrais cruelle et j’ai envie de douceur, je suis jalouse : réveille-toi, ou fais que je vienne aussi dans ton sommeil.

Nous redescendons pour le dîner. L’heure approche où je serai hissée, bordée, embrassée et laissée seule : Julien doit partir, regagner la ville où il fait semblant de travailler. Il reviendra “bientôt…” J’ai une vague envie de hurler, je barbouille le pull de Ginette de maladroites traînées d’oeuf, quelle idée aussi, Nini, des oeufs sur le plat, vos oeufs sont gluants, je les déteste, je n’ai pas faim. Julien, ne pars pas tout de suite, laisse-moi m’assommer d’abord.”…

 

Photo_Albertine_page_accueil

Albertine Sarrazin (17 september 1937 – 10 juli 1967)

William Carlos Williams

De Amerikaanse dichter William Carlos Williams werd geboren in Rutherford (New Jersey) op 17 september 1883. Zie ook mijn blog van 18 september 2006.

A Goodnight

 

Go to sleep–though of course you will not–
to tideless waves thundering slantwise against
strong embankments, rattle and swish of spray
dashed thirty feet high, caught by the lake wind,
scattered and strewn broadcast in over the steady
car rails! Sleep, sleep! Gulls’ cries in a wind-gust
broken by the wind; calculating wings set above
the field of waves breaking.
Go to sleep to the lunge between foam-crests,
refuse churned in the recoil. Food! Food!
Offal! Offal! that holds them in the air, wave-white
for the one purpose, feather upon feather, the wild
chill in their eyes, the hoarseness in their voices–
sleep, sleep . . .

Gentlefooted crowds are treading out your lullaby.
Their arms nudge, they brush shoulders,
hitch this way then that, mass and surge at the crossings–
lullaby, lullaby! The wild-fowl police whistles,
the enraged roar of the traffic, machine shrieks:
it is all to put you to sleep,
to soften your limbs in relaxed postures,
and that your head slip sidewise, and your hair loosen
and fall over your eyes and over your mouth,
brushing your lips wistfully that you may dream,
sleep and dream–

A black fungus springs out about the lonely church doors–
sleep, sleep. The Night, coming down upon
the wet boulevard, would start you awake with his
message, to have in at your window. Pay no
heed to him. He storms at your sill with
cooings, with gesticulations, curses!
You will not let him in. He would keep you from sleeping.
He would have you sit under your desk lamp
brooding, pondering; he would have you
slide out the drawer, take up the ornamented dagger
and handle it. It is late, it is nineteen-nineteen–
go to sleep, his cries are a lullaby;
his jabbering is a sleep-well-my-baby; he is
a crackbrained messenger.

The maid waking you in the morning
when you are up and dressing,
the rustle of your clothes as you raise them–
it is the same tune.
At table the cold, greeninsh, split grapefruit, its juice
on the tongue, the clink of the spoon in
your coffee, the toast odors say it over and over.

The open street-door lets in the breath of
the morning wind from over the lake.
The bus coming to a halt grinds from its sullen brakes–
lullaby, lullaby. The crackle of a newspaper,
the movement of the troubled coat beside you–
sleep, sleep, sleep, sleep . . .
It is the sting of snow, the burning liquor of
the moonlight, the rush of rain in the gutters packed
with dead leaves: go to sleep, go to sleep.
And the night passes–and never passes—

 

Wcwilliams

William Carlos Williams (17 september 1883 –  4 maart 1963)

William Carlos Williams

William Carlos Williams werd geboren in Rutherford (New Jersey) op 17 september 1883. Hi is een van de belangrijke Amerikaanse dichters van de eerste helft van de 20e eeuw. Hij studeerde medicijnen aan de Universiteit van Pennsylvania en begon zijn eigen praktijk in zijn woonplaats Rutherford.

Tijdens zijn studie was Williams al begonnen met het schrijven van gedichten. Hij werd daarbij zeer beïnvloed door Ezra Pound die hij op de universiteit had leren kennen. Pound speelde ook een belangrijke rol bij de publicatie van Williams’ boek The Tempers in 1913, dat zijn talenten als dichter voor het eerst blootlegde. De invloed van Williams als dichter groeide langzaam in de jaren 20 en 30. In de jaren 50 ontstond een heel nieuwe belangstelling voor Williams toen hij door dichters van de Beat Generation, zoals Allen Ginsberg, speciale waardering kreeg.

“Libertad! Igualdad! Fraternidad!”

You sullen pig of a man
you force me into the mud
with your stinking ash-cart!

Brother!
–if we were rich
we’d stick our chests out
and hold our heads high!

It is dreams that have destroyed us.

There is no more pride
in horses or in rein holding.
We sit hunched together brooding
our fate.

Well–
all things turn bitter in the end
whether you choose the right or
the left way
and–
dreams are not a bad thing.

 

The Lonely Street

School is over. It is too hot
to walk at ease. At ease
in light frocks they walk the streets
to while the time away.
They have grown tall. They hold
pink flames in their right hands.
In white from head to foot,
with sidelong, idle look–
in yellow, floating stuff,
black sash and stockings–
touching their avid mouths
with pink sugar on a stick–
like a carnation each holds in her hand–
they mount the lonely street.

 

Willow Poem

It is a willow when summer is over,
a willow by the river
from which no leaf has fallen nor
bitten by the sun
turned orange or crimson.
The leaves cling and grow paler,
swing and grow paler
over the swirling waters of the river
as if loth to let go,
they are so cool, so drunk with
the swirl of the wind and of the river —
oblivious to winter,
the last to let go and fall
into the water and on the ground.


William Carlos Williams
(17 september 1883 –  4 maart 1963)