De Nederlandse dichter Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in Leeuwarden op 15 september 1898. Zie ook mijn blog van 15 september 2006 en ook mijn blog van 15 september 2007.
Oud
Verwaaide heesters in een leegen tuin.
Klimrozen in de luwte van den muur.
Wat zonnebloemen, spruitend tusschen ’t puin
Der vorige winter ingestorte schuur.
Het vage pad door hei naar ’t lage duin,
Vanwaar ik ’s middags op den einder tuur
Over mijn boot, gekanteld, half in ’t zand,
Door ’t laatste springtij hoog op ’t strand getild.
Een meisje gaat, de rokken in de hand,
Als zeilde zij – wat lijkt ze slank, jong, wild –
Boven de golven, raaklings langs den rand
Van ’t leven, enkel leunend op den wind.
Ben ik het zelf, die vroeger met een vrouw,
Jeugdig als zij, hier speelde nymph en sater,
En haar in ’t doodstil zand, het deinend blauw,
Bezeten heb, bemind en toch verlaten:
Die nu mij hier voel staan, te stram, te grauw,
En dezen buit voorbij laat langs het water?
Nocturne
Ook zonder serenade
Weet je mijn komst te raden
Aan ’t zinken van de zon.
De nacht wordt zwart en heet;
Al lag je reeds ontkleed,
Kom op het smal balkon.
Ja kom, ik zal je kussen
Met drift aantasten, tusschen
De traliën door omstrenglen
En woelen in je boezem,
Vruchtlooze dubble bloesem
Zwellend door harde stenglen
Die er niet toe behooren,
En toch, want zij verstoren
Ons nachtelijk genot
Even scherp als de scheiding
Der dagen de toewijding
Aan ons verbonden lot.
Ik hoor je bloed, je hijgen,
Je staat zoo zwoel te zwijgen,
Je ziel wordt gloed, wordt geur;
Ik weet je zoo volmaakt,
Al blijf je altijd, hoe naakt,
Geheim en zonder kleur.
Je houdt je lijf mij toe,
Wij blijven voelen hoe
De scherpgeschaarde staven
’t Vermoeden dat lust, pijn
Te saam eerst liefde zijn
Met stage schrijning staven.
En wanklend, ieder aan
De grens van zijn bestaan,
Naar de ander overreikend,
Groeit drift wanhopig sterk.
’t Onwrikbaar rasterwerk
Is nauwelijks toereikend.
Fernando Po
Stil stuk oerwoud op een steile kust
Waar rondom de aarde is weggestort
In een zee die ’t wrevelig omgordt,
Zijn heet blauw tot witte branding bluscht.
Planten, boomen kampen om gebied,
Ander leven is hier uitgesloten,
Naar het vasteland gevlucht in booten:
Holle stammen die het woud uitstiet.
Palmen rekken boven ’t struikgewoel,
Lange stammen, als een rechte spoel,
Dragen als een starre groene vlam
Bladerkronen op aan heuvelkam.
Op de helling heerscht het zwijgend woud.
Waar het eiland oprijst uit de reven
Is ’t alsof een kreet van dreigend leven
De oertijd oproept, landing tegenhoudt.
Jan Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)
De Nederlandse dichter Lucebert werd in Amsterdam geboren op 15 september 1924 onder de naam Lubertus Swaanswijk. Zie ook mijn blog van 15 september 2006 en ook mijn blog van 15 september 2007.
Ik tracht op poëtische wijze
Ik tracht op poëtische wijze
Dat wil zeggen
Eenvouds verlichte waters
De ruimte van het volledige leven
Tot uitdrukking te brengen
Ware ik geen mens geweest
Gelijk aan menigte mensen
Maar ware ik die ik was
De stenen of vloeibare engel
Geboorte en ontbinding hadden mij niet aangeraakt
De weg van verlatenheid naar gemeenschap
De stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg
Zou niet zo bevuild zijn
Als dat nu te zien is aan mijn gedichten
Die momentopnamen zijn van die weg
In deze tijd heeft wat men altijd noemde
Schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
Zij troost niet meer de mensen
Zij troost de larven de reptielen de ratten
Maar de mens verschrikt zij
En treft hem met het besef
Een broodkruimel te zijn op de rok van het universum
Niet meer alleen het kwade
De doodsteek maakt ons opstandig of deemoedig
Maar ook het goede
De omarming laat ons wanhopig aan de ruimte
Morrelen
Ik heb daarom de taal
In haar schoonheid opgezocht
Hoorde daar dat zij niet meer menselijks had
Dan de spraakgebreken van een schaduw
Dan die van het oorverdovend zonlicht
Nazomer
ik heb in het gras mijn wapens gelegd
en mijn wapens gaan geuren als gras
ik heb in het gras mijn lichaam gelegd
mijn lichaam is geurig als hout bitter en zoet
dit liggen dit nietige luchtige liggen
als een gele foto liggend in het water
glimmend gekruld op de golven
of bij het bos stoffig van lichaam en schaduw
oh grote adem laat de stenen nog niet opstaan
maak nog niet zwaar hun wangen hun ogen
kleiner gebrilder en grijzer
laat ook de minnaars nog liggen en stilte
zwart tussen hun zilveren oren en ach
laat de meisjes hun veertjes nog schikken en glimlachen
Visser van Ma Yuan
onder wolken vogels varen
onder golven vliegen vissen
maar daartussen rust de visser
golven worden hoge wolken
wolken worden hoge golven
maar intussen rust de visser
Lucebert (15 september 1924 – 10 mei 1994)
De Zweedse dichter en schrijver Bengt Gunnar Ekelöf werd geboren op 15 september 1907 in Stockholm. Zie ook mijn blog van 15 september 2007.
Zur Kunst des Unmöglichen
Zur Kunst des Unmöglichen
bekenne ich mich,
bin demnach ein Gläubiger
von einem Glauben den man Irrglauben nennt.
Ich weiß
Man bekümmert sich hier um das Mögliche
Mich aber laßt unbekümmert sein
um das was möglich ist oder unmöglich.
So trägt auf Ikonen der Täufer das Haupt
auf gesunden Schultern
und gleichzeitig vor sich auf einer Schüssel.
Gunnar Ekelöf (15 september 1907 – 16 maart 1968)
De Britse schrijfster Agatha Christie werd geboren in Torquay (Devon) op 15 september 1890. Zij greide uit tot de meest succesvolle auteur aller tijden. Haar werken werden niet alleen in de meeste talen vertaald (56); ook rolden niet minder dan ruim 4 miljard exemplaren van de drukpersen. Agatha Christies oeuvre omvat 80 detectiveromans, 20 toneelstukken, 4 non-fictiewerken, 6 romans (onder het pseudoniem Mary Westmacott) en ongeveer 150 korte verhalen. Er zijn bijna 200 verfilmingen van/over Christies werk en over het leven van de auteur op het witte doek en de beeldbuis verschenen (de Japanse animatieserie over Hercule Poirot en Miss Marple uitgezonderd).
Uit: Death Comes As the End
„In the distance she could hear faintly the upraised voices of her brothers, Yahmose and Sobek, disputing as to whether or not the dikes in a certain place needed strengthening. Sobek’s voice was high and confident as always. He had the habit of asserting his views with easy certainty. Yahmose’s voice was low and grumbling in tone; it expressed doubt and anxiety. Yahmose was always in a state of anxiety over something or other. He was the eldest son and during his father’s absence on the northern estates, the management of the farm lands was more or less in his hands. Yahmose was slow, prudent and prone to look for difficulties where none existed. He was a heavily built, slow-moving man with none of Sobek’s gaiety and confidence.
From her early childhood Renisenb could remember hearing these elder brothers of hers arguing in just those selfsame accents. It gave her suddenly a feeling of security…. She was at home again. Yes, she had come home….
Yet as she looked once more across the pale, shining river, her rebellion and pain mounted again. Khay, her young husband, was dead…. Khay with his laughing face and his strong shoulders. Khay was with Osiris in the Kingdom of the Dead-and she, Renisenb, his dearly loved wife, was left desolate. Eight years they had had together-she had come to him as little more than a child-and now she had returned widowed, with Khay’s child, Teti, to her father’s house.
It seemed to her at this moment as though she had never been away….
She welcomed that thought….
She would forgetthose eight years — so full of unthinking happiness, so torn and destroyed by loss and pain.
Yes, forget them, put them out of her mind. Become once more Renisenb, Imhotep the ka-priest’s daughter, the unthinking, unfeeling girl. This love of a husband and brother had been a cruel thing, deceiving her by its sweetness. She remembered the strong bronze shoulders, the laughing mouth-now Khay was embalmed, swathed in bandages, protected with amulets in his journey through the other world. No more Khay in this world to sail on the Nile and catch fish and laugh up into the sun whilst she, stretched out in the boat with little Teti on her lap, laughed back at him….
Renisenb thought:
“I will not think of it. It is over! Here I am at home. Everything is the same as it was. 1, too, shall be the same presently. It will all be as before. Teti has forgotten already. She plays with the other children and laughs.”
Renisenb turned abruptly and made her way back towards the house, passing on the way some loaded donkeys being driven towards the riverbank. She passed by the combins and the outhouses and through the gateway into the courtyard. It was very pleasant in the courtyard. There was the artificial lake, surrounded by flowering oleanders and jasmines and shaded by sycamore fig trees. Teti and the other children were playing there now, their voices rising shrill and clear. They were running in and out of the little pavilion that stood at one side of the lake. Renisenb noticed that Teti was playing with a wooden lion whose mouth opened and
shut by pulling a string, a toy which she herself had loved as a child. She thought again, gratefully, “I have come home. . . .” Nothing was changed here; all was as it had been. Here life was safe, constant, unchanging. Teti was now the child and she one of the many mothers enclosed by the home wallsbut the framework, the essence of things, was unchanged.”
Agatha Christie (15 september 1890m – 12 januari 1976)
Zie voor onderstaande schrijfster ook mijn blog van 15 september 2007.
De Duitse schrijfster en dichteres Ina Seidel werd geboren op 15 september 1885 in Halle.