Nu we sinds gisteren toch in een meditatieve stemming verkeren: ook de Gedichten van Paul Celan passen daar uitstekend bij. Neem dit:
Tenebrae
Nah sind wir, Herr,
nahe und greifbar.
Gegriffen schon, Herr,
ineinander verkrallt, als wär
der Leib eines jeden von uns
dein Leib, Herr.
Bete, Herr,
bete zu uns,
wir sind nah.
Windschief gingen wir hin,
gingen wir hin, uns zu bücken
nach Mulde und Maar.
Zur Tränke gingen wir, Herr.
Es war Blut, es war,
was du vergossen, Herr.
Es glänzte.
Es warf uns dein Bild in die Augen, Herr
Augen und Mund stehn so offen und leer, Herr.
Wir haben getrunken, Herr.
Das Blut und das Bild, das im Blut war, Herr.
Bete, Herr.
Wir sind nah.
Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)
‘Tenebrae’ verwijst naar de missen in de schemeringsuren, vlak voor Pasen opgedragen en naar de oudtestamentische profeet Jeremia. Celan was een kind van het Oost-Europese jodendom, in 1920 geboren aan de buitenste flank van de Karpaten, in Czernowitz in de Boekovina. Zijn cultuur, zijn volk, zijn familie, ze zijn allemaal uitgewist door het Duitse fascisme. Daar heeft Celan de rest van zijn leven over geschreven, in het Duits. Daar gaat zijn hele poëtische oeuvre over, in de taal van de moordenaars, gebruikt als de taal van de dichters. De hevige depressies en spanningen die zulks met zich meebracht, leidden er uiteindelijk toe dat hij op vermoedelijk 20 april 1970 zijn leven zelf beëindigde door in de Seine te springen.
Thomas Kirchoff fotografeerde deze onheilsplek bij de Pont Mirabeau.