K. P. Kaváfis werd in Alexandrië geboren uit Griekse ouders, afkomstig uit Constantinopel. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Constantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kaváfis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. In 1933 sterft Kaváfis in Alexandrië, waar hij nog dezelfde dag wordt begraven in de familietombe op de begraafplaats van de Griekse Gemeenschap te Alexandrië. Pas na zijn dood kreeg Kaváfis zijn plaats in de canon van de wereldliteratuur. Tijdens zijn leven was hij zeer terughoudend met de publicatie van zijn poëzie. Hij liet af en toe een gedicht afdrukken in een literair tijdschrift en gaf enkele bundels met een stuk of twintig gedichten in eigen beheer uit. Het grootste deel van zijn poëzie, dat hij op losse bladen schreef, vertrouwde hij uitsluitend aan goede vrienden toe.
September 1903
Laat ik mezelf tenminste nu bedriegen met illusies,
opdat ik niet de leegte van mijn leven merk.
Zovele keren ben ik zo nabij geweest.
En hoe verlamd, hoe schuchter, was ik,
waarom hield ik mijn lippen op elkaar
terwijl mijn lege leven in mij weende
en mijn begeerte zwarte kleren droeg.
Zovele keren zo dicht bij te zijn geweest,
bij de ogen, bij de zinnelijke lippen,
bij het gedroomde, geliefde lichaam.
Zovele keren zo dicht bij te zijn geweest.
K. P. Kaváfis, Gedichten.
In de vertaling van Hans Warren en Mario Molegraaf
(Amsterdam: Bert Bakker, 2002).
K. P. Kaváfis (29 april 1863 – 29 april 1933)