De Franse schrijver en filosoof Jean Paul Sartre werd geboren op 21 juni 1905 in Parijs. Hij volgde middelbaar onderwijs op het Henri IV Lyceum in Parijs, waar hij Paul Nizan leerde kennen. Van 1922 tot 1924 doorliep hij de voorbereiding op het Louis-de-Grand lyceum. In 1924 werd hij toegelaten aan de École normale supérieure. Daar ontmoette hij Simone de Beauvoir, die zijn levensgezellin werd. Na een aanvankelijke uitsluiting werd hij in 1929 toegelaten tot de studie filosofie. Sartre was een tijd leraar in het Franse middelbaar onderwijs, maar hij is nooit universiteitsprofessor geweest. Dat wilde hij ook niet. Hij publiceerde filosofische essays en ontwikkelde zich als voortrekker van het toenmalige Franse existentialisme. Tegelijkertijd raakte hij publiekelijk bekend door zijn roman La Nausée (1938), novelles (Le Mur 1939) en theaterstukken (Les Mouches 1943). Daarmee won hij een groot publiek voor zijn ideeën; hij kon zijn intellectuele imago tevens gebruiken om zich uit te spreken inzake politieke kwesties.
Citaten:
« Il y a deux espèces de pauvres, ceux qui sont pauvres ensemble et ceux qui le sont tout seuls. Les premiers sont vrais, les autres sont des riches qui n’ont pas eu de chance. «
(Le diable et le bon dieu, p.122, Folio n° 52)
« Pas besoin de gril : l’enfer, c’est les Autres.»
(Huis Clos, Livre de Poche n° 1132, p.75)
« L’homme n’est rien d’autre que son projet, il n’existe que dans la mesure où il se réalise, il n’est donc rien d’autre que l’ensemble de ses actes, rien d’autre que sa vie. «
(L’existentialisme est un humanisme, p.55, Éd. Nagel, 1968)
Jean-Paul Sartre (21 juni 1905 – 15 april 1980)
De twee dichters op Poetry International die vandaag live via internet te zien waren:
De Nederlandse dichter Piet Gerbrandy is classicus, dichter en essayist. Ook schrijft hij beschouwingen voor De Groene en poëziekritieken voor de Volkskrant. Zijn debuut Weloverwogen en onopgemerkt werd bekroond met de Van der Hoogtprijs 1997; Nors en zonder haten werd genomineerd voor de VSB poëzieprijs.
Zes vrouwen delven een hol
De hut van de eerste? Kast in een muur
leger in kindhoge netels haar brieven
dwaaltuin van lagen papier met een lint.
De tweede beschouwde nacht als dag
hulde haar denderend lijf in dekens achtte geen
pad haar voeten waardig dan rails.
Een kus van de derde bracht schade toe
aan haar lippen die proefden van al wat aarde
voortbracht het keurden versmaadden.
De vierde was eenoog in maanden van licht
van vlekloos het goede betrachten in krap
ledikant voor tederheid bittere ernst werd.
Wie was vijf dan het wicht zonder oren?
Dan wie niet in zijn kon geloven? Niet
wist van geboorte ontdane beloften van pijn?
Onbeholpen tastte straks de hand van de laatste
onder dierloos tentdoek naar zaklamp
om te zien of woorden woorden bleven.
Zes weduwen dragen de kist.
© 2001, Piet Gerbrandy
Uit: De zwijgende man is niet bitter
Meulenhoff, Amsterdam, 2001
Piet Gerbrandy (Den Haag, 17 september 1958)
De Nederlandse dichteres Elma van Haren werd geboren in Roosendaal. Op haar zeventiende behaalde Van Haren haar gymnasiumdiploma, daarna studeerde ze vijf jaar aan de kunstacademie in Den Bosch en vertrok korte tijd later naar Amsterdam.
Elma van Haren debuteerde in 1988 met de bundel De reis naar het welkom geheten, die werd bekroond met de C. Buddingh’-prijs voor nieuwe Nederlandse poëzie. In 1997 ontving ze de Jan Campert-prijs voor haar bundel Grondstewardess. Het gedicht ‘Het schitterende’ uit de bundel Eskimoteren werd gekozen als een van de drie beste gedichten van 2000.
Van Harens poëzie kenmerkt zich door los rijm en een eigenzinnige typografie, alsof impressies en fragmenten op willekeurige wijze met elkaar verbonden zijn.
Er was eens…
Zuiver belletjesschrift; zeepbel,
tinkelende bellenblazerij.
De lucht vol grijze vochtigheid,
een nevellucht boven blauwe velden met
een gloeiende kern van aandachtig licht
dat probeert door te breken.
Dan vallen er gaten in de lucht, verglaasd van kou,
elke glinstering om je heen een brandend wit.
Zeepbellen, samengebald tot iets dat zich op wil richten;
een messcherpe gedachte,
zonder hart en tong en handen.
Die ’s nachts door het open raam
langs je gezicht komt waaien als een vrieskou,
waarin een brandgeur hangt.
Indringend.
Een ijskoude brandlucht.
Ergens moet vuur woeden, ergens
stijgt een kolom hitte op die niet meer kan dalen,
vanwege de koude zware lucht eronder.
De dag daarop voel je een PING!
als je in iemands ogen kijkt en
de kassa springt open.
Daar ligt al het goud en zilver te rinkelen.
Je kan het zo pakken, maar het vervaagt,
wanneer het in je handpalm ligt,
want licht in de morgen is dik en wit
met onverbloemd zicht op wat levend is.
Nu probeer je er alleen ’s nachts naar te raden.
Je kunt het ruiken, je meent dat het beweegt.
Donker is heimelijk en al wat
steels is maakt het steelser
(en angsten scherper, pijn gemarmerd),
maar dit grenzeloze tovert de ruimte open,
wijd en weidser en al wat je ooit voor ogen zag,
of in je handen had of dacht of sprak,
zal onbesproken blijven,
want plaatsgevonden heeft het niet.
© 2005, Elma van Haren
Uit: Zacht gat in broekzak
De Harmonie, 2005
Elma van Haren (Roosendaal, 29 augustus 1954)