Borges, Bloem en Fabricius

Jorge Luis Borges werd geboren op 24 augustus 1899  in Buenos Aires.De voorouders van borges waren Engelsa van afkomst en hij sprak deze taal ook eerder dan Spaans. Zijn vader was advocaat en gaf les in psychologie. Zij hadden een groot huis met een bibliotheek en tuin welke de fantasieen van Boregs prikkelden. In 1914 verhuisde de familie naar Geneve, waar borges Frans en Duits leerde, Zijn Bachelor of Arts haalde hij op het college van Geneve. In 1921 vestigt Borges zich in Buenos Aires en begon zijn carrière als schrijver met het publiceren van poëzie en essays in literaire tijdschriften. Na de Eerste Wereldoorlog leefde de familie in Spanje waar Borges lid werd van de avant-gardische ‘Extreem Literaire Groep’. Borges eerste bundel Poëzie verscheen in 1923: ‘FERVOR DE BUENOS AIRES’. Van 1939 tot 1946 was Borges Bibliothecaris, maar werd onder het regime van Peron ontslagen en was tussen 1946 en 1954 werkzaam als inspecteur van pluimvee op de markt. Na de periode Peron werd Borges benoemd tot Directeur van de Nationale Bibliotheek welke functie hij tussen 1955 en 1973 bekleedde. Tevens was hij van 1955 tot 1970 professor literatuur op de Universiteit van Buenos Aires. Toen Juan Peron nogmaals tot president werd gekozen in 1973, trad Borges af als directeur van de bibliotheek. Desondanks deze daad en zijn oppositie later tegen de militaire junta, werd zijn steun aan vrijheidsidealen ambivalent genoemd. Borges was in zijn laatste jaren door een genetische erfelijke ziekte volkomen blind geworden maar wist nog wel te publiceren: ‘EL LIBRO DE LOS SERES IMAGINARIOS’ (1967), ‘EL INFORME DE BRODIE (1970), en EL LIBRO DE ARENA’ (1975). Op 14 juni 1986 stierf Jorge Luis borges, Argentinië’s belangrijkste en beroemdste schrijver.

El Apice

No te habrá de salvar lo que  dejaron

Escrito aquellos que tu miedo implora;

No  eres los otros y te ves ahora

Centro del laberinto que tramaron

Tus pasos. Ne te salva la agonía

De Jesús o de Sócratesni el fuerte

Siddharta de oro que aceptó lamuerte

En el jardin, al declinar el día.

Polvo tambíen es la palabra ascrita

Por tu boca. No hay lástima en el Hado

Y la noche de Dios es infinita.

Tu materia es el tiempo, el incesante

Tiempo. Eres cada solitario instante.

 

 

De Top

Het geschrevene dat diegenen nalieten

Op wie jouw angst zich beroept kan je niet redden;

je bent de anderen niet en je weet je thans

Centrum van het labyrint dat jouw stappen

Vlochten.  Niet de doodsstrijd van Jezus

Noch die van Socrates, noch de sterke gouden

Siddharta die bij het doven van de dag

De dood in een tuin aanvaardde zal je redden.

Stof is ook het woord geschreven door

Jouw hand of uitgesproken door jouw mond.

De Hades kent geen mededogen

En de nacht van God is eindeloos.

Je bent gemaakt van tijd, de onophoudelijke

Tijd. Je bent ieder afzonderlijk moment.

 

Uit: De roos van Paracelsus

 Paracelsus zei, langzaam:

  `De weg is de Steen.  Het vertrekpunt is de Steen.

Als u deze woorden niet begrijpt, bent u nog niet

begonnen te begrijpen.  Iedere stap die u zult zetten

is het eindpunt.’

  De ander keek hem achterdochtig aan.  Hij zei op

andere toon:

  `Is er dan een eindpunt?’

  Paracelsus lachte.

  `Mijn lasteraars, die even talrijk als dom zijn, zeg-

gen van niet en zij noemen mij een bedrieger.  Ik

geef ze geen gelijk, maar het is niet onmogelijk dat

ik een dromer ben.  Er _is_ een Weg, dat weet ik.’

 

  Er viel een stilte, en de ander zei:

  `Ik ben bereid die met u af te leggen, al moeten

we vele jaren gaan.  Laat mij de woestijn doorsteken.

Laat mij desnoods van verre het beloofde land zien,

al staan de sterren me niet toe het te betreden.  Voor

ik de reis onderneem wil ik een bewijs.’

  `Wanneer?’ vroeg Paracelsus, onrustig.

  `Nu meteen,’ zei de leerling, met plotselinge be-

slistheid.

…”

 

Vertaling Barber van de Pol

 

Jorge Luis Borges (24 augustus 1899 – 14 juni 1986)

 


Marion Bloem
werd op 24 augustus 1952 geboren in Arnhem als tweede dochter in een gezin van vier kinderen. Haar Indisch-Nederlandse ouders waren in 1950 uit Nederlands-Indië gekomen. Bloem volgde de HBS te Amersfoort, en ging in 1971 psychologie studeren. In 1976 studeerde zij af. Ze debuteerde als schrijfster in 1976 met De overgang, en schreef hierna nog een twintigtal boeken. Bij het grote publiek brak ze door in 1983 met Geen gewoon Indisch meisje. Naast het schrijven is ze actief als beeldend kunstenaar.

Uit: Thuis

Mijn vader

De vingers wrijven zijn neus tot een bal
paars en rood door de bruine hand die is gaan sli
jten
Gesprongen adertjes verraden de verveling
die een gierig heden hem verleent als vergoeding
voor wredere jaren in ’t tropisch voorbij
Hij zit, zijn voeten onder zijn billen
zijn handen onder zijn kin, de elleboog
in de hoek van de bank, zijn hoofd op
vier grote kussens. Hij verschuift. Zijn benen
gestrekt, de tenen kwispelend tegen de rand
van de skaileren stoel bij het raam
Ooit was hij sterk zonder moedig te willen zijn
Hij beantwoorde bevelen, boog diep
schreeuwde beleefd zijn nummer
in een taal die hij niet verstond
en leerde te haten, daarna vergeten
dat hij had gezwommen terwijl hij niet
zwemmen kon
dat hij anderen had horen sterven
schreeuwend om hun moeder, zei hij,
en ’tolong, tolong’, wat ‘help’ betekent
Ik hoefde van hem geen man te zijn
Ik klom in bomen, schopte hoog, over muren
leerde vechten met vuisten, ook al hadden
mijn woorden meer kracht gehad
en vroeg vol verwachting: ‘Lijk ik al
op Hanoman, papa?’
‘Je bent net een jongen,’ zei hij trots
en ik werd vader. (Zijn stem is mijn ziel, zijn
lach is mijn adem. Hij is de zuurstof om
verder te gaan als ik eigenlijk wil verdrinken
terwijl ik wel degelijk zwemmen kan)
Hij kijkt uit ’t raam, ziet wat passeert
maar verzint wat gaat komen
De vingers glijden van de neus die glimt
Hij weet niet of ’t regent, sneeuwt, hagelt
of dat de zon eindelijk weer eens schijnt
z’n benen gestrekt, dan weer zijn voeten
onder zijn zitvlak geschoven. Een hand
die krabt, een mond die gaapt,
een oog dat samenknijpt
Er is zoveel tijd om te denken tegenwoordig.

 

Marion Bloem (Arnhem, 24 augustus 1952)

 

Johan Johannes Fabricius werd op 24 augustus 1899 in Bandoeng geboren als enige zoon van de toneelschrijver Jan Fabricius, die daar met zijn vrouw en dochtertje woonde. Het gezin verhuisde een aantal malen: van Nederlands-Indië naar Nederland, terug naar Indië, naar Parijs en weer naar Nederland. Johan ging naar de Haagse H.B.S om de in Batavia onderbroken middelbare opleiding voort te zetten. Na deze opleiding mocht hij van zijn vader naar de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten, waar hij zich bekwaamde als reëel-figuratief schilder. In 1918 ging hij als oorlogstekenaar naar het front in Oostenrijk. Over zijn ervaringen daar schreef hij boeiende brieven waarvan er enkele in De Gids werden gepubliceerd. Na dit terloopse debuut in de letteren, zette Johan zijn schildersstudie op negentienjarige leeftijd voort. In zijn jonge jaren was hij dus kunstschilder en geen schrijver. Enkel in zijn vrije tijd schreef hij sprookjes en kinderboeken. Zijn eerste boek Eiko van de Reigerhof  kwam uit in 1922. Toneelstukken, jongensboeken en de tot romans uitgegroeide vertellingen, maakten hem bekwaam voor groter werk en langzamerhand verwisselde hij zijn beroep met zijn nevenberoep. De definitieve doorbraak als romancier kwam met zijn romans: Het meisje met de blauwe hoed uit 1927 en De scheepsjongens van Bontekoe uit 1924, Fabricius’ beroemdste boek

 

Uit: De scheepsjongens van Bontekoe

   Zeewind

‘Satanse jongen, hou die bout vast!’

‘k Hou ‘m toch vast, baas?’

‘Noem je dat vasthouden? Jij zult nooit een goeie smid worden!’

Peter Hajo zweeg even. ‘Wil ik ook niet,’ pruttelde hij toen.

‘W-wat zeg je? Wil jij geen smid worden?!’

‘Nee, baas. ‘k Wil naar zee.’

Meester Wouter, de hoefsmid uit ‘De IJzeren Man’, liet de zware voorhamer, die hij juist had opgeheven, van verbazing een seconde lang in de lucht zweven. Toen dreunde een mokerslag; de vonken stoven meester en knecht om het gezicht. ‘Gekkenpraat!’ zei de hamer in zijn ijzeren taal.

Peter Hajo keek zwijgend naar het roodgloeiende bouteinde.

Hij verstond de taal van de voorhamer! Als hij in het halfdonker van de wintermorgen de rossig-schemerende smederij binnenkwam, had hij buiten al gehoord hoe zijn baas gemutst was.

 

JohanFabricius1915

Johan Fabricius (24 augustus 1899 – 21 juni 1981)