De Nederlandse schrijver Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker werd geboren in Amsterdam op 2 maart 1820. Eduard Douwes Dekker werkte als ambtenaar in Nederlands-Indië, het tegenwoordige Indonesië waar, toen hij er op 19-jarige leeftijd aankwam, naar eigen zeggen zijn ‘ziel ontwaakte’, maar waar hij ook de vele misstanden zag door de Nederlandse koloniale overheersing aldaar. Zijn bekendste werk is Max Havelaar, waarin hij de behandeling van de plaatselijke bevolking door Nederlandse en Nederlands-Indische bestuurders aan de kaak stelde. Het pseudoniem Multatuli is Latijn voor ‘ik heb veel (leed) gedragen’ (multa tuli) en een verwijzing naar een beroemde passage uit de Tristia van Ovidius.
Uit: Max Havelaar
“Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht No 37. Het is mijn gewoonte niet, romans te schrijven, of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen, en het werk aan te vangen, dat gij, lieve lezer, zoâven in de hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar in koffie zijt, of als ge wat anders zijt. Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar een roman geleek, maar ik houd er zelfs niet van, iets dergelijks te lezen, omdat ik een man van zaken ben. Sedert jaren vraag ik mij af, waartoe zulke dingen dienen, en ik sta verbaasd over de onbeschaamdheid, waarmee een dichter of romanverteller u iets op de mouw durft spelden, dat nooit gebeurd is, en meestal niet gebeuren kan. Als ik in mijn vak — ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht No 37 — aan een principaal — een principaal is iemand die koffie verkoopt — een opgave deed, waarin maar een klein gedeelte der onwaarheden voorkwam, die in gedichten en romans de hoofdzaak uitmaken, zou hij terstond Busselinck & Waterman nemen. Dat zijn ook makelaars in koffie, doch hun adres behoeft ge niet te weten. Ik pas er dus wel op, dat ik geen romans schrijf, of andere valse opgaven doe. Ik heb dan ook altijd opgemerkt dat mensen die zich met zoiets inlaten, gewoonlijk slecht wegkomen. Ik ben drieënveertig jaar oud, bezoek sedert twintig jaren de beurs, en kan dus voor de dag treden, als men iemand roept die ondervinding heeft. Ik heb al wat huizen zien vallen! En gewoonlijk, wanneer ik de oorzaken naging, kwam het me voor, dat die moesten gezocht worden in de verkeerde richting die aan de meesten gegeven was in hun jeugd.”
Multatuli (2 maart 1820 – 19 februari 1887)
Godfried Jan Arnold Bomans werd geboren in Den Haag, 2 maart 1913. Bomans was vele jaren de meestgelezen schrijver van Nederland. Hij heeft meer dan 60 boektitels en vele andere geschriften op zijn naam staan. Hij werd bij het grote publiek vooral populair door zijn roman ‘Erik of het klein insectenboek’ (10 drukken in het verschijningsjaar 1941), en na de oorlog met de strip ‘Pa Pinkelman’ in de Volkskrant, en weer wat later met zijn columns op de voorpagina van die krant, zijn stukken in Elsevier en zijn radio- en tv-optredens. In oktober 2000 deponeerde de weduwe van Godfried Bomans zijn archief in het Letterkundig Museum. Godfried Bomans was een groot kenner van het werk van Charles Dickens. Hij speelde een belangrijke rol bij het tot stand komen van de vertaling in het Nederlands van het complete werk van Dickens. De lang verwachte biografie van Dickens heeft hij echter nooit geschreven.
Uit: De vleugelman
“Er was eens een man en die wilde zo graag vliegen. Niet in een luchtballon en niet in een vliegmachien, maar met eigen vleugels. Hij had daar een bedoeling mee, maar die wilde hij niemand zeggen. En zo kocht hij een dode zwaan en sneed er de vleugels af. De vleugels bond hij op zijn rug en toen sprong hij uit het raam naar beneden. In het ziekenhuis had hij veel tijd om na te denken.
‘Dokter,’ vroeg hij eindelijk, ‘zijn er grotere vogels dan zwanen?’
De dokter, die zelf veel had nagedacht, antwoordde: ‘Nee. Maar die zijn er wel geweest. Ik weet een museum en daar staat er een.’
Zodra hij beter was, ging de man naar het museum. Er kwam daar niemand, want er werden alleen dieren bewaard die niet meer bestonden. In de laatste zaal vond hij de vogel. Hij stond op een plankje en zijn kop reikte tot aan de zoldering. Die moet ik hebben, dacht de man. Hij sneed er de vleugels af en bond die op zijn rug. Toen schoof hij het raam open en stapte naar buiten.
In de gevangenis had hij veel tijd om na te denken.”
Godfried Bomans (2 maart 1913 – 22 december 1971)
De Amerikaanse schrijver John Irving werd geboren op 2 maart 1942 in Exeter, New Hampshire. Hij studeerde aanvankelijk literatuur aan de University of New Hampshire en aan de University of Iowa en kreeg in Wenen nog een tijdje les van de latere Nobelprijswinnaar Günter Grass. Hij debuteerde op zesentwintigjarige leeftijd. Zijn grote voorbeeld is Charles Dickens. Zijn doorbraak kwam in 1978 met De wereld volgens Garp, dat, zoals veel van zijn werk, succesvol werd verfilmd. Voor het scenario dat hij schreef naar zijn roman De regels van het ciderhuis won hij in 2001 een Oscar. Irving is getrouwd met Janet Turnbull en heeft drie zoons en een kleinzoon. Hij woont in Toronto en Vermont. Irving kreeg voor zijn werk o.a. de O. Henry Award, de National Book Award (1980) voor De wereld volgens Garp, Academy Award (Oscar) in 2000 voor het scenario van De regels van het ciderhuis
Uit: The Cider House Rules
”In the hospital of the orphanage-the boys’ division at St. Cloud’s, Maine-two nurses were in charge of naming the new babies and checking that their little penises were healing from the obligatory circumcision. In those days (in 192_), all boys born at St. Cloud’s were circumcised because the orphanage physician had experienced some difficulty in treating uncircumcised soldiers, for this and for that, in World War I. The doctor, who was also the doctor of the boys’ division, was not a religious man; circumcision was not a rite with him-it was a strictly medical act, performed for hygienic reasons. His name was Wilbur Larch, which, except for the scent of ether that always accompanied him, reminded one of the nurses of the tough, durable wood of the coniferous tree of that name. She hated, however, the ridiculous name of Wilbur, and took offense at the silliness of combining a word like Wilbur with something as substantial as a tree.
The other nurse imagined herself to be in love with Dr. Larch, and when it was her turn to name a baby, she frequently named him John Larch, or John Wilbur (her father’s name was John), or Wilbur Walsh (her mother’s maiden name had been Walsh). Despite her love for Dr. Larch, she could not imagine Larch as anything but a last name-and when she thought of him, she did not think of trees at all. For its flexibility as a first or as a last name, she loved the name of Wilbur-and when she tired of her use of John, or was criticized by her colleague for overusing it, she could rarely come up with anything more original than a Robert Larch or a Jack Wilbur (she seemed not to know that Jack was often a nickname for John).”
John Irving (Exeter, 2 maart 1942)
De Amerikaanse schrijver en journalist Thom Wolfe werd geboren op 2 maart 1930 in Richmond, Virginia. Het verwerven of verliezen van sociale status is een belangrijk thema in zijn journalistiek en literair werk. Wolfe is een van de grondleggers van het ‘New Journalism’, een vorm van journalistiek die een mengeling is van gebruikelijke journalistieke methoden en de literaire methoden van de Beat Generation-schrijvers. Zijn essaybundel The Kandy-Kolored Tangerine-Flake Streamline Baby uit 1965 wordt gezien als een van de eerste voorbeelden van de New Journalism. Hij schreef over Amerikaanse subculturen zoals de hippie-cultuur en het gebruik van LSD in de hippie-cultuur. In 1987 verschijnt zijn eerste roman The Bonfire of the Vanities (Het vreugdevuur der ijdelheden). Deze roman is een satire op de sociale en raciale spanningen in het New York van de jaren 80. Deze roman is ook verfilmd.
Uit: The Bonfire of the Vanities
“Sherman McCoy walked out of his apartment building holding his daughter Campbell’s hand. Misty days like this created a peculiar ashy-blue light on Park Avenue. But once they stepped out from under the awning over the entrance . . . such radiance! The median strip on Park was a swath of yellow tulips. There were thousands of them, thanks to the dues apartment owners like Sherman paid to the Park Avenue Association and the thousands of dollars the association paid to a gardening service called Wiltshire Country Gardens, run by three Koreans from Maspeth, Long Island. There was something heavenly about the yellow glow of all the tulips. That was appropriate. So long as Sherman held his daughter’s hand in his and walked her to her bus stop, he felt himself a part of God’s grace. A sublime state, it was, and it didn’t cost much. The bus stop was only across the street. There was scarcely a chance for his impatience over Campbell’s tiny step to spoil this refreshing nip of fatherhood he took each morning.
Campbell was in the first grade at Taliaferro, which, as everybody, tout le monde, knew, was pronounced Toliver. Each morning the Taliaferro school dispatched its own bus, bus driver, and children’s chaperone up Park Avenue. Few, indeed, were the girls at Taliaferro who did not live within walking distance of that bus route.”
Thom Wolfe (Richmond, 2 maart 1930)
De Hongaarse dichter János Arany werd geboren op 2 maart 1817 in Nagyszalonta. Hij stamde uit een familie van verarmde adel. Eerst werkte hij als leraar, toneelspeler en notaris. Maar al in 1846 kwam met zijn eerste novelle het succes. In hetzelfde jaar verscheen zijn meesterwerk Toldi, dat het verhaal vertelt van een held uit het volk en dat het nationale zelfbewustzijn van de Hongaren versterkte. Tijdens de Hongaarse vrijheidsstrijd van 1848/1849 schreef Arany patriotistische gedichten. Zijn hartstocht sloeg om in pessimisme en in 1877 trok hij zich uit allerlei aktiviteiten terug. Hij bleef wel schrijven en voltooide de Toldi trilogie met Toldi’s avond (1854) en Toldi’s Liefde (1879).
Auf dem Jahrmarkt
Ländliches Fuhrwerk, mit Schilf überdacht,
drei kleine Klepper – was habt ihr gebracht?
Habt ihr vom rötlichen Weizen geladen?
Bringt ihr vom Heu, von der Wiese den Atem?
Sagt mir, daheim ist gereift schon die Saat?
Kahl sind die Wiesen, vorbei ist die Mahd…
Putzige Reiher vom Schober hochoben
sehen des Schnittervolks fröhliches Toben.
Lange schon sahn sie so froh nicht die Schar,
da jeder Sommer nur Kummer gebar.
Kündet nun endlich dies reiche Gelände
unserem Ungarland glückliche Wende?
Daß es gesegnet sei, froh immerdar,
Gottes erwählte Flur, die es einst war,
als ich noch Garben beim Schnitt binden sollte,
und es nicht schaffte, sosehr ich auch wollte.
Weil zu der Arbeit ein Schwächling, ein Tropf,
lud ich mit Wissenschaft voll mir den Kopf,
zieh mit der Feder nun Furchen aus Worten –
stolz macht’s mich nicht grad, was daraus geworden.
Aber seitdem ich vom Dorf weggemußt,
blieb mir für ewig ein Dorn in der Brust.
Heftiger fängt an das Herz mir zu schlagen,
seh ich dich, weizenbeladener Wagen.
Zynismus
Zynismus – werte ‘Allgemeine’ –
dies Wort, wird’s falsch gebraucht, beweist,
daß selbst Studierte oft nicht wissen,
daß ‘Hund’ auf griechisch ‘Kyon’ heißt.
Nur, weil wir Ungarn bleiben wollen,
nennt man uns so?… Das find ich dreist!
Herr Doktor, lassen Sie sich raten:
Reizt diesen Hund nicht, denn er beißt!
Ja, dieser Hund ist eine Dogge,
die wilde Stiere schon zerriß!
An Wuchs und Stärke gleicht ihr keiner!
Sie schläft jetzt, zeigt nicht ihr Gebiß…
Darf ihn nun jeder Hase hänseln
wie einen Jaghund, der vergreist?…
Herr Doktor, lassen Sie sich raten:
Reizt diese Dogge nicht, sie beißt!
Vertaald door Géza Engl
János Arany (2 maart 1817 – 22 oktober 1882)
De Russische dichter Jevgeni Baratynski werd geboren op 2 maart 1800 in Sint Petersburg. Na zijn schoolopleiding ging hij in het leger. Hij diende acht jaar in Finland, waar hij zijn eerste gedicht schreef, Eda. In 1827 kreeg hij verlof van de tsaar om zich terug te trekken uit het leger en hij vestigde zich in 1827 in de buurt van Moskou. Daar voltooide hij zijn langste werk, De zigeuner, een gedicht in de stijl van Poesjkin. Hij stierf in Napels, waar hij naar toe was getrokken wegens het mildere klimaat. Jevgeni Baratynski was langere tijd een beetje vergeten, maar kwam opnieuw in de belangstelling door toedoen van Anna Achmatova.
Confession
False tenderness from me do not demand,
I shan’t conceal my heart’s sad chill.
You’re right, the lovely flame
Of my first love, has disappeared.
And when in vain I turn my thoughts
To your dear face and our old dreams:
My memories are lifeless.
I gave my word, but cannot keep it.
I’m not enthralled by other beauties,
Those jealous thoughts cast from your heart;
We’ve simply spent long years apart
My soul’s distracted by life’s storms.
You’ve faded to a shadow in my heart;
I conjured you but rarely, and with effort.
And ever weaker grew the flame,
Until it died all on its own.
I am distressed alone, you must believe. My soul craves love,
But I can never love again,
Won’t lose myself again: we drink our fill
From our first love alone.
I grieve; but grief will pass and mark
Fate’s thorough triumph over me;
Who knows? Perhaps I’ll join the crowd;
Select a lover – who can tell? – no need of love.
I’ll give my hand in a practical match
And she will stand beside me at the altar,
Pure, dreaming better dreams than I.
And I will call her mine;
But when you hear the news don’t envy us:
Our secret thoughts we will not share,
Nor will our hearts’ desires we indulge,
The altar will not join our hearts –
But merely join our destinies.
Farewell! For long we shared a path;
I chose a new one, you choose, too.
Your fruitless grief with reason temper
And, pray, do not dispute with me in vain.
We’re overweak to guide our lives
And in our youthful years
The hurried vows we tender
Do but amuse omniscient fate.
De laatste dood
Het leven is er; maar met welke naam
Het te benoemen? Het is slaap noch wake;
Het zit er tussenin, en laat door waan-
zin menig menselijk verstand verzaken.
Vertaald door Tom Greuter
Jevgeni Baratynski (2 maart 1800 – 11 juli 1844)